Beoordeling van het geschil
3.1 Ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wmo treft het college van burgemeester en wethouders, voor zover in deze zaak van belang, ter compensatie van de beperkingen die een persoon ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie, voorzieningen op het gebied van maatschappelijke ondersteuning die hem in staat stellen een huishouden te voeren. Ingevolge het tweede lid houdt het college van burgemeester en wethouders bij het bepalen van de voorzieningen rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager van de voorzieningen.
3.2 Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Wmo kan de hoogte van de financiële tegemoetkomingen voor de verschillende soorten van maatschappelijke ondersteuning verschillend worden vastgesteld en mede afhankelijk gesteld worden van het inkomen van degene aan wie maatschappelijke ondersteuning is verleend en van zijn echtgenoot.
3.3 Ingevolge artikel 4.1, aanhef en onderdeel b, van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Weststellingwerf 2008 (hierna: de Verordening) kan de door het college te verlenen woonvoorziening bestaan uit een voorziening van bouwkundige of woontechnische aard in of aan een woning. Ingevolge artikel 4.2, tweede lid, van de Verordening wordt een voorziening genoemd in artikel 4.1, onderdeel b, verleend aan de eigenaar van de woning waarin de ondersteuningsbehoevende verblijft, indien de ondersteuningsbehoevende niet de eigenaar is van de woning. Ingevolge artikel 4.3, eerste lid, van de Verordening wordt de voorziening genoemd in artikel 4.1, onderdeel b, verleend in de vorm van een financiële tegemoetkoming.
3.4 Ingevolge artikel 1.2, zesde lid, van de Verordening komt, indien in de voorziening een algemeen gebruikelijke component geacht kan worden te zijn begrepen, dat deel van de voorziening niet voor vergoeding in aanmerking.
3.5 Tussen partijen is niet in geschil dat het plaatsen van elektrische schuifdeuren in de woning medisch noodzakelijk is ter opheffing of vermindering van de beperkingen die [Betrokkene] ten gevolge van haar ziekte ondervindt bij het normale gebruik van de woning. Het geschil beperkt zich tot de vraag of het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat in de voorziening een algemeen gebruikelijke component is begrepen waarvan de kosten ten bedrage van € 1.098,37 niet voor vergoeding in aanmerking komen.
3.6 De rechtbank is van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat in de voorziening een algemeen gebruikelijke component is begrepen. Deze algemeen gebruikelijke component bestaat uit een deel van de kosten van het plaatsen van vier algemeen gebruikelijke deuren. Daartoe overweegt de rechtbank dat het algemeen gebruikelijk is dat binnendeuren op een bepaald moment zijn afgeschreven en worden vervangen. Dientengevolge brengt de voorziening voor de woningstichting een financieel voordeel met zich mee. Dit voordeel bestaat niet uit de restwaarde van de oude deuren, maar vloeit voort uit het feit dat het moment waarop de woningstichting kosten moet maken voor het vervangen van de binnendeuren wordt uitgesteld.
3.7 Gelet op het feit dat de oude deuren nog niet aan vervanging toe waren, kan niet het gehele bedrag van de kosten van het plaatsen van vier algemeen gebruikelijke binnendeuren als algemeen gebruikelijke component worden aangemerkt. Daarom heeft het college bij het vaststellen van het gedeelte van de kosten dat als zodanig kan worden aangemerkt terecht rekening gehouden met een afschrijving, welke afhankelijk is van de leeftijd van de oude deuren en de algemeen gebruikelijk te achten levensduur van binnendeuren. Het college is terecht voorbijgegaan aan de stelling van de woningstichting dat zij binnendeuren tijdens de levensduur van de woning niet vervangt. Bij het vaststellen van het afschrijvingspercentage heeft het college in redelijkheid aansluiting kunnen zoeken bij de afschrijvingspercentages die op grond van artikel 3.4.3 van de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Weststellingwerf 2008 (hierna: de beleidsregels) worden toegepast bij woningsanering wegens CARA.
3.8 De rechtbank is echter van oordeel dat het college zijn standpunt dat de algemeen gebruikelijk te achten levensduur van binnendeuren 20 jaar bedraagt onvoldoende heeft onderbouwd. De enkele verwijzing naar een niet tot de stukken behorend advies van een interne bouwtechnisch adviseur acht de rechtbank daartoe onvoldoende.
3.9 De hoogte van het afschrijvingspercentage en daarmee ook de hoogte van de tegemoetkoming zijn afhankelijk van de algemeen gebruikelijk te achten levensduur van binnendeuren. Daarom brengt het voorgaande de rechtbank tot de conclusie dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Het college dient met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift van de woningstichting van 3 juni 2009.