ECLI:NL:RBLEE:2010:BM5921

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
26 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
98600 - HA ZA 09-712
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vergoeding van het verpachtersdeel van het melkquotum na ontbinding van de pachtovereenkomst

In deze zaak vorderde eiser, [eiser], vergoeding van een bedrag van € 132.040,52 van gedaagde, [gedaagde], in verband met de betaling van het verpachtersdeel van het melkquotum aan de verpachter [A]. De rechtbank Leeuwarden oordeelde dat de pachtovereenkomst tussen [eiser] en [A] op 12 november 2008 was ontbonden, omdat [eiser] niet langer agrarische activiteiten op het verpachte land verrichtte. Eiser had op 12 december 2008 een vergoeding van € 112.755,52 aan [A] betaald, alsmede proceskosten van € 17.500,-. Eiser stelde dat gedaagde ongerechtvaardigd was verrijkt door de verkoop van het melkquotum dat aan het verpachte land was verbonden, zonder dat hij de bijbehorende vergoeding aan eiser had betaald. Gedaagde betwistte de vordering en stelde dat eiser akkoord was gegaan met de overname van het melkquotum zonder enige verplichting voor hem om het verpachtersdeel te vergoeden. De rechtbank overwoog dat de overnameovereenkomst geen verplichting voor gedaagde bevatte om aan eiser de door hem aan de verpachter betaalde waarde van het melkquotum te vergoeden. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van ongerechtvaardigde verrijking en dat gedaagde niet onrechtmatig handelde door de vergoeding niet te betalen. De vordering van eiser werd afgewezen, en hij werd veroordeeld in de kosten van het geding, vastgesteld op € 4.027,00.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 98600 / HA ZA 09-712
Vonnis van 26 mei 2010
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat: mr. P. Stehouwer, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] (Duitsland),
gedaagde,
advocaat: mr. P. Sipma, kantoorhoudende te Drachten.
Partijen zullen hierna "[eiser]" en "[gedaagde]" genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- het proces-verbaal van comparitie van 16 december 2009
- de akte van [eiser]
- de akte van [gedaagde]
1.2. Vervolgens is vonnis bepaald.
2. De vaststaande feiten
In dit geding zal van de volgende vaststaande feiten worden uitgegaan.
2.1. Tussen (de erven van) [A] (hierna te noemen: [A]) en [eiser] en diens broer [X] heeft met ingang van 1 november 1972 een pachtovereenkomst bestaan met betrekking tot 9.28.85 ha grasland, kadastraal bekend gemeente Duurswoude, sectie D, nummer 431, met als pachters [eiser] en [X]. Met ingang van 1 mei 2000 heeft [X] afstand gedaan van zijn pachtrechten en heeft hij deze overgedragen aan [eiser]. Op het gepachte rustte een melkquotum van
110.568 kg.
2.2. Tot 1996 heeft er een maatschap bestaan tussen [eiser] en [X]. Vervolgens hebben [eiser] en [gedaagde], zijn zoon, het agrarisch bedrijf voortgezet; [eiser] en [gedaagde] zijn daartoe met ingang van 1 mei 1996 voor onbepaalde tijd een maatschap aangegaan met als doel het exploiteren van een agrarisch veeteeltbedrijf en alles wat daarmee in ruimste zin verband houdt. In artikel 3 van de maatschapsakte is bepaald dat [eiser] onder meer in de maatschap inbrengt:
(…)
III. Het gebruik en genot van zijn pachtrechten voortvloeiende uit de lopende pachtovereenkomst, betreffende circa 9 hectare land, overigens bij partijen voldoende bekend, zodat daarvan geen nadere omschrijving wordt verlangd.
2.3. Met ingang van 1 mei 2005 is de maatschap tussen [eiser] en [gedaagde] ontbonden en heeft [gedaagde] het agrarisch bedrijf overgenomen. [gedaagde] heeft in dat kader de bij [eiser] in eigendom zijnde landbouwgronden overgenomen. De pachtovereenkomst met [A] is niet door [gedaagde] overgenomen. [eiser] heeft deze pachtovereenkomst voortgezet. Het vermogen van de maatschap is bij de overname overgegaan in de vennootschap in het kapitaal waarvan [gedaagde] alle aandelen houdt, te weten Baldes Holding Bakkeveen BV (hierna te noemen: Baldes).
2.4. Accountantskantoor AVM heeft de ontbinding van de maatschap en de overname juridisch en administratief begeleid en heeft berekend welke overnamesom [gedaagde] aan [eiser] diende te betalen. De berekening van AVM is onderdeel van de in het kader van de overname gesloten "overeenkomst van koop en verkoop alsmede uittredingsakte". Uit de berekening van AVM volgt dat het in de maatschap aanwezige melkquotum door [gedaagde] wordt overgenomen tegen een prijs van € 551.620,- en dat het in de persoonlijke onderneming van [eiser] aanwezige melkquotum om niet wordt overgenomen. Onder laatstbedoeld melkquotum valt ook het melkquotum dat op het gepachte rustte.
In vorenbedoelde overeenkomst is voorts onder meer bepaald:
" Artikel 1
Verkoop en koop
Verkoper verkoopt aan koper en draagt over, gelijk koper van verkoper koopt en aanvaardt, zijn aandeel in het vermogen van de maatschap en zijn buitenvennootschappelijke bedrijfsvermogen exclusief de twee aanwezige hypothecaire leningen bij de Rabobank ad € 119.027,-.
Artikel 2
Koopsom
1. De koopsom bedraagt € 319.698,-. Koper blijft de koopsom schuldig aan verkoper.
(…)
Artikel 8
Partijen verklaren door ondertekening dezes, dat zij in geld niets meer van elkaar te vorderen hebben, en verlenen elkaar over en weer te dier zake volledige kwijting en décharge.
2.5. Baldes heeft in het najaar van 2005 het volledige binnen de vennootschap aanwezige melkquotum - waaronder het melkquotum op de verpachte gronden - verkocht en de opbrengst daarvan ontvangen. In oktober 2005 is [gedaagde] naar Duitsland verhuisd om daar een agrarisch bedrijf op te zetten.
2.6. Baldes heeft over de jaren 2005 en 2006 de pachtsom betaald.
2.7. De pachtkamer van deze rechtbank, sector kanton, locatie Heerenveen, heeft op vordering van (de erven) [A] bij vonnis van 12 november 2008 de pachtovereenkomst met [eiser] met ingang van 1 december 2008 ontbonden, omdat er geen sprake meer was van bedrijfsmatige agrarische activiteiten van [eiser] op het verpachte land.
2.8. [eiser] heeft op 12 december 2008 in verband met het aan [A] bij vervreemding van het melkquotum toekomende verpachtersdeel van het melkquotum op de verpachte gronden een vergoeding betaald van € 112.755,52. Voorts heeft [eiser] de met voormelde juridische procedure gepaard gaande kosten ad € 17.500,- betaald.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] veroordeelt tot betaling van
€ 132.040,52, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 december 2008, althans 10 dagen na ingebrekestelling althans de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede [gedaagde] veroordeelt in de kosten van het geding.
3.2. [gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vordering van [eiser], met veroordeling van [eiser] - uitvoerbaar bij voorraad - in de kosten van het geding.
4. Het standpunt van [eiser]
4.1. [eiser] stelt primair dat er sprake is van ongerechtvaardigde verrijking aan de zijde van [gedaagde], welke [gedaagde] verplicht om de daardoor door [eiser] geleden schade te vergoeden. [eiser] voert daartoe aan dat [gedaagde] is verrijkt met de opbrengst van het melkquotum op de verpachte grond, terwijl [eiser] is verarmd, althans schade heeft geleden, doordat hij het aan [A] verschuldigde verpachterdeel van het melkquotum heeft moeten voldoen. De verrijking van [gedaagde] is volgens [eiser] ongerechtvaardigd, omdat de overnameovereenkomst met zich brengt dat [gedaagde] gehouden is om het aan de verpachter toekomende deel van het melkquotum aan hem te vergoeden. Het is nimmer de bedoeling van partijen geweest dat [eiser] het aan de verpachter toekomende deel van het melkquotum op de verpachte grond zou moeten vergoeden, zonder nadere verrekening met [gedaagde], aldus [eiser]. Laatstgenoemde heeft door de betaling van het verpachtersdeel van het melkquotum aan [A] een veel lager bedrag aan de overname overgehouden.
4.2. [eiser] stelt subsidiair dat [gedaagde] onrechtmatig jegens hem handelt, in de eerste plaats doordat hij weigert om de overeenkomst van partijen na te komen, althans weigert het nadeel, althans de door [eiser] geleden schade - de waarde van het verpachtersdeel van het melkquotum dat aan [A] toekwam - aan hem te vergoeden. [gedaagde] is volgens [eiser] gehouden om de daardoor door [eiser] geleden schade te vergoeden. In de tweede plaats handelt [gedaagde] onrechtmatig, doordat hij profiteert van de wanprestatie van [eiser] jegens de verpachter, door de aanspraak van 50% van de waarde van het melkquotum die [eiser] aan [A] heeft betaald, niet te vergoeden, terwijl [gedaagde] het melkquotum dat gerelateerd was aan het verpachte wel heeft verkocht en de opbrengst daarvan heeft ontvangen en dat melkquotum om niet aan hem ten goede is gekomen.
4.3. De te vergoeden schade bestaat volgens [eiser] uit het bedrag dat hij voor het verpachterdeel van het melkquotum aan [A] heeft moeten betalen, zijnde een bedrag van € 112.755,52, en voorts uit de proceskosten ad € 17.500,- die [eiser] heeft moeten betalen in verband met de procedure tegen [A].
5. Het standpunt van [gedaagde]
5.1. [gedaagde] betwist de vordering van [eiser]. Daartoe voert hij aan dat [eiser] akkoord is gegaan met de overname van het buitenvennootschappelijk melkquotum om niet en derhalve ook met die van het daarvan deel uitmakende melkqoutum dat op de gepachte gronden rustte. [eiser] was zich er volgens [gedaagde] ook terdege van bewust dat er een risico bestond dat hij bij een vroegtijdige beëindiging van de pachtovereenkomst 50% van de waarde van het melkquotum diende af te dragen aan de verpachter. [eiser] heeft dit risico voor zijn rekening genomen. Het aspect van het verpachtersdeel van het melkquotum is door AVM ook uitdrukkelijk met partijen besproken, aldus [gedaagde]. [eiser] ging er daarbij vanuit dat hij nog geruime tijd pachter zou kunnen zijn en dat er bij een beëindiging van de pachtovereenkomst geen melkquotum meer zou zijn, gezien de afschaffing van het melkquotumsysteem in 2014/2015. Indien [eiser] had gewild dat [gedaagde] later had moeten meebetalen aan het verpachtersdeel van het melkquotum, dan had hij dat punt in de onderhandelingen omtrent de overnameovereenkomst moeten meenemen, hetgeen niet is geschied, aldus [gedaagde]. Partijen hebben elkaar in het kader van deze overeenkomst ook finale kwijting over en weer verleend. Ook de uitleg van de overnameovereenkomst brengt niet met zich dat [gedaagde] het verpachtersdeel van het melkquotum aan [eiser] dient te vergoeden. Ten slotte hebben partijen ook anderszins nimmer afgesproken dat [gedaagde] zou meebetalen aan een eventuele claim van [A]. Van ongerechtvaardigde verrijking van [gedaagde] is gezien het vorenstaande geen sprake, aldus [gedaagde].
5.2. Voorts handelt [gedaagde] niet onrechtmatig jegens [eiser]. In de overnameovereenkomst is geen enkele verplichting voor [gedaagde] opgenomen, ertoe strekkende dat hij enig nadeel, bestaande uit het betalen van het verpachtersdeel van het melkquotum, aan [eiser] dient te vergoeden. Evenmin is er sprake van profiteren van de wanprestatie van [eiser] jegens [A], nu niet is overeengekomen dat [gedaagde] het verpachtersdeel van het melkquotum zou betalen.
5.3. Ten slotte stelt [gedaagde] dat er geen grondslag bestaat voor toewijzing van de gevorderde advocaatkosten.
6. De beoordeling van het geschil
6.1. De rechtbank stelt voorop dat de pachtovereenkomst tussen (de erven) [A] en [eiser] door de pachtkamer is ontbonden op grond van tekortschieten van [eiser], hierin bestaande dat hij de verpachte gronden niet langer voor bedrijfsmatige agrarische activiteiten gebruikte. [eiser] vordert thans vergoeding van [gedaagde] van de proceskosten die hij inzake deze procedure heeft moeten maken. Deze vordering dient al dadelijk te worden afgewezen, nu [eiser] volstrekt in gebreke is gebleven om te onderbouwen op welke grond [gedaagde], als derde, gehouden zou zijn om de proceskosten te betalen van een procedure waarin hij geen partij is geweest en waarin [eiser] - vanwege diens tekortschieten jegens de verpachter - in het ongelijk is gesteld. Naar het oordeel van de rechtbank dient [eiser] deze proceskosten zelf te dragen.
6.2. Ten aanzien van de vordering jegens [gedaagde] tot vergoeding van het verpachtersdeel van het melkqoutum overweegt de rechtbank als volgt.
6.3. Ingevolge vaste jurisprudentie (zie o.a. gerechtshof Arnhem 11 november 1997, AgrR 1999, 4985 en 28 december 2004, LJN: AS2228) heeft als uitgangspunt te gelden dat indien een pachter zonder toestemming van de verpachter het met het gepachte samenhangende melkquotum geheel of gedeeltelijk heeft vervreemd, de verpachter door die vervreemding schade lijdt bestaande in het verlies van de vermogenswaarde die het vervreemde melkquotum voor hem vertegenwoordigde, welke schade in beginsel valt te stellen op 50% van de waarde van het vervreemde quotum ten tijde van de vervreemding. Deze schade dient door de pachter aan de verpachter te worden vergoed.
6.4. Op grond van artikel 6:212 lid 1 BW is hij die ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van een ander verplicht, voor zover dit redelijk is, diens schade te vergoeden tot het bedrag van zijn verrijking. Hierbij dient verband te bestaan tussen de verrijking van de één en de verarming van de ander. Een verrijking is ongerechtvaardigd indien daarvoor geen redelijke grond aanwezig is, bijvoorbeeld wanneer die verrijking een grondslag vindt in een rechtshandeling.
6.5. De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval [eiser] financieel nadeel heeft geleden, doordat hij in verband met de vervreemding (aan [gedaagde]) van het met het gepachte samenhangende melkquotum aan zijn verpachter [A] 50% van de waarde van het melkquotum ten tijde van de vervreemding heeft moeten voldoen. Voorts is [gedaagde] verrijkt, nu hij ingevolge de overname wel het melkquotum op de verpachte gronden om niet heeft verworven, zonder dat hij in verband met de vervreemding van het melkquotum met de verpachter heeft hoeven afrekenen op de wijze zoals hiervoor onder 6.3. bedoeld.
6.6. Vervolgens dient te worden beoordeeld of voor deze verrijking van [gedaagde] al dan niet een redelijke grond aanwezig was. [eiser] heeft in dat verband gesteld dat uit de overnameovereenkomst volgt dat [gedaagde] de aan de verpachter te betalen vergoeding voor het melkquotum op de verpachte gronden voor zijn rekening zou nemen. De rechtbank overweegt daaromtrent als volgt.
6.6.1. Voor de uitleg van de overnameovereenkomst komt het niet alleen aan op een zuiver taalkundige uitleg daarvan, maar het komt daarbij tevens aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer aan de betreffende bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (zie HR 13 maart 1981, NJ 1981, 635). Voorts volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 20 februari 2004 (NJ 2005, 493) dat bij de uitleg van een geschrift telkens van beslissende betekenis zijn alle omstandigheden van het concrete geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen, alsmede dat in praktisch opzicht vaak van belang is de taalkundige bewoordingen van het geschrift, gelezen in de context ervan als geheel, die deze in (de desbetreffende kring van) het maatschappelijk verkeerd normaal gesproken zou hebben. Verder zijn bij de uitleg van belang de aard van de transactie, de wijze van totstandkoming daarvan - waarbij van belang is of partijen werden bijgestaan door (juridisch) deskundige raadslieden - en de overige bepalingen ervan (zie HR 19 januari 2007, NJ 2007, 575 en HR 29 juni 2007, NJ 2007, 576).
6.6.2. Tussen partijen is niet in geschil dat [eiser] - hetgeen hij ter comparitie heeft bevestigd - er vóór het sluiten van de overnameovereenkomst van op de hoogte was dat hij als pachter bij vervreemding van het melkquotum op enig moment gehouden zou (kunnen) zijn om aan verpachter [A] een vergoeding te betalen in verband met de waarde van het melkquotum en dat dit punt door AVM met partijen is besproken voorafgaand aan het sluiten van de overnameovereenkomst. In de overnameovereenkomst valt echter op geen enkele wijze een verplichting voor [gedaagde] af te leiden om een eventuele door [eiser] aan de verpachter te betalen vergoeding voor de waarde van het melkquotum aan [eiser] te vergoeden. Indien partijen, zoals [eiser] stelt, daadwerkelijk zouden hebben bedoeld om een zodanige vergoedingsverplichting overeen te komen, had het gezien het hiervoor geschetste onderhandelingstraject alleszins voor de hand gelegen dat deze verplichting in de overnameovereenkomst was opgenomen, hetgeen niet is geschied. Deze omstandigheid dient voor risico van [eiser] te komen.
6.6.3. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat voor de verrijking van [gedaagde] een redelijke grond aanwezig was, nu deze zijn grondslag vindt in een rechtshandeling, zijnde de overnameovereenkomst van 1 mei 1995. Het beroep op ongerechtvaardigde verrijking faalt derhalve.
6.7. Waar de overnameovereenkomst geen verplichting voor [gedaagde] bevat om aan [eiser] de door hem aan de verpachter betaalde waarde van het melkquotum ten tijde van de vervreemding te vergoeden en ook anderszins niet aannemelijk is geworden dat partijen hebben afgesproken dat [gedaagde] deze vergoeding uiteindelijk voor zijn rekening zou nemen. kan niet worden geoordeeld dat [gedaagde] onrechtmatig handelt door te weigeren een zodanige vergoeding aan [eiser] te betalen.
6.8 Voor zover [eiser] heeft gesteld dat er sprake is van onrechtmatig handelen van [gedaagde] doordat hij profiteert van de wanprestatie van [eiser] jegens de verpachter - het zonder toestemming van de verpachter vervreemden van het bij het verpachte behorende melkquotum - kan ook deze grondslag van de vordering niet slagen. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende. Ingevolge vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (zie reeds HR 16 januari 1962, NJ 1962, 246 en recenter HR 23 december 2005, NJ 2006, 33)) is het handelen met iemand terwijl men weet dat deze door dat handelen een door hem met een derde gesloten overeenkomst schendt, op zichzelf jegens die derde niet onrechtmatig. Van onrechtmatigheid is pas sprake indien de aangesproken partij weet of behoort te weten dat zijn wederpartij door het sluiten van de bewuste overeenkomst, kort gezegd, wanprestatie pleegt jegens een derde en bovendien sprake is van bijkomende omstandigheden (HR 17 mei 1985, NJ 1986, 760). Het profiteren van wanprestatie ziet aldus op de situatie dat partij A handelt met partij B, terwijl daardoor een door B met C gesloten overeenkomst wordt geschonden en C - als derde - daardoor schade lijdt, die hij op grond van onrechtmatige daad van A vordert. In het onderhavige geval is door de overdracht van het melkquotum door [eiser] aan [gedaagde] de tussen [eiser] en [A] gesloten pachtovereenkomst geschonden, nu deze overdracht zonder de vereiste toestemming van [A] heeft plaatsgevonden. Het is hier echter niet de derde - [A] - die schadevergoeding van [gedaagde] vordert, maar [eiser], de partij die zelf wanpresteerde jegens de derde. Dit valt buiten het toepassingsgebied van het profiteren van wanprestatie. Daar komt nog bij dat zowel [eiser] als [gedaagde] vóór het sluiten van de overnameovereenkomst op de hoogte waren van het feit dat [eiser] ten gevolge van de overname van het melkquotum op de gepachte gronden door [gedaagde] in de toekomst eventueel een vergoeding voor de waarde van het melkquotum op deze gronden aan de verpachter zou moeten betalen. Zij hebben daaromtrent in de overnameovereenkomst echter geen vergoedingsplicht voor [gedaagde] opgenomen. Onder die omstandigheden kan niet geoordeeld worden dat [gedaagde] bewust heeft geprofiteerd van het wanpresteren van [eiser] en daarmee onrechtmatig heeft gehandeld.
6.9 Uit het vorenstaande volgt dan ook dat de vordering van [eiser] tot vergoeding van de aan de verpachter betaalde waarde van het melkquotum moet worden afgewezen.
6.10. [eiser] zal als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van [gedaagde] als volgt vastgesteld:
- vast recht € 1.185,00
- salaris van de advocaat € 2.842,00 (2,0 punt x € 1.421,-, tarief V)
-------------
totaal € 4.027,00
7. De beslissing
De rechtbank
wijst de vorderingen af;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op € 4.027,00;
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Smit en in het openbaar uitgesproken op 26 mei 2010.?
fn 343