ECLI:NL:RBLEE:2010:BM6823

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
3 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/2507
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag voor extra uren rechtsbijstand in een complexe strafzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Leeuwarden op 3 juni 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. M.R.M. Schaap, en de Raad voor Rechtsbijstand, vertegenwoordigd door mr. J. Hamer. De zaak betreft een aanvraag voor extra uren rechtsbijstand op basis van de Wet op de rechtsbijstand, ingediend door mr. Schaap namens eiser, die betrokken was bij een strafzaak. De Raad had de aanvraag afgewezen, met de motivering dat de zaak niet als bewerkelijk kon worden aangemerkt. Eiser stelde dat de juridische complexiteit van de zaak, met name de causaliteitsvraag en de bijzondere rechtsvragen, rechtvaardigde dat er meer tijd aan de zaak besteed moest worden dan de forfaitaire uren die normaal gesproken worden vergoed.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser en de Raad zorgvuldig afgewogen. Eiser had in zijn aanvraag aangegeven dat de strafzaak zich onderscheidde door de juridische ingewikkeldheid en het omvangrijke feitencomplex. De Raad had echter geoordeeld dat de vragen die in de strafzaak aan de orde kwamen, niet bijzonder waren en dat de zaak niet meer tijd vergde dan gebruikelijk. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de Raad onvoldoende had gemotiveerd waarom de zaak niet als bewerkelijk kon worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de specifieke omstandigheden van de zaak, waaronder de juridische complexiteit en de tijd die aan de zaak was besteed, wel degelijk aanleiding gaven voor extra uren.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde het besluit van de Raad en droeg de Raad op om opnieuw op het bezwaar te beslissen, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Tevens werd de Raad veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 437,00 werden vastgesteld. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen hebben de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
procedurenummer: AWB 09/2507
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 juni 2010 als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[naam],
wonende te [woonplaats],
eiser (hierna: [X]),
gemachtigde: mr. M.R.M. Schaap, advocaat te Groningen,
en
de Raad voor Rechtsbijstand te Leeuwarden,
verweerder (hierna: de Raad),
gemachtigde: mr. J. Hamer, werkzaam bij de Raad.
Procesverloop
Bij brief van 30 september 2009 heeft de Raad mr. Schaap mededeling gedaan van zijn besluit op bezwaar betreffende de toepassing van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb). Tegen dit besluit heeft mr. Schaap namens [X] beroep aangetekend. De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, gehouden op 23 april 2010. [X] en mr. Schaap zijn, zoals tevoren schriftelijk bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Motivering
Feiten
1.1 Op 18 maart 2009 heeft de Raad van mr. Schaap een Aanvraag Extra Uren ontvangen. Daarin heeft zij aangegeven dat de strafzaak van [X] zich onderscheidt van een gemiddelde zaak wegens de juridische ingewikkeldheid, onder meer wegens de causaliteitsvraag. Verder betreft het een omvangrijk juridisch feitencomplex en is er sprake van bijzondere rechtsvragen met betrekking tot opzet, causaliteit en noodweer. Zij heeft aangegeven dat zij 19 uur heeft besteed aan de zaak en dat zij verwacht nog een 60-tal uren aan de zaak te moeten besteden. Bij brief van 24 maart 2009 (met bijlagen) heeft mr. Schaap haar aanvraag namens [X] op verzoek van de Raad uitvoerig nader toegelicht.
1.2 Bij besluit van 1 april 2009 heeft de Raad het verzoek van mr. Schaap afgewezen. Bij het thans bestreden besluit heeft de Raad, overeenkomstig een advies van de Commissie voor Bezwaar, het namens [X] door mr. Schaap gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Geschil
2.1 De raad is - onder meer en samengevat - van mening dat het causaliteitsvraagstuk in de strafzaak van [X] niet heeft geleid tot één of meer bijzondere rechtsvragen. De vraag naar de toerekenbaarheid van het intreden van het gevolg van de zware mishandeling betreft een zeer gangbare vraag in het procesrecht. Ook de omstandigheid dat op het slachtoffer sectie is verricht, levert in dit geval geen bijzondere rechtsvragen op. Noch feitelijk noch juridisch heeft de zaak van [X] daarom een bewerkelijk karakter. Ten aanzien van het feitencomplex is de Raad aan de hand van objectieve factoren, zoals de duur van het proces en de omvang van de correspondentie, van mening dat niet is gebleken van een juridisch omvangrijk relevant feitencomplex. Ten slotte is de Raad van mening dat de mediagevoeligheid van de zaak niet relevant is en dat de tijd die mr. Schaap heeft besteed aan literatuur- en jurisprudentieonderzoek ook niet voor vergoeding in aanmerking komt, aangezien er geen sprake is van bijzondere rechtsvragen.
2.2 Mr. Schaap heeft namens [X] - onder meer en samengevat - aangevoerd dat de strafzaak van [X] wel degelijk een bijzondere juridische zaak was. Het ging immers om de rechtsvraag of het uiteindelijke gevolg van de mishandeling aan [X] toe te rekenen viel en of er dus causaal verband was tussen de door hem gepleegde mishandeling en de later ingetreden dood van het slachtoffer. Het vonnis van 14 pagina's van de rechtbank Groningen bevat een zeer uitgebreide motivering over het causaliteitsvraagstuk. Gelet daarop was er wel degelijk sprake van een ingewikkeld juridisch rechtsprobleem. Ook heeft de rechtbank uitvoerige overwegingen besteed aan aspecten als opzet, noodweer en noodweerexces. Verder moest mr. Schaap procedures voeren in het kader van de voorlopige hechtenis. Door dit alles hebben het bestuderen en het voorbereiden van de zaak erg veel tijd gekost. Al met al is er volgens mr. Schaap sprake van een bewerkelijke zaak.
De beoordeling
3.1 In artikel 22, eerste lid, van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (Bvr) is bepaald dat indien in een strafzaak de tijdsbesteding aan de verlening van rechtsbijstand uitgaat boven het aantal uren dat gelijk is aan drie maal het aantal punten dat in de bijlage voor het desbetreffende rechtsterrein of soort zaak of op grond van artikel 15 is bepaald, voor elk uur waarin boven voornoemde grens rechtsbijstand wordt verleend, één punt wordt toegekend mits het bureau de begroting van de tijdsbesteding voor de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid van artikel 31, heeft goedgekeurd.
In artikel 31, eerste lid, van het Bvr is voorts bepaald dat in afwijking van het eerste lid van artikel 28 de rechtsbijstandverlener bij het bereiken van de in de artikelen 13 en 22 bedoelde tijdgrens een aanvraag indient bij het bureau tot vaststelling van de vergoeding voor de verrichte werkzaamheden. Tegelijkertijd legt hij een begroting over met betrekking tot de tijdsbesteding van de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden. Het tweede lid van dit artikel bepaalt ten slotte dat het bureau geheel of gedeeltelijk instemt met de begroting, bedoeld in het eerste lid, indien het van oordeel is dat de rechtsbijstand doelmatig wordt verleend. Ter uitvoering van deze artikelen heeft de Raad beleid neergelegd in zijn Leidraad Bewerkelijke Zaken van december 2008 (hierna: de Leidraad).
3.2 Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Raad onvoldoende gemotiveerd waarom in het geval van [X] geen sprake is van een bewerkelijke zaak als bedoeld in artikel 22, eerste lid van het Bvr en in zijn Leidraad. Volgens paragraaf VI van het in de Leidraad neergelegde beleid - een beleid dat de rechtbank niet onredelijk of anderszins strijdig met enig beginsel van behoorlijk bestuur voorkomt -
"[geldt] voor strafzaken (….) het algemene uitgangspunt dat een forfaitaire vergoeding in een strafzaak volstaat. In een gemiddelde zaak voor de enkelvoudige kamer (politierechter) of de kinderrechter wordt een vergoeding van 6 punten toegekend. De grens voor bewerkelijkheid in een dergelijke zaak ligt dus bij 18 uren. Aan een zaak die dient bij de meervoudige kamer is een forfaitaire vergoeding van 8 punten toegekend. De grens van bewerkelijkheid ligt in die zaken dus bij 24 uren."
Paragraaf IV, onder ad 1, van de Leidraad vermeldt voorts onder het kopje "Feitelijke complexiteit" dat
"bewerkelijkheid van de zaak wordt aangenomen, indien sprake is van een omvangrijk juridisch relevant feitencomplex, waardoor niet verwacht kan worden dat alle rechtsbijstand binnen de forfaitaire grens kan worden verleend. Feitelijke complexiteit zal slechts worden aangenomen indien dat kan worden aangetoond aan de hand van objectieve factoren. Derhalve zal geen bewerkelijkheid van de zaak worden aangenomen indien ter motivering van het verzoek om extra uren uitsluitend wordt verwezen naar het aantal aan de zaak bestede uren (…..). Deze factoren brengen op zichzelf niet mee dat een zaak daadoor niet binnen de tijdgrens van driemaal het forfaitair bepaalde aantal uren afgehandeld zou kunnen worden (….)."
en onder het kopje "juridische complexiteit":
"Bewerkelijkheid kan ook worden aangenomen, indien sprake is van bijzondere rechtsvragen, die zich in het soort zaak in kwestie zelden voordoen en met de behartiging waarvan veel meer tijd dan gemiddeld gemoeid is. Er is dan sprake van juridische complexiteit. De extra tijd die in een dergelijk geval gemoeid is met studie van specifiek op de zaak toegespitste literatuur, wet- en regelgeving en (soms) jurisprudentie mag worden opgegeven en kan in principe voor vergoeding in aanmerking komen. Algemene studie die zaaksoverstijgend is, is vanzelfsprekend niet declarabel. (….)."
3.3 Mr. Schaap heeft haar verzoek om extra uren niet louter gemotiveerd door te verwijzen naar het aantal aan de zaak te besteden uren. Onder overlegging van een groot deel van het strafdossier en onder verwijzing naar de complexiteit van de zaak en de rechtsvragen die daarbij speelden, heeft zij uitvoerig en op niet onaannemelijke wijze de objectieve factoren toegelicht op grond waarvan zij meende voor deze zaak wegens de feitelijke complexiteit meer dan het aantal forfaitaire uren nodig te hebben.
3.4 De Raad kan worden toegegeven dat leerstukken als die van opzet, causaliteit en noodweer in het algemeen bij de berechting van misdrijven aan de orde kunnen komen. Dat neemt echter niet weg dat in een specifieke zaak, zoals die van [X], deze leerstukken op een zodanig ingewikkelde wijze een rol spelen, dat niet langer gesproken kan worden van juridische kwesties die altijd wel inherent zijn aan een strafproces. In zo'n geval kan naar het oordeel van de rechtbank wel degelijk sprake zijn van "bijzondere rechtsvragen", van "juridische complexiteit" als in de Leidraad bedoeld en - in beginsel - van vergoeding van extra tijd die aan bestudering van specifieke literatuur, wet- en regelgeving en eventueel jurisprudentie. Zij wijst in dit verband nogmaals op de uitvoerige motivering die mr. Schaap, onder overlegging van vele dossiergegevens, aan haar verzoek ten grondslag heeft gelegd. Uit die motivering valt af te leiden dat deze leerstukken in de zaak van [X] kennelijk beoordeeld moesten worden tegen een niet alledaagse feitelijke achtergrond in een zaak die niet zonder meer als standaard kan worden aangemerkt.
3.5 De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat het bestreden besluit in strijd is genomen met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Zij zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit wegens strijd met dit Awb-artikel vernietigen.
3.6 Met toepassing van artikel 8:75 van de Awb veroordeelt de rechtbank de Raad in de proceskosten. Overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht bedragen de proceskosten van [X] € 437,00 terzake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (beroepschrift één punt; gewicht van de zaak: gemiddeld; waarde per punt € 437,00).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de Raad opnieuw op het bezwaar beslist, met inachtneming van het in deze uitspraak overwogene;
- bepaalt dat de Raad het griffierecht van € 437,00 [X], vergoedt;
- veroordeelt de Raad in de proceskosten van [X] tot een bedrag van € 437,00.
Aldus gegeven door mr. P.G. Wijtsma, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.R. Leegsma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2010.
w.g. J.R. Leegsma
w.g. P.G. Wijtsma
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor partijen hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in artikel. 6:13 juncto artikel 6:24 van de Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.