Overwegingen met betrekking tot de geweigerde standplaatsvergunning
3.1 Eiser heeft allereerst aangevoerd dat het te lang heeft geduurd voordat verweerder op zijn aanvraag heeft beslist. De rechtbank overweegt dat eiser gelet op de artikelen 6:2 en 6:12 van de Awb bezwaar of (na 1 oktober 2009) beroep had kunnen instellen tegen het niet tijdig nemen van een beslissing. Met bedoelde artikelen had eiser een procedureel middel om verweerder tot besluitvorming te bewegen. Het niet tijdig nemen van een besluit betekent niet dat de vergunning moet worden verleend.
3.2 Ingevolge artikel 5.2.3 van de APV is voor het innemen van een standplaats in verweerders gemeente een vergunning vereist. Ingevolge het zesde lid, onder f, van dit artikel kan een standplaats worden geweigerd wegens strijd met een geldend bestemmingsplan. Anders dan door eiser is betoogd, levert het innemen van een standplaats op de locatie MLK naar het oordeel van de rechtbank strijd op met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Martin Luther Kingsingel". Ingevolge dit bestemmingsplan rust op de locatie MLK de bestemming "verblijfsgebied". De op de kaart als verblijfsgebied aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor wegen, paden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, water en openbare nutsvoorzieningen, met de daarbij behorende gebouwen en bouwwerken. Een standplaats kan niet worden aangemerkt als een parkeervoorziening in de zin van de planvoorschriften, noch als één van de andere in de planvoorschriften toegestane objecten of voorzieningen. Het graveren van kentekens en het repareren en vervangen van autoruiten is een bedrijfsmatige activiteit met een geheel andere ruimtelijke uitstraling dan parkeren. Eisers standpunt dat hij in het hele land op parkeerplaatsen standplaats mag innemen, betekent niet dat er in dit geval geen sprake is van strijd met de bestemming. Verweerder is niet gebonden aan de in andere gemeenten getroffen regelingen voor het innemen van standplaatsen op parkeerterreinen. Ook het standpunt dat eiser wegens strijd met het bestemmingsplan zijn handel nergens meer zou kunnen uitoefenen faalt, omdat elders andere regelingen en voorschriften kunnen gelden voor het innemen van standplaatsen. Bovendien kan verweerder niet verplicht worden om hoe dan ook locaties voor het innemen van standplaatsen als hier aan de orde te creëren.
3.3 In artikel 5.2.3, zesde lid, zijn de gronden genoemd die reden kunnen zijn voor weigering van een standplaatsvergunning. Naast de hierboven genoemde strijd met het bestemmingsplan kan een vergunning tevens worden geweigerd in het belang van de openbare orde, het belang van het voorkomen of beperken van overlast, indien de standplaats hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand, in het belang van de verkeersvrijheid of -veiligheid, en wanneer als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt.
3.4 In het kader van de uitoefening van de bevoegdheid als bedoeld in artikel 5.2.3, zesde lid, voert verweerder een beleid, dat is neergelegd in de notitie "Standplaatsenbeleid autoruitenherstel en -graveerbedrijven gemeente Smallingerland 2009". Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat het in de beleidsnotitie vastgelegde beleid door verweerder werd toegepast ten tijde van de bestreden beslissing. Met de vastlegging van het beleid in beleidsregels heeft verweerder beoogd een bestendige uitvoeringspraktijk vast te leggen en nader uit te werken. Anders dan door eiser is betoogd, is dit beleid niet pas geldend vanaf het moment waarop het is gepubliceerd.
3.5 In het beleid is neergelegd dat verweerder ten aanzien van het toewijzen van vergunningen voor autoruitenherstel en -graveerbedrijven terughoudendheid betracht. Verweerder heeft voor diverse locaties/parkeerterreinen in Drachten beoordeeld of één van de in de APV genoemde weigeringsgronden voor het verlenen van een standplaatsvergunning in geding is. Op basis hiervan heeft verweerder geconcludeerd dat alleen het parkeerterrein aan de Markt te Drachten, met uitzondering van de zaterdag, geschikt is om te worden aangewezen voor het innemen van een standplaats door autoruitenherstel en -graveerbedrijven. De locatie MLK wordt met het oog op de bescherming van het uiterlijk aanzien van de gemeente én gelet op het geldende bestemmingsplan, dat sterk is ingezet op een hoge beeldkwaliteit, niet aangemerkt als een geschikte locatie. De beoordeling van de Markt als geschikte locatie is mede gebaseerd op ervaringen uit het verleden en voorts op het standpunt dat op deze locatie, anders dan op de locatie MLK, het uiterlijk aanzien van de gemeente niet in geding is. Omdat slechts één locatie geschikt geacht wordt voor het innemen van standplaats hanteert verweerder in zijn beleid een maximumstelsel. Bepaald is dat maximaal één maal per week, vier maal per maand standplaats kan worden ingenomen voor autoruitenherstel en -graveren. Om een redelijke verdeling te bewerkstelligen wordt per bedrijf vergunning verleend voor maximaal één dag per maand, zodat in totaal aan vier bedrijven een jaarvergunning kan worden verleend.
3.6 De rechtbank stelt vast dat het verweerder bij de vaststelling van zijn beleid rekening heeft gehouden met de in artikel 5.2.3, zesde lid, van de APV genoemde belangen. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder dit beleid in redelijkheid niet zou mogen voeren, noch voor het oordeel dat verweerder in redelijkheid niet tot afwijzing van de locatie MLK als standplaatslocatie heeft kunnen komen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de keuze voor de locatie Markt als geschikte locatie voor het innemen van een standplaats door autoruitenherstel en -graveerbedrijven voldoende gemotiveerd. De rechtbank verwijst naar hetgeen hieromtrent onder 3.5 is overwogen. Voorts acht de rechtbank een maximumstelsel, zoals door verweerder toegepast, aanvaardbaar. Ter zitting is nog aan de orde gekomen dat in de toekomst mogelijk op de locatie MLK wél standplaats mag worden ingenomen. Verweerder hoeft echter niet vooruit te lopen op mogelijke toekomstige ontwikkelingen en een nog vast te stellen bestemmingsplan.
3.7 Voor zover eiser een beroep heeft willen doen op het gelijkheidsbeginsel overweegt de rechtbank dat niet is gebleken dat verweerder in vergelijkbare gevallen wel standplaatsvergunningen in strijd met het geldende beleid heeft verleend. Voor zover zonder vergunning standplaats wordt ingenomen zal verweerder hiertegen handhavend optreden. In de beleidsnotitie is hiervoor een handhavingparagraaf opgenomen. Eiser heeft voorts aangevoerd dat enkele op de locatie MLK gevestigde bedrijven uitstallingen voor hun winkels hebben in strijd met de voorschriften van het bestemmingsplan. De rechtbank wijst er op dat deze uitstallingen bij aldaar permanent gevestigde bedrijven niet te vergelijken zijn met het innemen van een standplaats door een bedrijf als dat van eiser.