RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector civiel recht
zaaknummer: 96862 HA ZA 09-450
datum vonnis: 23 juni 2010 (hbvo)
Vonnis van de rechtbank Leeuwarden, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, in de zaak van:
DE ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST/ NOORD,
mede kantoorhoudende te Leeuwarden,
eiseres,
verder te noemen de Ontvanger,
advocaat: mr. H.M. ten Haaft te Amsterdam,
beiden wonende te [woonplaats],
gedaagden,
verder te noemen [A], respectievelijk [B] of (samen): gedaagden,
advocaat: mr. J.C. Brökling te Spijkenisse.
De Ontvanger heeft gevorderd conform de dagvaarding. Daarbij heeft hij bij akte negen producties overgelegd.
Gedaagden hebben daarna geconcludeerd voor antwoord en daarbij drie producties in het geding gebracht.
Daarna zijn de volgende conclusies gewisseld:
- een conclusie van repliek van de zijde van de Ontvanger;
- een conclusie van dupliek van de zijde van gedaagden.
Tenslotte hebben partijen vonnis gevraagd.
Vaststaande feiten
1. In deze procedure staat het volgende vast.
1.1 [B] woont samen met [A]. In maart 2004 hebben zij samen een woonboerderij gekocht aan [adres] (ieder voor 50% eigendom).
1.2 De belastingdienst heeft voor [B] (ambtshalve) vastgesteld de aanslagen Inkomstenbelasting Premie Volksverzekering over 2002, 2003 en 2004 en de aanslag Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen.
[B] heeft de aanslagen niet betaald. Op 26 oktober 2006 heeft de Ontvanger een viertal dwangbevelen voor de bovengenoemde aanslagen uitgevaardigd, met bevel tot betaling.
Op 3 november 2008 heeft de Ontvanger een hernieuwd bevel tot betaling gedaan. Dit bevel is betekend aan zowel [B] als aan [A].
1.3 Bij akte van 26 november 2008, houdende verdeling, hebben [B] en [A] de woonboerderij met toebehoren toebedeeld aan [A]. De waarde van de woonboerderij bedroeg € 550.000,00 terwijl de hypothecaire geldlening € 450.000,00 bedroeg. Wegens overbedeling van [A], heeft [B] een vordering op [A] gekregen van € 50.000,00.
Bij dezelfde akte heeft [B] echter afstand van het recht op uitkering wegens overbedeling gedaan, waartegenover [A] zich verplichtte om het uit te keren bedrag, ten titel van geldlening, schuldig te blijven aan [B].
Ten aanzien van de geldlening staat in de akte onder meer het volgende:
1. Rente.
Vanaf heden is over de hoofdsom respectievelijk het restant daarvan een nog nader tussen partijen overeen te komen rente verschuldigd.
2. Aflossing.
Op de hoofdsom behoeft niet te worden afgelost.
3. (…)
4. Opeisbaarheidsgevallen.
De hoofdsom wordt vanzelf en direct opvorderbaar met lopende en eventueel achterstallige rente:
a. (…)
b. bij beslag op een goed van de schuldenaar, bij faillissement of surseance van de schuldenaar of aanvrage daartoe, en in alle andere gevallen waarin hij het vrije beheer over een of meer van zijn goederen verliest, alsmede bij zijn overlijden;
(…)
1.4 Bij exploot van 4 maart 2009 heeft de Ontvanger ten laste van [B] executoriaal derdenbeslag doen leggen onder [A], tot verhaal van hetgeen de Ontvanger uit hoofde van de vier dwangbevelen te vorderen heeft van [B]. De vordering waarvoor het derdenbeslag is gelegd, beloopt € 69.038,00. De Ontvanger heeft vervolgens op 9 maart 2009 ook conservatoir beslag doen leggen op de woonboerderij van [A].
Naar aanleiding van het derdenbeslag diende [A] binnen vier weken een verklaring ex artikel 476a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) af te leggen. Dat heeft zij niet gedaan.
Bij brief van 9 april 2009 heeft de Ontvanger [A] gesommeerd de verklaring alsnog af te leggen.
Op 10 april 2009 heeft [A] de verklaring ingevuld. Zij verklaart daarin niets aan [B] verschuldigd te zijn.
Op 29 april 2009 heeft [B] alsnog belastingaangifte gedaan over de jaren 2002, 2003 en 2004. De Inspecteur heeft de aanslagen ambtshalve in behandeling genomen. Dit heeft geleid tot een ambtshalve vermindering/verrekening. Het openstaande bedrag is volgens de belastingdienst nu nog € 23.925,00 inclusief kosten en rente berekend tot 14 december 2009.
Vordering en onderbouwing
2. De Ontvanger vordert, na vermindering van eis, dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
primair
1. voor recht verklaart en vaststelt dat [A] als gevolg van het beslag op de woonboerderij op 9 maart 2009, per die datum € 50.000,00 aan [B] verschuldigd is te vermeerderen met de overeengekomen rente;
althans indien en voor zover voormelde vordering niet wordt toegewezen:
subsidiair
2. voor recht verklaart dat de Ontvanger met recht de vernietiging heeft ingeroepen van de geldleningsbepalingen uit de akte van verdeling van 26 november 2008, voor zover deze inhouden dat de lening niet direct opeisbaar is, zodat [A] ingevolge het onder haar gelegde derdenbeslag per direct € 50.000,00 te vermeerderen met de overeengekomen rente, aan [B] verschuldigd is;
en voorts (in alle gevallen)
3. [A] veroordeelt tot betaling en afgifte aan de belastingdeurwaarder van € 23.925,00, te vermeerderen met de rente over de hoofdsom ad € 20.148,00 vanaf 15 december 2009 tot aan de dag der voldoening;
[A] (primair), dan wel [A] en [B] (subsidiair), veroordeelt in de kosten van het geding, die van het conservatoire beslag daaronder begrepen.
3. De Ontvanger onderbouwt zijn vordering als volgt.
De vordering ziet op betwisting van de nihilverklaring ex artikel 477a, lid 2, Rv. De nihilverklaring is onjuist omdat [A] een vordering van € 50.000,00 op [B] heeft. De belastingdienst heeft beslag gelegd op de woonboerderij. Als gevolg daarvan werd de vordering direct opeisbaar (artikel 4, sub b, van de geldleningsbepalingen).
Indien aangenomen moet worden dat de vordering van [B] op [A] niet direct opeisbaar is, doet de Ontvanger een beroep op de Pauliana (artikel 3:45 BW). Bij brief van 27 april 2009 heeft de Ontvanger de bepalingen uit de geldleningsovereenkomst, die inhouden dat de hoofdsom niet betaald hoeft te worden en dat de lening slechts in een beperkt aantal gevallen opeisbaar is, vernietigd. Juist als het primaire standpunt niet opgaat, wordt de Ontvanger door deze bepalingen benadeeld. [A] had wetenschap van de benadeling. Zij had immers op 3 november 2008 het hernieuwde betalingsbevel ontvangen. Bovendien geldt een vermoeden van wetenschap op grond van artikel 3:46 BW.
Verweer
4. Gedaagden hebben tegen de vorderingen het volgende verweer gevoerd.
[A] vraagt akte van het feit dat zij haar verklaring bij deze nuanceert in die zin dat zij stelt dat er sprake is van een niet-opeisbare vordering van [B] op haar van € 50.000,00, te vermeerderen met een nog nader overeen te komen rente.
Het was vanaf de samenleving tussen partijen al de bedoeling om de woonboerderij in eigendom bij [A] te brengen. Dit is niet ongebruikelijk en de geldleningsbepalingen uit de akte van verdeling zijn ook niet ongebruikelijk.
De vordering die [B] op [A] heeft, is niet opeisbaar. Met “beslag” in artikel 4, sub b, van de geldleningsbepalingen wordt executoriaal beslag bedoeld en niet conservatoir beslag. Dat de vordering ook bij conservatoir beslag direct opeisbaar zou zijn, was niet de bedoeling van partijen en is ook niet gebruikelijk.
Subsidiair stellen gedaagden dat het niet zo kan zijn dat de Ontvanger zelf de opeisbaarheid creëert door beslag te leggen.
[B] verklaart in de conclusie van antwoord dat hij geen aanspraak maakt op opeisbaarheid.
Ten aanzien van het beroep op de Pauliana stellen gedaagden dat de Ontvanger niet is benadeeld. De vermogensrechtelijke positie van [B] is niet gewijzigd. Er bestond bij gedaagden ook niet het oogmerk van benadeling; [A] kan de vordering die [B] heeft, simpelweg niet betalen. Tussen samenwonenden is dit ook niet ongebruikelijk.
De vernietiging van de bepalingen door de Ontvanger, kan gedaagden ook niet dwingen om nadere afspraken over de afbetaling te maken. Zelfs als de bepalingen worden vernietigd, betekent dat niet dat [A] het bedrag ineens moet betalen. Er moet worden afbetaald op de manier die [B] dan wenst. Afbetaling in maandelijkse termijnen ligt dan voor de hand.
Betwist wordt dat [A] weet had van een benadeling. Het is ook slechts een vermoeden dat weerlegd kan worden. Het betreft een kwestie uit een eerder huwelijk van [B], waar [A] niets mee van doen heeft en wil hebben.
De hoofdvordering is, ook na vermindering van eis, volgens gedaagden te hoog. Er komen hoogstwaarschijnlijk nog meer verlagingen/verrekeningen. Gedaagden verzoeken de zaak aan te houden totdat definitief door de belastingdienst is beslist over de aanslagen.
Repliek en dupliek
5. De Ontvanger heeft bij repliek nog aangevoerd dat onder “beslag” zowel executoriaal als conservatoir beslag valt. Ook op grond van doel en strekking van de geldleningsbepalingen, moet aangenomen worden dat het woord “beslag” beide vormen omvat.
Dat [B] bij conclusie van antwoord afziet van een beroep op opeisbaarheid is in strijd met artikel 475h Rv. Subsidiair is het in strijd met het belang van de Ontvanger, zodat de Ontvanger deze rechtshandeling met een beroep op de Pauliana, vernietigt.
Ook de rente is opeisbaar. In de akte staat immers dat er vanaf “heden” (datum akte) rente verschuldigd is.
Met de herziening van de aanslag in december 2009 staat het verschuldigde bedrag definitief vast.
6. Bij dupliek hebben gedaagden volhard bij hun standpunten, ook waar het betreft het aanhouden van de procedure totdat de belastingdienst definitief zal hebben beslist over de aanslagen.
Het conservatoir beslag is onterecht gelegd, omdat er geen sprake was van een opeisbare vordering.
De rente op de geldlening is in elk geval niet opeisbaar.
Overwegingen van de rechtbank
7. De rechtbank dient eerst te beoordelen of [A] de verklaring ex artikel 476a Rv juist heeft ingevuld. Na verbetering bij conclusie van antwoord verklaart [A] dat [B] een niet-opeisbare vordering van € 50.000,00 heeft op haar, te vermeerderen met een nog nader overeen te komen rente.
8.1 Naar het oordeel van de rechtbank is die verklaring niet correct. Op grond van de bepalingen in de akte van 26 november 2008 betreffende de geldlening, is de vordering van [B] op [A] opeisbaar geworden, nu er beslag is gelegd op de woonboerderij (artikel 4, sub b). De verklaring dat [B] slechts een niet-opeisbare vordering heeft, is onjuist.
8.2 Dat met “beslag” in dit artikelonderdeel alleen “executoriaal beslag” wordt bedoeld, blijkt nergens uit. In juridische zin betekent “beslag” zowel executoriaal als conservatoir beslag. Indien partijen iets anders bedoelden, hadden zij dat expliciet in de akte moeten laten opnemen.
Naar het oordeel van de rechtbank is het ook niet voor de hand liggend of gebruikelijk dat in dergelijke geldleningsovereenkomsten alleen executoriaal beslag wordt bedoeld. Immers, ook als er conservatoir beslag wordt gelegd op (in dit geval) de woonboerderij, kan de schuldeiser er belang bij hebben dat zijn vordering betaald wordt. De schuldenaar heeft niet meer de vrije beschikking over het goed waarop beslag is gelegd en de schuldeiser heeft er dan alle belang bij om zijn vordering op te kunnen eisen. Uit zichzelf kan de beslagene dan immers niet meer betalen. Conservatoir beslag hoeft bovendien niet altijd gevolgd te worden door executoriaal beslag terwijl het goed toch verkocht wordt en de opbrengst aan de beslaglegger wordt voldaan. De beslagene kan dat ook vrijwillig of bijvoorbeeld na vonnis doen.
8.3 Gedaagden stellen dat het niet zo kan zijn dat de Ontvanger zelf de opeisbaarheid creëert door beslag te leggen. De rechtbank heeft echter geen argumenten aangereikt gekregen op grond waarvan geoordeeld kan worden dat de Ontvanger dat niet zou mogen. Ook overigens ziet de rechtbank dat niet in.
In de onderhavige kwestie heeft de Ontvanger overigens ook geen beslag gelegd om tot opeisbaarheid van de vordering te komen. Er is derdenbeslag gelegd om de vordering die de Ontvanger meende te hebben, veilig te stellen nadat hem bleek dat de woonboerderij was overgedragen aan [A]. Onbetwist heeft de Ontvanger gesteld dat hij op 1 december 2008 al beslag had willen leggen op het aandeel van [B] op de woonboerderij, maar dat hem toen bleek dat de woonboerderij aan [A] was overgedragen.
Vervolgens is conservatoir beslag op de woonboerderij van [A] gelegd om te voorkomen dat zij deze verder zou bezwaren of vervreemden. Gelet op het feit dat de woonboerderij, vlak na de hernieuwde dwangbevelen, aan [A] was overgedragen, is dat een voor de hand liggende actie. Het om die reden gelegde beslag had tot gevolg dat de vordering van [B] op [A] opeisbaar werd.
8.4 [B] heeft bij conclusie van antwoord uitdrukkelijk verklaard dat hij geen aanspraak maakt op de € 50.000,00 waar hij recht op heeft.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft die verklaring tot gevolg dat [A] deze € 50.000,00 (op dit moment) niet verschuldigd is aan [B]. Het feit dat de Ontvanger beslagen heeft gelegd, maakt niet dat de vordering daarmee opeens wel verschuldigd wordt. [A] kan immers niet in een slechtere positie komen te verkeren enkel omdat er conservatoir derdenbeslag is gelegd. Conservatoir derdenbeslag moet de (vermogens)positie van de derde-beslagene niet kunnen raken. In zoverre heeft de verklaring van [B] inderdaad tot gevolg dat [A] niet zou hoeven betalen.
De Ontvanger heeft in reactie daarop gesteld dat die verklaring van [B] in strijd is met artikel 475h Rv en als dat niet zo is, vernietigt de Ontvanger deze rechtshandeling op grond van artikel 3:45 BW (Pauliana).
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van [B] dat hij (op dit moment) geen gebruik maakt van zijn recht om de vordering op te eisen, niet onder artikel 475h Rv valt. Het is geen vervreemding, bezwaring, afstand of onderbewindstelling. Het is ook onvoldoende vergelijkbaar, omdat de vordering in casu niet verloren gaat en ook niet minder waard wordt, waar dat in de gevallen genoemd in artikel 475h Rv wel zo is.
Wel is naar het oordeel van de rechtbank sprake van paulianeus handelen. Er is sprake van een onverplichte rechtshandeling en [B] wist dat hij daarmee de Ontvanger zou benadelen in zijn verhaalsmogelijkheden. [B] heeft immers afgezien van zijn mogelijkheid om de vordering op te eisen in reactie op de dagvaarding van de Ontvanger. Zijn bedoeling was om daarmee de opeisbaarheid aan te tasten.
De Ontvanger heeft bij conclusie van repliek deze rechtshandeling van [B] vernietigd.
Daarmee staat de verklaring van [B] niet meer in de weg aan de vordering in rechte van de Ontvanger.
8.5 [A] heeft gesteld dat het niet de bedoeling was dat het bedrag opeisbaar zou zijn omdat zij dat simpelweg niet kan betalen. Juist om die reden is een geldleningsovereenkomst aangegaan. De bedoeling was dat alleen betaald of verrekend zou worden bij overlijden of bij uit elkaar gaan van partijen.
De rechtbank overweegt dat deze bedoeling van partijen niet in de weg kan staan aan de opeisbaarheid en de vordering van de Ontvanger. Als er sprake is van een belastingschuld, moet die voldaan worden. Ook als de schuldenaar zelf het geld niet heeft om te betalen, maakt dat niet dat de vordering niet opeisbaar is of dat de vordering niet voldaan hoeft te worden.
Bovendien staat nu eenmaal in de akte dat het bedrag wegens overbedeling opeisbaar is als er beslag wordt gelegd. Dit is in alle andere gevallen een goede en logische bepaling; alleen als de Ontvanger er een beroep op doet, werkt het slecht uit voor gedaagden. De bepaling kan echter niet voor dit specifieke geval, waarin het voor gedaagden negatief uitwerkt, opzij worden gezet.
8.6 Gedaagden hebben nog aangevoerd dat het conservatoire beslag onterecht is gelegd omdat er nog geen opeisbare vordering was.
De rechtbank begrijpt deze stelling aldus dat gedaagden stellen dat de vordering van [B] op [A] nog niet opeisbaar was toen de Ontvanger het derdenbeslag legde, en zodoende is dit beslag gebaseerd op een niet-opeisbare vordering.
De rechtbank overweegt dat voor het leggen van beslag vereist is dat de vordering waarvoor beslag wordt gelegd, opeisbaar is. Dat was de vordering van de Ontvanger. Deze was in elk geval opeisbaar. De vordering van [B] op [A] is door de beslaglegging op de woonboerderij opeisbaar geworden. Toen [A] de verklaring ex artikel 476a Rv moest afleggen, had zij moeten verklaren dat [B] een opeisbare vordering op haar had.
9. Ook de rente is naar het oordeel van de rechtbank opeisbaar. In artikel 4, sub a, van de akte staat immers dat er “vanaf heden” een (nader door partijen overeen te komen) rente over de hoofdsom of het restant daarvan verschuldigd is. Hieruit kan niet anders worden afgeleid dan dat er vanaf 26 november 2008 rente loopt. De hoogte daarvan dient echter nog nader overeen te worden gekomen.
Zoals de Ontvanger bij conclusie van repliek heeft opgemerkt, is dit onderdeel inmiddels echter niet meer zo relevant, omdat de vordering van de Ontvanger lager is dan de vordering van [B] op [A].
10. Nu de primaire vordering op de primaire grondslag kan worden toegewezen, hoeft het (subsidiaire) beroep op de Pauliana niet meer besproken te worden.
11. Gedaagden hebben verzocht de procedure aan te houden totdat definitief duidelijkheid zou bestaan over de hoogte van de aanslagen. De Ontvanger heeft bij conclusie van repliek gesteld dat met de ambtshalve herziening van december 2009, een definitieve en onherroepelijke regeling is getroffen terzake van de door [B] verschuldigde inkomstenbelasting/premie volksverzekering over de jaren 2002, 2003, 2004 en 2006.
In hun conclusie van dupliek stellen gedaagden dat alleen een regeling over 2004 is getroffen.
De rechtbank overweegt dat als gedaagden het standpunt van de Ontvanger willen betwisten, het aan hen is om dan ook ten minste een begin van een onderbouwing te geven. Het lijkt voor de hand te liggen om dan de regeling die met de Ontvanger was getroffen in het geding te brengen. Dat hebben gedaagden echter niet gedaan. De rechtbank gaat om die reden uit van de juistheid van de stelling van de Ontvanger.
12. Ten aanzien van de proceskosten overweegt de rechtbank het volgende. Gedaagden zijn de in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij. Hun (principiële) stelling dat de vordering niet opeisbaar is, is immers niet gehonoreerd. Gedaagden stellen dat het feit dat de Ontvanger de vordering naar beneden heeft bijgesteld, consequenties moet hebben voor de proceskostenveroordeling.
De rechtbank overweegt dat de vermindering van eis tot stand is gekomen naar aanleiding van nieuwe aangiftes van [B]. Deze zijn echter gedaan op de dag dat de dagvaarding werd uitgebracht (29 april 2009) en nadat die dagvaarding uitdrukkelijk was aangekondigd. Naar het oordeel van de rechtbank kan de Ontvanger onder die omstandigheden niet verweten worden dat zij aanvankelijk een hoger bedrag vorderde.
De rechtbank zal in zoverre rekening houden met de vermindering van eis dat de proceskostenveroordeling zal worden berekend over het toe te wijzen bedrag en niet over het gevorderde bedrag.
De kosten aan de zijde van de Ontvanger worden als volgt berekend:
Salaris advocaat:
- dagvaarding 1 procespunt
- conclusie van repliek 1 ”
- beslagverzoek (twee maal) 2 ”
Tariefgroep III (€ 579,00 per procespunt), derhalve: € 2.316,00
Verschotten:
- griffierecht € 1.100,00
- kosten exploot dagvaarding (twee maal € 14,00) € 28,00
- kosten proces-verbaal beslaglegging € 50,00
- kosten exploot akte van betekening (twee maal € 14,00) € 28,00 +
Totaal € 1.206,00
I. Verklaart voor recht en stelt vast dat [A], als gevolg van het beslag op de woonboerderij op 9 maart 2009, per die datum € 50.000,00 aan [B] verschuldigd is, te vermeerderen met de overeengekomen rente.
II. Veroordeelt [A] tot betaling en afgifte aan de belastingdeurwaarder van € 23.925,00, te vermeerderen met de rente over de hoofdsom ad € 20.148,00 vanaf 15 december 2009 tot aan de dag der algehele voldoening.
III. Veroordeelt [A] in de kosten van het geding. De kosten aan de zijde van de Ontvanger worden begroot op € 2.316,00 aan het salaris van de advocaat en € 1.206,00 aan verschotten.
IV. Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Bottenberg-van Ommeren, rechter-plaatsvervanger, en door de rolrechter op 23 juni 2010 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.