Beoordeling van het geschil
3.1 Ingevolge artikel 7 van de Meststoffenwet is het verboden in enig kalenderjaar op een bedrijf meststoffen op of in de bodem te brengen.
Ingevolge artikel 8, aanhef en onder a, van de Meststoffenwet geldt het in artikel 7 gestelde verbod niet indien de op of in de landbouwgrond gebrachte hoeveelheid meststoffen in het desbetreffende jaar niet de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen overschrijdt.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Meststoffenwet is de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen, bedoeld in artikel 8 onderdeel a, 170 kilogram stikstof per hectare van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond. Ingevolge het tweede lid van dit artikel kan bij ministeriële regeling een hogere gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen worden vastgesteld, die van toepassing is in de gevallen en onder de voorwaarden en beperkingen, bepaald bij de regeling.
Ingevolge artikel 51 van de Meststoffenwet kan onze minister een bestuurlijke boete opleggen ter zake van overtreding van de artikelen 7, 9, tweede lid, 11, vijfde lid, 13, derde lid, 14, eerste lid, 15, 34, 35, 36, 37, 38, derde lid of 40.
Ingevolge artikel 57, eerste lid, onder a, van de Meststoffenwet bedraagt de bestuurlijke boete ingeval van overtreding van artikel 7, € 7,00 per kilogram meststof waarmee de in artikel 8, onderdeel a, bedoelde gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen is overschreden.
3.2 Ingevolge artikel 24 van de Uitvoeringsregeling, zoals dit artikel luidde ten tijde hier van belang, is de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen, bedoeld in artikel 8 onderdeel a van de wet 250 kilogram stikstof per hectare van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond, indien wordt voldaan aan elk van de voorwaarden, bedoeld in de artikelen 25 tot en met 27.
3.3 Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat eiser niet heeft voldaan aan de voorwaarden, zoals genoemd in de artikelen 25 tot en met 27 van de Uitvoeringsregeling om in aanmerking te komen voor derogatie. Gelet hierop stelt de rechtbank vast dat voor eiser over 2007 de verhoogde gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen van 250 kilogram stikstof per hectare gold.
3.4 Naar het oordeel van de rechtbank blijkt voorts uit de toepasselijke regelgeving niet dat als gevolg van een overschrijding van de gebruiksnorm, de verhoogde norm van 250 kilogram stikstof vervalt. Naar het oordeel van de rechtbank is niet in de Meststoffenwet, noch in de daarop gebaseerde regelingen een bepaling aan te wijzen, die stelt dat de gebruiksnorm wordt verlaagd als de eerder toegekende verhoogde norm wordt overschreden. Het standpunt van verweerder dat uit de MvT blijkt dat het de bedoeling van de wetgever is geweest om aan een overschrijding van de verhoogde norm het gevolg te verbinden dat de norm vervalt, gaat er aan voorbij dat een dergelijke bepaling duidelijk, voorzienbaar en kenbaar in het wettelijk voorschrift zelf dient te zijn opgenomen. Verweerder baseert hierop immers zijn bevoegdheid om een (punitieve) boete op te leggen. Deze verplichting vloeit voort uit het legaliteitsvereiste en is verankerd in artikel 5:4 van de Awb. Een betrokkene moet kunnen weten ter zake van welke gedragingen hij kan worden bestraft. De rechtszekerheid eist dit.
3.5 Naar het oordeel van de rechtbank kan gelet op het rechtszekerheidsbeginsel evenmin betekenis toekomen aan (de toelichting op) de Derogatiebeschikking, de beschikking van de Europese Commissie van 8 december 2005 tot verlening van een door Nederland gevraagde derogatie op grond van Richtlijn 91/676/EEG van de Raad inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen. De rechtbank neemt aan dat de Staat de bedoeling heeft gehad om ten volle uitvoering te geven aan alle uit de Derogatiebeschikking voortvloeiende verplichtingen. De verplichting voor landbouwers om niet meer dan 250 kilogram stikstof per hectare op of in de bodem te brengen is echter niet in de Meststoffenwet noch in de daarop gebaseerde regelgeving neergelegd als voorwaarde om voor derogatie in aanmerking te komen. Hoewel voorstelbaar is dat de wetgever een overtreding van de norm van 250 kilogram zwaarder zou willen straffen dan overtreding van de norm van 170 kilogram, wat in feite het gevolg zou zijn van het vervallen van de verhoogde norm bij overschrijding, dient zulks bij of krachtens wet te worden bepaald. Nu het niet voldoen aan de al dan niet verhoogde norm leidt tot het opleggen van een boete komt de rechtbank niet toe aan beoordeling van de vraag of de door verweerder gestelde bedoeling van de Derogatiebeschikking aanleiding geeft om het nationale recht dienovereenkomstig uit te leggen, gelet op de jurisprudentie dat richtlijnconforme uitleg van bepalingen van nationaal strafrecht en bestuurlijke boeten zijn begrenzing vindt in algemene rechtsbeginselen die deel uitmaken van het Gemeenschapsrecht, met name het rechtszekerheidsbeginsel en het verbod van terugwerkende kracht. De rechtbank wijst in dit verband op de uitspraak van 4 maart 2009 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, LJN: BH4621.
3.6 De rechtbank komt tot de conclusie dat voor de opgelegde boete (deels) geen wettelijke grondslag is aan te wijzen, zodat het beroep van eiser gegrond is. De rechtbank zal de bestreden beslissing van 21 september 2009 vernietigen. Nu partijen niet van mening verschillen over de mate waarin de verhoogde gebruiksnorm is overschreden, namelijk met 164 kilogram stikstof, ziet de rechtbank aanleiding om zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat het bedrag van de boete wordt vastgesteld op € 1.148,00 (164 x € 7,00).
3.7 Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken. Eiser heeft kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand opgevoerd. Deze gemachtigde heeft echter geen voor vergoeding in aanmerking komende proceshandelingen verricht. Eiser heeft het beroep onder zijn eigen naam ingesteld en zijn gemachtigde is niet namens hem op de zitting verschenen.