ECLI:NL:RBLEE:2010:BN1954

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
12 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/1570
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van openbaarmaking op grond van de Wet openbaarheid van bestuur in verband met de persoonlijke levenssfeer

In deze zaak heeft de Rechtbank Leeuwarden op 12 juli 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leeuwarden. De eiser had een verzoek ingediend op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) om afschriften te ontvangen van documenten die betrekking hadden op een mediationtraject waarin hij betrokken was. Het college heeft dit verzoek afgewezen, met als argument dat de documenten privacygevoelige informatie bevatten die de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen zou schenden.

De rechtbank heeft het procesverloop uiteengezet, waarbij het beroep van de eiser volgde op een besluit van 2 juni 2009, waarin het college het bezwaar van de eiser tegen de afwijzing van zijn Wob-verzoek ongegrond verklaarde. De rechtbank heeft de zaak behandeld op zittingen in februari en april 2010, waarbij het onderzoek meerdere keren is geschorst. Uiteindelijk heeft de rechtbank het onderzoek gesloten zonder een nadere zitting.

In de motivering van de uitspraak heeft de rechtbank de relevante artikelen van de Wob en de Algemene wet bestuursrecht (Awb) besproken. De rechtbank oordeelde dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de gevraagde documenten niet openbaar gemaakt konden worden, omdat het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer zwaarder weegt dan het openbaarheidsbelang. De rechtbank heeft vastgesteld dat de documenten betrekking hebben op de individuele afhandeling van klachten en dat de vertrouwelijkheid van het mediationtraject in acht genomen moet worden.

De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat voor partijen hoger beroep open, waarbij de rechtbank de mogelijkheid biedt om binnen zes weken na verzending van de uitspraak een beroepschrift in te dienen.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
procedurenummer: AWB 09/1570
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juli 2010 als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[naam],
wonende te [woonplaats],
eiser,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leeuwarden,
verweerder,
gemachtigde: P.J. Achterhof, werkzaam bij verweerders gemeente.
Procesverloop
Bij brief van 2 juni 2009 heeft verweerder eiser mededeling gedaan van zijn besluit op bezwaar betreffende de toepassing van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob). Tegen dit besluit heeft eiser beroep aangetekend. De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, gehouden op 2 februari 2010. De zaak is na een schorsing van het onderzoek opnieuw behandeld ter zitting van de rechtbank, gehouden op 13 april 2010. Op die zitting is het onderzoek wederom geschorst. Partijen hebben hierna toestemming als bedoeld in artikel 8:57 van de Awb verleend om een nadere zitting achterwege te laten. De rechtbank heeft hierop het onderzoek gesloten.
Motivering
Feiten
1.1 Bij besluit van 10 maart 2009 heeft verweerder het verzoek van eiser om op grond van de Wob afschriften te verstrekken van alle documenten die betrekking hebben op de bezwaarprocedure inzake een mediationtraject dat heeft plaatsgevonden, waarbij [X] en [Y] (hierna: betrokkenen) betrokken waren, afgewezen.
1.2 Bij besluit van 2 juni 2009 verweerder het tegen dit besluit door eiser gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Het besluit berustte op een advies van de Adviescommissie bezwaarschriften van verweerders gemeente van 7 mei 2009.
1.3 Eiser heeft beroep ingesteld bij de rechtbank tegen de beslissing op bezwaar van 2 juni 2009.
Geschil
2.1 Verweerder stelt zich in navolging van de adviescommissie op het standpunt dat het hier gaat om een privacygevoelig onderwerp met betrekking tot mediation en dat de gevraagde documenten op juiste gronden niet zijn verstrekt, aangezien de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen in het geding is.
2.2 Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder zonder zijn toestemming wel informatie openbaar heeft gemaakt over een door hem gevolgd mediationtraject. Bovendien heeft verweerder informatie over zijn persoon wél verstrekt aan betrokkenen. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder in deze kwestie met twee maten meet.
Beoordeling van het geschil
3.1 Ingevolge artikel 1, aanhef en onder b, van de Wob wordt verstaan onder bestuurlijke aangelegenheid: een aangelegenheid die betrekking heeft op beleid van een bestuursorgaan, daaronder begrepen de voorbereiding en de uitvoering ervan.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wob kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf. Ingevolge het derde lid van dit artikel wordt een verzoek om informatie ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11. Ingevolge artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.
3.2 Na met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb kennis te hebben genomen van de desbetreffende stukken, oordeelt de rechtbank dat verweerder zich in dit geval terecht heeft kunnen beroepen het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Ten aanzien van bladzijde 1 tot en met 5 van de geheimgehouden gedingstukken overweegt de rechtbank dat dit een schrijven betreft dat ziet op de individuele afhandeling van klachten van betrokkenen. Voorts gaat deze brief over de inzet van mediation. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, gezien de inhoud van deze documenten en gelet op het vertrouwelijke karakter dat past bij een mediationtraject tussen overheid en burgers als waar het hier om gaat, zich bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer in dit geval zwaarder weegt dan het openbaarheidsbelang. De overige gedingstukken (bladzijde 6 tot en met 16) hebben betrekking op een bezwaarprocedure die betrokkenen tegen vorenbedoelde brief hebben gevoerd. Om dezelfde redenen als hiervoor genoemd is de rechtbank van oordeel dat verweerder ook ten aanzien van deze stukken in redelijkheid openbaarmaking heeft kunnen weigeren. Naar het oordeel van de rechtbank kan het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levensfeer in dit geval niet voldoende worden beschermd door anonimisering of beperking van de openbaarmaking tot gedeelten van de documenten.
3.3 Eisers standpunt dat verweerder met twee maten meet, door wél informatie over een door hem gevolgd mediationtraject openbaar te maken, volgt de rechtbank niet. De gemachtigde van verweerder heeft onweersproken gesteld dat aan betrokkenen alleen informatie in algemene bewoordingen is verstrekt en dat een verzoek van betrokkenen om openbaarmaking van stukken over mediation tussen eiser en verweerder is afgewezen.
3.4 De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep van eiser ongegrond is. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. E. de Witt, rechter, in tegenwoordigheid van mr. P.R.M. Poiesz als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2010.
w.g. P.R.M. Poiesz
w.g. E. de Witt
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor partijen hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.