ECLI:NL:RBLEE:2010:BN5764

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
31 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/936 en 10/1620
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep en verzoek om voorlopige voorziening tegen negatief bindend studieadvies Stenden hogeschool

In deze zaak gaat het om een beroep en een verzoek om voorlopige voorziening naar aanleiding van een negatief bindend studieadvies van de Stenden hogeschool te Leeuwarden. De voorzieningenrechter heeft op 31 augustus 2010 uitspraak gedaan in de hoofdzaak en verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van het beroep en het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening. De Stenden hogeschool is een bijzondere instelling in de zin van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW), wat betekent dat de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet van toepassing is op haar handelen. Dit is in lijn met de vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). De voorzieningenrechter oordeelt dat een negatief bindend studieadvies niet kan worden aangemerkt als een beoordelingsbeslissing die materieel kan worden opgevat als de weigering een getuigschrift te verlenen. De voorzieningenrechter verwijst naar eerdere uitspraken van de ABRvS waarin is vastgesteld dat tegen beslissingen van een college van beroep voor de examens van een bijzondere instelling geen beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld. De voorzieningenrechter concludeert dat hij onbevoegd is om kennis te nemen van het beroep en het verzoek tot voorlopige voorziening, en dat partijen zich tot de burgerlijke rechter moeten wenden voor eventuele vorderingen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat hoger beroep open tegen de uitspraak in de hoofdzaak.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
procedurenummers: AWB 10/936 en 10/1620
proces-verbaal mondelinge uitspraak van 31 augustus 2010 op grond van artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
inzake de gedingen tussen
[verzoeker], wonende te [woonplaats],
verzoeker (hierna: [verzoeker]),
gemachtigde: mr. dr. K.A. Faber, advocaat te Heerenveen,
en
het College van Beroep voor de examens van de Stenden hogeschool, gevestigd te Leeuwarden, verweerder (hierna: het college),
gemachtigden: mr. I. van der Meer , advocaat te Leeuwarden, en M. Walda, werkzaam bij de Stenden hogeschool.
Bestreden beslissing
De beslissing van 25 maart 2010 waarbij het college het beroep van [verzoeker] tegen het negatief bindend studieadvies van de examencommissie van de opleiding International Tourism Management van de Stenden hogeschool van 22 januari 2010 ongegrond heeft verklaard.
Zitting
Het verzoek is ter zitting behandeld op 31 augustus 2010. [verzoeker] is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens het college zijn voornoemde gemachtigden verschenen.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van het beroep met procedurenummer 10/936;
- verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening met procedurenummer 10/1620.
Motivering
Inleidende overwegingen
1.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
1.2 Indien, zoals in het onderhavige geval, het verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan terwijl beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak, indien hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dit het geval. De voorzieningenrechter zal daarom onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
Bevoegdheid
2.1 Ingevolge artikel 1.1, aanhef en onder h, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) wordt onder een openbare instelling verstaan een instelling die uitgaat van de overheid. Ingevolge die aanhef en onder i, wordt onder een bijzondere instelling verstaan een instelling die uitgaat van een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid.
2.2 Ingevolge artikel 7.8b, eerste lid, van de WHW brengt het instellingsbestuur van een bekostigde hogeschool aan iedere student uiterlijk aan het einde van diens eerste jaar van inschrijving voor de propedeutische fase van een bacheloropleiding advies uit over de voortzetting van zijn studie binnen of buiten de bacheloropleiding. Ingevolge het tweede lid kan het instellingsbestuur, onverminderd het eerste lid, het advies aan de student uitbrengen zolang deze het propedeutisch examen niet met goed gevolg heeft afgelegd. Ingevolge het derde lid kan het instellingsbestuur aan een advies als bedoeld in het eerste of tweede lid ten aanzien van opleidingen die daartoe door het instellingsbestuur zijn aangewezen, binnen het in het tweede lid bedoelde tijdvak, doch niet eerder dan tegen het einde van het eerste jaar van inschrijving, een afwijzing verbinden (negatief bindend studieadvies).
2.3 Ingevolge artikel 7.61, eerste lid, aanhef en onder a, van de WHW kan een betrokkene beroep instellen bij het college van beroep voor de examens tegen beslissingen als bedoeld in artikel 7.8b, derde lid.
2.4 Niet in geschil is dat de Stenden hogeschool uitgaat van een rechtspersoon die krachtens privaatrecht is ingesteld (te weten een stichting). De Stenden hogeschool noch de organen daarvan kunnen dan ook als bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb worden aangemerkt. Bepalend voor de vraag of de Stenden hogeschool dan wel de organen daarvan met enig openbaar gezag zijn bekleed als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb, is - voor zover in deze zaak van belang - het antwoord op de vraag of een of meer overheidstaken zijn opgedragen en daarvoor de benodigde publiekrechtelijke bevoegdheden zijn toegekend.
2.5 Blijkens artikel 1.1, aanhef en onder h en i, van de WHW bestaat het onderscheid tussen een openbare en bijzondere instelling in de zin van deze wet hierin dat een openbare instelling uitgaat van een publiekrechtelijke en een bijzondere instelling van een privaatrechtelijke rechtspersoon. Nu de Stenden hogeschool uitgaat van een rechtspersoon die krachtens privaatrecht is ingesteld, is zij aan te merken als een bijzondere instelling in de zin van de WHW.
2.6 Het is vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) dat - behoudens het geval dat het de beslissing omtrent de afgifte van een getuigschrift betreft - voor bijzondere instellingen en hun organen geldt dat de Awb niet op hun handelen van toepassing is. Tegen beslissingen van een college van beroep voor de examens van een bijzondere instelling kan ingevolge artikel 8:1 van de Awb dan ook geen beroep bij de bestuursrechter worden ingesteld. De voorzieningenrechter verwijst in dit kader naar een uitspraak van de ABRvS van 10 december 2009 (LJN BL2859).
2.7 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan een negatief bindend studieadvies niet worden aangemerkt als een beoordelingsbeslissing die materieel kan worden opgevat als de weigering een getuigschrift te verlenen. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter dat het verband tussen een dergelijk advies en het eventueel op enig moment behalen van een getuigschrift te onzeker en te ver verwijderd is. Indien [verzoeker] geen negatief bindend studieadvies had ontvangen, staat geenszins vast dat hem (uiteindelijk) een getuigschrift zou worden verleend. De voorzieningenrechter verwijst in dit kader opnieuw naar de voormelde uitspraak van de ABRvS van 10 december 2009. In het desbetreffende geval ging het eveneens om een negatief bindend studieadvies en oordeelde de ABRvS dat geen sprake was van een geval waarin het de beslissing omtrent de afgifte van een getuigschrift betrof.
2.8 De brief van 22 januari 2010 bevat een beslissing als bedoeld in artikel 7.61, aanhef en onder a, van de WHW. Nu sprake is van een bijzondere instelling staat, gelet op het hiervoor overwogene, tegen de beslissing van het college van 25 maart 2010 op het tegen de brief van 22 januari 2010 door [verzoeker] op grond van artikel 7.61 van de WHW ingestelde beroep, geen beroep open bij de bestuursrechter. Hieruit volgt dat de voorzieningenrechter onbevoegd is kennis te nemen van het door [verzoeker] tegen de beslissing van 25 maart 2010 ingestelde beroep en dat hij, gelet op het bepaalde in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb, eveneens onbevoegd is kennis te nemen van het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening.
2.9 Met het oog op artikel 8:71 van de Awb stelt de voorzieningenrechter vast dat terzake van het geschil dat partijen in deze procedure verdeeld houdt, uitsluitend een vordering bij de burgerlijke rechter kan worden ingediend.
Proceskosten
3. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Aldus gegeven door mr. P.G. Wijtsma, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. F.F. van Emst als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2010.
Rechtsmiddel
Tegen de uitspraak op het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening met procedurenummer 10/1620 kan geen rechtsmiddel worden aangewend.
Tegen de uitspraak in de hoofdzaak met procedurenummer 10/936 staat voor partijen hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:13 gelezen in samenhang met artikel 6:24 van de Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken, dient u binnen zes weken na de dag van verzending van dit proces-verbaal een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van dit proces-verbaal te zenden aan:
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.
Waarvan proces-verbaal.
w.g. P.G. Wijtsma, voorzieningenrechter
w.g. F.F. van Emst, griffier