ECLI:NL:RBLEE:2010:BN9317

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
5 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/1945
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdelijke sluiting van horecabedrijf Coos Bar Bodega wegens verstoring openbare orde en veiligheid

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Leeuwarden op 5 oktober 2010 uitspraak gedaan over de tijdelijke sluiting van het horecabedrijf Coos Bar Bodega, gelegen aan de Oude Doelensteeg 8 te Leeuwarden. De burgemeester van Leeuwarden had op 16 september 2010 besloten om het horecabedrijf voor een periode van vier weken te sluiten, met ingang van 1 oktober 2010, vanwege herhaalde incidenten die de openbare orde, veiligheid en gezondheid van minderjarigen in gevaar brachten. Verzoekster, Coos Bar Bodega, heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om schorsing van de sluiting.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er voldoende gronden waren voor de tijdelijke sluiting, gezien de ernst van de incidenten die zich in en rond het horecabedrijf hebben voorgedaan. Dit omvatte onder andere het verstrekken van alcohol aan minderjarigen en geweldsincidenten. De rechter oordeelde dat de burgemeester in redelijkheid tot het besluit kon komen, gezien de discretionaire bevoegdheid die hem toekwam op basis van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV). De voorzieningenrechter benadrukte dat de bescherming van de openbare orde en gezondheid van minderjarigen voorop staat en dat de financiële gevolgen voor de exploitant niet zwaarder wegen dan deze belangen.

De rechter concludeerde dat het verzoek om schorsing van de sluiting werd afgewezen, omdat het besluit van de burgemeester naar verwachting in bezwaar stand zou houden. De uitspraak werd gedaan in het openbaar en tegen deze uitspraak kan geen rechtsmiddel worden aangewend.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
procedurenummer: AWB 10/1945
uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 oktober 2010 als bedoeld in artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
Coos Bar Bodega BV,
gevestigd te Leeuwarden,
verzoekster,
gemachtigde: mr. drs. E. Kronemeijer, werkzaam bij DAS rechtsbijstand te Amsterdam,
en
de burgemeester van de gemeente Leeuwarden,
verweerder,
gemachtigde: mr. drs. R.T. Offringa, werkzaam bij de gemeente Leeuwarden.
Procesverloop
Bij besluit van 16 september 2010 heeft verweerder met toepassing van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Leeuwarden (APV) het horecabedrijf aan de Oude Doelensteeg 8 te Leeuwarden, Coos Bar Bodega (hierna: Coos), met ingang van vrijdag 1 oktober 2010 om 10.00 uur voor een periode van vier weken gesloten. Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt bij verweerder. Tevens heeft zij zich bij brief van 20 september 2010 tot de voorzieningenrechter gewend met het verzoek om het besluit van 16 september 2010 te schorsen. Het verzoek is ter zitting behandeld op 1 oktober 2010. Namens verzoekster is [X], exploitant en één van de leidinggevenden van Coos, verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voorts is verschenen H. van der Veen, werkzaam bij de politie Fryslân.
Motivering
Inleidende overwegingen
1.1 Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
1.2 Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzoek overweegt de voorzieningenrechter dat niet is gebleken van beletselen om verzoekster te kunnen ontvangen. Voorts is genoegzaam aangetoond dat zij een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening. Voor zover de beoordeling van het verzoek met zich brengt dat het geschil in de hoofdzaak wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter. Aan een verzoek als het onderhavige kan in beginsel worden voldaan, indien het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter luidt dat het besluit van 16 september 2010 in bezwaar geen stand zal houden.
Feiten
2.1 Uit de gedingstukken, waaronder verschillende processen-verbaal en zogenoemde politiemutaties, blijkt het navolgende. Op 19 december 2009, omstreeks 01.00 uur, hebben Van der Veen en zijn collega M. de Vries in de Oude Doelensteeg een bezoeker van Coos aangehouden, omdat hij een glas bier nuttigde op straat en zich niet kon legitimeren.
2.2 Tijdens een inspectie van Coos door gemeentelijke toezichthouders op 12 februari 2010 vanaf 16.00 uur is geconstateerd dat geen leidinggevende aanwezig is. Een bij die inspectie aanwezige medewerker van Coos is meegedeeld dat bij een eerdere inspectie ook geen leidinggevende aanwezig was. Twee dagen later, op 14 februari 2010, heeft Van der Veen geconstateerd dat ongeveer tien personen na sluitingstijd zijn binnengelaten in Coos. Hiervoor heeft verzoekster van verweerder op 1 maart 2010 een waarschuwing gekregen. Voor het na sluitingstijd binnenlaten van bezoekers heeft verzoekster op 23 juli 2009 ook al eens een waarschuwing gekregen. Op 28 februari 2010 omstreeks 03.00 uur is in de toiletruimte van Coos een jongen door een groepje van vijf jongens mishandeld. Nadat [X] dit groepje en het slachtoffer en diens twee vrienden Coos had uitgezet, is één van de jongens in het gezelschap van het slachtoffer mishandeld door het groepje van vijf jongens. In verband met dit incident heeft verweerder verzoekster bij brief van 23 maart 2010 opnieuw een waarschuwing gegeven en haar te verstaan gegeven dat zij omwille van de openbare orde en veiligheid maatregelen dient te treffen om een dergelijk incident in en rond Coos te voorkomen. Verweerder heeft verzoekster er in dit verband op gewezen dat hij op grond van artikel 2:30 van de APV in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, tijdelijk andere sluitingstijden kan vaststellen of een tijdelijke sluiting van Coos kan bevelen.
2.3 Op 10 april 2010 is door gemeentelijke toezichthouders geconstateerd dat in Coos door de dienstdoende barmedewerker twee glazen bier zijn verstrekt aan een vijftienjarig meisje. Hiervoor heeft verzoekster van verweerder op 27 mei 2010 een waarschuwing gekregen. Bij besluit van 27 april 2010 heeft verweerder verzoekster gelast dat tijdens openingstijden altijd een leidinggevende aanwezig moet zijn in Coos. Aan deze last heeft verweerder een dwangsom van € 500 verbonden, met een maximum van € 2.500, voor elke keer dat geconstateerd wordt dat tijdens openingstijden geen leidinggevende aanwezig is in Coos.
2.4 In de periode tussen 27 april 2010 en 17 augustus 2010 zijn in Coos opnieuw geweldsincidenten voorgevallen (mishandelingen en opstootjes). Daarnaast is op twee verschillende dagen geconstateerd dat bezoekers Coos uitliepen met glazen bier, cola en sterke drank.
2.5 Op 17 augustus 2010 heeft de dienstdoende barmedewerker in Coos aan twee vriendinnen, in de leeftijd van 14 en 15 jaar, verschillende glazen witte wijn en rosé bier verstrekt. Daarnaast zijn aan deze meisjes zogenoemde "shots" verstrekt, waaronder één met sambuca. Als gevolg hiervan is het veertienjarige meisje bij thuiskomst buiten westen geraakt. Uit de van dit incident opgemaakte processen-verbaal en het verhandelde ter zitting blijkt dat de barman niet gekwalificeerd was (ontbreken diploma sociale hygiëne) en dat bovendien geen leidinggevende aanwezig was.
2.6 Bij brief van 26 augustus 2010 heeft verweerder verzoekster meegedeeld dat de politie hem op de hoogte heeft gebracht van de incidenten die zijn voorgevallen na het incident van 10 april 2010, in verband waarmee op 27 mei 2010 een waarschuwing is gegeven. In verband met deze incidenten heeft verweerder verzoekster meegedeeld dat hij voornemens is Coos tijdelijk te sluiten, voor een periode van vier weken. Bij brief van 3 september 2010 heeft verzoekster haar zienswijze gegeven op dit voornemen.
2.7 Bij het besluit van 16 september 2010 heeft verweerder de tijdelijke sluiting van Coos bevolen voor een periode van vier weken, ingaande op vrijdag 1 oktober 2010 om 10.00 uur. Bij brief van 23 september 2010 heeft verweerder verzoekster meegedeeld dat, nu de voorzieningenrechter is verzocht het besluit van 16 september 2010 te schorsen, de ingangsdatum van de tijdelijke sluiting wordt opgeschort tot de dag aansluitend op de dag waarop de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan.
Beoordeling van het geschil
3.1 Ingevolge artikel 2:30, eerste lid, van de APV kan de burgemeester in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, ingeval van exploitatie zonder vergunning of in strijd met de vergunning of in geval van bijzondere omstandigheden, te zijner beoordeling, voor een horecabedrijf tijdelijke sluiting bevelen. Deze bevoegdheid is discretionair van aard. Dit betekent dat de bestuursrechter de uitoefening van deze bevoegdheid terughoudend moet toetsen. Aan de orde is of verweerder in redelijkheid tot de tijdelijke sluiting van Coos kon overgaan.
3.2 Verweerder voert ten aanzien van horecabedrijven een handhavingsbeleid, dat is neergelegd in het zogenaamde "Handhavingsarrangement Horeca" (hierna: het handhavingsbeleid). Volgens het handhavingsbeleid wordt in het geval van een verstoring van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, afhankelijk van de ernst van de verstoring, overgegaan tot een waarschuwing, tijdelijke of onmiddellijke sluiting of het aanpassen van de sluitingstijden. Voordat tot handhaving wordt overgegaan, wordt eerst een schriftelijke waarschuwing gegeven. Vervolgens wordt het voornemen tot bestuursdwang of intrekking of wijziging van de vergunning bekend gemaakt en wordt de betrokkene gelegenheid gegeven voor het indienen van een zienswijze. Na het verstrijken van de termijn voor het indienen van een zienswijze wordt beoordeeld of het voornemen wordt doorgezet en wordt de inrichting, indien wordt besloten tot het toepassen van bestuursdwang, gedurende maximaal twaalf maanden gesloten. De voorzieningenrechter acht dit beleid niet onredelijk of anderszins onrechtmatig.
3.3 Verzoekster heeft niet bestreden dat de incidenten die verweerder aan de tijdelijke sluiting ten grondslag heeft gelegd zich hebben voorgedaan. Nu door deze incidenten de openbare orde, veiligheid en gezondheid is verstoord, kunnen deze incidenten naar het oordeel van de voorzieningenrechter dienen als grondslag voor de tijdelijke sluiting. Dat verzoekster kanttekeningen heeft geplaatst bij de beschrijving van een aantal incidenten, waaronder het incident op 17 augustus 2010, en in dat kader de vraag heeft opgeworpen, mede gelet op de situatie ter plaatse, in hoeverre deze incidenten aan haar kunnen worden toegerekend, maakt dit niet anders. Dit geldt ook voor de door verzoekster aangevoerde omstandigheden dat zij investeringen heeft gedaan en maatregelen heeft getroffen om incidenten te voorkomen of zo snel mogelijk te beëindigen. Bij de beoordeling van de vraag of zich situaties hebben voorgedaan die een tijdelijke sluiting van een horecabedrijf kunnen rechtvaardigen, komt volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) geen betekenis toe aan de mate waarin het ontstaan van die situaties de exploitant van het horecabedrijf kan worden verweten (vgl. LJN: BA2200). Een sluitingsbevel, zoals in deze zaak aan de orde, is, zoals verweerder ter zitting ook heeft aangegeven, enkel gericht op bescherming van de openbare orde, veiligheid en gezondheid. Reeds hierom kan de door verzoekster gestelde omstandigheid dat het veertienjarige meisje zich op 17 augustus 2010 heeft gelegitimeerd als zijnde een zestienjarig meisje verzoekster niet baten. Bovendien, zo blijkt uit de ten aanzien van dit incident opgemaakte processen-verbaal, is aan dit meisje sterke drank, namelijk sambuca, verstrekt. Deze drank mag ingevolge de Drank- en horecawet slechts verstrekt worden aan personen van achttien jaar en ouder. Derhalve is niet relevant of het meisje zich als een zestienjarige heeft gepresenteerd. Het verstrekken van sterke drank aan dit meisje was sowieso niet toegestaan.
3.4 Ten aanzien van het betoog van verzoekster dat de politie en/of de gemeente Leeuwarden de incidenten die zich hebben voorgedaan na de twee eerdere waarschuwingen niet steeds heeft besproken met [X], overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Het door verweerder gevoerde beleid om een sluitingsbevel steeds vooraf te laten gaan door een waarschuwing, biedt horeca-exploitanten de gelegenheid tijdig maatregelen te treffen om verdere verstoring van de openbare orde en veiligheid en sluiting van hun inrichting te voorkomen. Dit beleid bevordert een zorgvuldige besluitvorming. Het is uit het oogpunt van zorgvuldigheid niet vereist dat daarnaast na ieder incident contact wordt opgenomen met de exploitant of medewerkers van de inrichting, opdat zij hun visie daarop kunnen geven. Nu voorts uit de stukken blijkt dat Coos voorafgaand aan de sluiting een aantal malen is geïnspecteerd, verzoekster tweemaal is gewaarschuwd, is gelast dat tijdens openingstijden van Coos een leidinggevende aanwezig is en tevens de gelegenheid heeft gehad om een zienswijze op het voornemen tot sluiting te geven, ziet de voorzieningenrechter geen grond voor het oordeel dat de besluitvorming in dit opzicht onzorgvuldig is geweest (vgl. LJN: AW7324). Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting blijkt bovendien dat verzoekster, ondanks dat daartoe met haar afspraken zijn gemaakt, geen gebruik heeft gemaakt van de zogenoemde horecatelefoon, waarmee zij de politie, bijvoorbeeld haar medewerker Van der Veen, direct op de hoogte kan stellen van een (dreigend) incident. Ook heeft verzoekster nagelaten in Coos het zogenoemde Collectieve Horecaverbod, een computersysteem dat er op is gericht om raddraaiers en geweldplegers te weren uit de Leeuwardense horeca, te activeren. Evenmin heeft verzoekster andere, al dan niet met de politie en/of de gemeente Leeuwarden afgesproken, maatregelen getroffen. Pas nadat verweerder verzoekster in kennis heeft gesteld van zijn voornemen om Coos tijdelijk te sluiten, is verzoekster gebruik gaan maken van de horecatelefoon, is zij gaan onderzoeken (bij een ander horecabedrijf) hoe het computersysteem geactiveerd moet worden en heeft zij een aantal concrete maatregelen getroffen, zoals het aanstellen van [X] als portier bij de toegangsdeur van Coos, het gebruik van plastic glazen en het invoeren van een polsbandjessysteem. Het verwijt dat voorafgaande aan de tijdelijke sluiting niet is gecommuniceerd over de incidenten betreft dus niet zo zeer de politie en/of de gemeente, maar verzoekster zelf.
3.5 Ten aanzien van het betoog van verzoekster dat de tijdelijke sluiting grote financiële gevolgen heeft, overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Zoals hiervoor in 3.1 is overwogen is de bevoegdheid van verweerder tijdelijke sluiting te bevelen een discretionaire bevoegdheid, zodat het op basis van deze bevoegdheid genomen besluit van 16 september 2010 terughoudend moet worden getoetst. De beoordeling van de ernst van de ordeverstoring en de weging daarvan ten opzichte van de op te leggen maatregel passen binnen de bevoegdheid die artikel 2:30, eerste lid, van de APV aan verweerder verleent (vgl. LJN: AU7186). Verweerder heeft de financiële belangen van verzoekster betrokken in zijn afweging, maar hij heeft, gelet op de hoeveelheid, aard en ernst van de verstoringen van de openbare orde, veiligheid en gezondheid die zich in en rond Coos hebben voorgedaan, in redelijkheid de algemene belangen van openbare orde, veiligheid en gezondheid kunnen laten prevaleren boven de (financiële) belangen van verzoekster.
3.6 De voorzieningenrechter acht de duur van de sluiting, gelet op de hoeveelheid, aard en ernst van de aan de sluiting ten grondslag gelegde incidenten en het met de sluiting beoogde doel, te weten het voorkomen van verstoring van de openbare orde en veiligheid en de bescherming van de gezondheid van minderjarigen, niet onevenredig met de daarmee gediende belangen. Daarbij acht de voorzieningenrechter van belang dat de sluiting van korte duur is.
3.7 Resumerend oordeelt de voorzieningenrechter dat hij verwacht dat het besluit van 16 september 2010 in bezwaar stand zal houden. Voor het schorsen van dit besluit bestaat daarom geen aanleiding, zodat het daartoe strekkende verzoek zal worden afgewezen.
Proceskosten
4.1 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
Aldus gegeven door mr. A.T. de Kwaasteniet, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.R. Leegsma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2010.
w.g. J.R. Leegsma
w.g. A.T. de Kwaasteniet
Tegen deze uitspraak kan geen rechtsmiddel worden aangewend.