Beoordeling van het geschil
3.1 Ingevolge artikel 2:30, eerste lid, van de APV kan de burgemeester in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, ingeval van exploitatie zonder vergunning of in strijd met de vergunning of in geval van bijzondere omstandigheden, te zijner beoordeling, voor een horecabedrijf tijdelijke sluiting bevelen. Deze bevoegdheid is discretionair van aard. Dit betekent dat de bestuursrechter de uitoefening van deze bevoegdheid terughoudend moet toetsen. Aan de orde is of verweerder in redelijkheid tot de tijdelijke sluiting van Coos kon overgaan.
3.2 Verweerder voert ten aanzien van horecabedrijven een handhavingsbeleid, dat is neergelegd in het zogenaamde "Handhavingsarrangement Horeca" (hierna: het handhavingsbeleid). Volgens het handhavingsbeleid wordt in het geval van een verstoring van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, afhankelijk van de ernst van de verstoring, overgegaan tot een waarschuwing, tijdelijke of onmiddellijke sluiting of het aanpassen van de sluitingstijden. Voordat tot handhaving wordt overgegaan, wordt eerst een schriftelijke waarschuwing gegeven. Vervolgens wordt het voornemen tot bestuursdwang of intrekking of wijziging van de vergunning bekend gemaakt en wordt de betrokkene gelegenheid gegeven voor het indienen van een zienswijze. Na het verstrijken van de termijn voor het indienen van een zienswijze wordt beoordeeld of het voornemen wordt doorgezet en wordt de inrichting, indien wordt besloten tot het toepassen van bestuursdwang, gedurende maximaal twaalf maanden gesloten. De voorzieningenrechter acht dit beleid niet onredelijk of anderszins onrechtmatig.
3.3 Verzoekster heeft niet bestreden dat de incidenten die verweerder aan de tijdelijke sluiting ten grondslag heeft gelegd zich hebben voorgedaan. Nu door deze incidenten de openbare orde, veiligheid en gezondheid is verstoord, kunnen deze incidenten naar het oordeel van de voorzieningenrechter dienen als grondslag voor de tijdelijke sluiting. Dat verzoekster kanttekeningen heeft geplaatst bij de beschrijving van een aantal incidenten, waaronder het incident op 17 augustus 2010, en in dat kader de vraag heeft opgeworpen, mede gelet op de situatie ter plaatse, in hoeverre deze incidenten aan haar kunnen worden toegerekend, maakt dit niet anders. Dit geldt ook voor de door verzoekster aangevoerde omstandigheden dat zij investeringen heeft gedaan en maatregelen heeft getroffen om incidenten te voorkomen of zo snel mogelijk te beëindigen. Bij de beoordeling van de vraag of zich situaties hebben voorgedaan die een tijdelijke sluiting van een horecabedrijf kunnen rechtvaardigen, komt volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) geen betekenis toe aan de mate waarin het ontstaan van die situaties de exploitant van het horecabedrijf kan worden verweten (vgl. LJN: BA2200). Een sluitingsbevel, zoals in deze zaak aan de orde, is, zoals verweerder ter zitting ook heeft aangegeven, enkel gericht op bescherming van de openbare orde, veiligheid en gezondheid. Reeds hierom kan de door verzoekster gestelde omstandigheid dat het veertienjarige meisje zich op 17 augustus 2010 heeft gelegitimeerd als zijnde een zestienjarig meisje verzoekster niet baten. Bovendien, zo blijkt uit de ten aanzien van dit incident opgemaakte processen-verbaal, is aan dit meisje sterke drank, namelijk sambuca, verstrekt. Deze drank mag ingevolge de Drank- en horecawet slechts verstrekt worden aan personen van achttien jaar en ouder. Derhalve is niet relevant of het meisje zich als een zestienjarige heeft gepresenteerd. Het verstrekken van sterke drank aan dit meisje was sowieso niet toegestaan.
3.4 Ten aanzien van het betoog van verzoekster dat de politie en/of de gemeente Leeuwarden de incidenten die zich hebben voorgedaan na de twee eerdere waarschuwingen niet steeds heeft besproken met [X], overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Het door verweerder gevoerde beleid om een sluitingsbevel steeds vooraf te laten gaan door een waarschuwing, biedt horeca-exploitanten de gelegenheid tijdig maatregelen te treffen om verdere verstoring van de openbare orde en veiligheid en sluiting van hun inrichting te voorkomen. Dit beleid bevordert een zorgvuldige besluitvorming. Het is uit het oogpunt van zorgvuldigheid niet vereist dat daarnaast na ieder incident contact wordt opgenomen met de exploitant of medewerkers van de inrichting, opdat zij hun visie daarop kunnen geven. Nu voorts uit de stukken blijkt dat Coos voorafgaand aan de sluiting een aantal malen is geïnspecteerd, verzoekster tweemaal is gewaarschuwd, is gelast dat tijdens openingstijden van Coos een leidinggevende aanwezig is en tevens de gelegenheid heeft gehad om een zienswijze op het voornemen tot sluiting te geven, ziet de voorzieningenrechter geen grond voor het oordeel dat de besluitvorming in dit opzicht onzorgvuldig is geweest (vgl. LJN: AW7324). Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting blijkt bovendien dat verzoekster, ondanks dat daartoe met haar afspraken zijn gemaakt, geen gebruik heeft gemaakt van de zogenoemde horecatelefoon, waarmee zij de politie, bijvoorbeeld haar medewerker Van der Veen, direct op de hoogte kan stellen van een (dreigend) incident. Ook heeft verzoekster nagelaten in Coos het zogenoemde Collectieve Horecaverbod, een computersysteem dat er op is gericht om raddraaiers en geweldplegers te weren uit de Leeuwardense horeca, te activeren. Evenmin heeft verzoekster andere, al dan niet met de politie en/of de gemeente Leeuwarden afgesproken, maatregelen getroffen. Pas nadat verweerder verzoekster in kennis heeft gesteld van zijn voornemen om Coos tijdelijk te sluiten, is verzoekster gebruik gaan maken van de horecatelefoon, is zij gaan onderzoeken (bij een ander horecabedrijf) hoe het computersysteem geactiveerd moet worden en heeft zij een aantal concrete maatregelen getroffen, zoals het aanstellen van [X] als portier bij de toegangsdeur van Coos, het gebruik van plastic glazen en het invoeren van een polsbandjessysteem. Het verwijt dat voorafgaande aan de tijdelijke sluiting niet is gecommuniceerd over de incidenten betreft dus niet zo zeer de politie en/of de gemeente, maar verzoekster zelf.
3.5 Ten aanzien van het betoog van verzoekster dat de tijdelijke sluiting grote financiële gevolgen heeft, overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Zoals hiervoor in 3.1 is overwogen is de bevoegdheid van verweerder tijdelijke sluiting te bevelen een discretionaire bevoegdheid, zodat het op basis van deze bevoegdheid genomen besluit van 16 september 2010 terughoudend moet worden getoetst. De beoordeling van de ernst van de ordeverstoring en de weging daarvan ten opzichte van de op te leggen maatregel passen binnen de bevoegdheid die artikel 2:30, eerste lid, van de APV aan verweerder verleent (vgl. LJN: AU7186). Verweerder heeft de financiële belangen van verzoekster betrokken in zijn afweging, maar hij heeft, gelet op de hoeveelheid, aard en ernst van de verstoringen van de openbare orde, veiligheid en gezondheid die zich in en rond Coos hebben voorgedaan, in redelijkheid de algemene belangen van openbare orde, veiligheid en gezondheid kunnen laten prevaleren boven de (financiële) belangen van verzoekster.
3.6 De voorzieningenrechter acht de duur van de sluiting, gelet op de hoeveelheid, aard en ernst van de aan de sluiting ten grondslag gelegde incidenten en het met de sluiting beoogde doel, te weten het voorkomen van verstoring van de openbare orde en veiligheid en de bescherming van de gezondheid van minderjarigen, niet onevenredig met de daarmee gediende belangen. Daarbij acht de voorzieningenrechter van belang dat de sluiting van korte duur is.
3.7 Resumerend oordeelt de voorzieningenrechter dat hij verwacht dat het besluit van 16 september 2010 in bezwaar stand zal houden. Voor het schorsen van dit besluit bestaat daarom geen aanleiding, zodat het daartoe strekkende verzoek zal worden afgewezen.