ECLI:NL:RBLEE:2010:BO2583

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
29 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
98317 - HA ZA 09-656
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bouwer schip voor gebreken en toepasselijkheid algemene voorwaarden

In deze zaak vorderde eiser, [eiser], een schadevergoeding van gedaagden, waaronder de besloten vennootschap SK Jachtbouw B.V. en een gedaagde, wegens gebreken aan een door hen gebouwd schip. De rechtbank Leeuwarden oordeelde dat de bouwer aansprakelijk was voor de gebreken die na de oplevering van het schip aan het licht kwamen. De procedure begon met een dagvaarding en omvatte een comparitie van partijen. Eiser had in 2003 een opdrachtbevestiging ondertekend voor de bouw van een kotter, maar na oplevering bleek het schip gebreken te vertonen, waaronder problemen met de aandrijving en lekkages bij de ramen. Eiser vorderde een totaalbedrag van € 161.315,16, dat bestond uit verschillende schadeposten, waaronder herstelkosten, gederfd vaargenot en kosten voor winterstalling. De rechtbank oordeelde dat de bouwer tekort was geschoten in de nakoming van de overeenkomst en dat de leveringsvoorwaarden van de NJI van toepassing waren. De rechtbank wees een deel van de vorderingen toe, maar wees ook enkele vorderingen af wegens onvoldoende onderbouwing. Uiteindelijk werd de bouwer hoofdelijk veroordeeld tot betaling van € 7.246,00 aan eiser, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten werden aan de zijde van gedaagden begroot op € 4.318,00.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 98317 / HA ZA 09-656
Vonnis van 29 september 2010
in de zaak van
[eiser]
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. F.J. Hommersom, kantoorhoudende te Utrecht,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SK JACHTBOUW B.V.,
gevestigd te Sneek,
gedaagde,
advocaat mr. A.H. Punt-Koopmans, kantoorhoudende te Leeuwarden,
2. [gedaagde],
wonende te [woonplaats]
gedaagde,
niet verschenen,
3. [gedaagde],
wonende te [woonplaats]
gedaagde,
advocaat mr. A.H. Punt-Koopmans, kantoorhoudende te Leeuwarden.
Eiser zal hierna [eiser] worden genoemd en gedaagden zullen hierna gezamenlijk ook worden aangeduid als [gedaagde] (mannelijk enkelvoud).
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- het proces-verbaal van comparitie van 4 februari 2010.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op 24 september 2003 hebben [eiser] en [gedaagde] een opdrachtbevestiging ondertekend, op grond waarvan [gedaagde] een kotter (hierna: het schip) voor [eiser] zou bouwen voor een totale aanneemsom van € 340.331,00. In het totaalbedrag van deze opdrachtbevestiging zijn verschillende (in het document in grijs gearceerde) meerwerkposten opgenomen, waaronder:
Toilet aansluiten op vuilwatertank € 1.796
Aan het slot van deze opdrachtbevestiging, vlak boven de ondertekening, staat het volgende:
Levering volgens bijgevoegde leveringsvoorwaarden van de NJI
2.2. De NJI-leveringsvoorwaarden bevatten onder meer de volgende bepaling:
14.5 Als blijkt dat de levering, reparatie- of onderhoudswerkzaamheden niet deugdelijk zijn geweest heeft opdrachtnemer de keuze tot:
- vervanging van het/de ondeugdelijke onderde(e)l(en);
- herstel van de ondeugdelijke zaak;
- creditering van opdrachtgever voor een evenredig deel van de factuur.
Herstelwerkzaamheden vinden plaats op de werf van opdrachtnemer en wel binnen een redelijke tijd. Reis- verblijf- en transportkosten zijn voor rekening van opdrachtgever.
Opdrachtgever kan alleen na schriftelijke toestemming van opdrachtnemer een noodzakelijk herstel door een derde laten uitvoeren. Opdrachtnemer zal alsdan aan opdrachtgever de kosten vergoeden, met als maximum het bedrag dat voor opdrachtnemer gemoeid zou zijn geweest met herstel op de eigen werf.
2.3. Het schip is medio 2004 te water gelaten. Kort daarna werd een tikkend geluid geconstateerd. [gedaagde] weet dat aan een defecte homokineet en liet deze op zijn kosten vervangen. De problemen keerden echter terug en er werd in totaal nog vijf keer een homokineet vervangen. Uiteindelijk is in Maasbommel door De Groot van DBS Dieselservice geconstateerd dat de schroef niet goed vast zat. Daarnaast constateerde De Groot dat de lagers stuk waren en dat de as ingelopen was. In overleg met [gedaagde] zijn de gebreken in opdracht van [eiser] gerepareerd en daarna waren er geen problemen meer met de aandrijving.
2.4. Overweel Expertises (hierna: Overweel) heeft in opdracht van de verzekeraar van [eiser], op 28 augustus 2006 een 'voorlopig rapport van expertise' opgesteld naar aanleiding van de problemen met de aandrijving. Hierin is onder meer vermeld (voor zover relevant):
De 4 blads propeller schuift zover over de schroefasconus, dat een normale dopmoer de schroef niet vast kan zetten op deze conus […].
Door de bouwer is er een bronzen ring van onbestemde makelij en herkomst, doch in het geheel niet bedoeld als afstandsring tussen schroef en dopmoer geplaatst […], waarna de dopmoer is "vastgezet" met locktite, zonder borging door middel van een ring of splitpen. De schroef heeft derhalve vanaf de oplevering los op de schroefas gezeten en heeft dit ratelend geluid of bonkend geluid veroorzaakt.
Door gebrek aan smering is de as terplaatse van de lagering al vrij sterk ingelopen.
2.5. Vervolgens heeft Overweel op 14 november 2006 een 'eind rapport van expertise' opgesteld. Hij komt, aan de hand van de facturen van DBS Dieselservice, voor het verhelpen van de klacht van het tikken tijdens de vaart tot een totaalbedrag aan schade van € 5.796,49. Van dit bedrag heeft de verzekeraar, na aftrek van eigen risico, € 5.346,49 aan [eiser] vergoed.
Daarnaast zijn, blijkens dit rapport, de volgende werkzaamheden verricht in het kader van verbetering of herstel van het vaartuig ter voorkoming van nieuwe schade:
1. De watersmering van de lagers verbeteren in verband met gebrekkigheid en verkeerde installatie, waardoor de lagers versneld zijn uitgesleten en tevens de schroefas hebben beschadigd;
2. Dieseltank lekvrij maken en kranen herstellen;
3. Schroefaslager vervangen;
4. Hydrauliek lekvrij maken, koelvloeistof lekkage verhelpen en uitlaatleiding ondersteunen.
De kosten hieruit voortvloeiend bedragen € 3.490,27 inclusief BTW.
2.6. In 2005 heeft [eiser] bij Rhigo Ramen, leverancier van de ramen van het schip, het probleem aangekaart dat de ramen inwaterden. Rhigo Ramen heeft vervolgens reparaties verricht, waarna in 2007 opnieuw lekkages bij verschillende ramen ontstonden. [gedaagde] heeft dit lekkageprobleem in 2009 opgelost zonder daarvoor aan [eiser] kosten in rekening te brengen.
2.7. Op 5 december 2007 heeft Rotgans scheepsadviesbureau een brief verzonden aan DOV-verzekeringen te Groningen, waarin onder meer (voor zover hier van belang) het volgende wordt vermeld:
D.d. 24.07-2007 hebben wij, in het bijzijn van verzekerde en diens echtgenote, onderhavig vaartuig geïnspecteerd. Hierbij zijn de volgende 2 zaken naar voren gekomen:
- de CE gegevens … zijn nog niet in orde […]
- Daarnaast zijn er problemen met de Rigo ramen […]
Het vaartuig bevindt zich nu in Elburg i.v.m. verkoop bij Elburg Yachting.
2.8. Het schip is uiteindelijk aan een derde verkocht voor € 305.000,00.
3. De vordering
3.1. [eiser] vordert dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, gedaagden hoofdelijk veroordeelt om een totaalbedrag van € 161.315,16 aan [eiser] te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf verschillende ingangsdata.
3.2. [gedaagde] voert gemotiveerd verweer.
4. De beoordeling
4.1. De rechtbank stelt voorop dat [eiser] ter comparitie de vordering jegens gedaagde sub 2. heeft ingetrokken. Namens gedaagden onder 1. en 3. is het verweer gevoerd dat in het exploot van dagvaarding weliswaar is vermeld dat deze in ontvangst is genomen aan de Oude Oppenhuizerweg 29 te Sneek door 'T. [gedaagde], aldaar werkzaam', maar niet in welke hoedanigheid T. [gedaagde] de dagvaarding heeft ontvangen. Daaraan wordt de conclusie verbonden dat [eiser] jegens hen niet ontvankelijk verklaard zou moeten worden. De rechtbank stelt vast dat de dagvaarding op de juiste wijze is betekend. [eiser] kan dan ook worden ontvangen in zijn vordering jegens gedaagden onder 1. en 3.. Deze twee gedaagden zullen verder samen worden aangeduid als '[gedaagde]'.
4.2. [eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat [gedaagde] op verschillende punten is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst, waardoor [eiser] schade heeft geleden.
4.3. [gedaagde] voert op deze punten gemotiveerd verweer.
4.4. [eiser] stelt dat de leveringsvoorwaarden van de NJI, waarop [gedaagde] zich beroept, niet van toepassing zijn. Hiertoe stelt hij dat hij van [gedaagde] nooit algemene voorwaarden heeft ontvangen en dat de overeenkomst na ondertekening van de opdrachtbevestiging d.d. 24 september 2003 nog is aangepast, het bedrag is verhoogd en andere werkzaamheden zijn overeengekomen.
4.5. [gedaagde] voert aan dat in de ondertekende opdrachtbevestiging van 24 september 2003 de leveringsvoorwaarden expliciet van toepassing zijn verklaard.
4.6. De rechtbank overweegt dat de leveringsvoorwaarden van de NJI van toepassing zijn op de overeenkomst tussen partijen. De laatste regel van de opdrachtbevestiging van 24 september 2003 luidt immers: 'Levering volgens bijgevoegde leveringsvoorwaarden van de NJI'. Vlak hieronder staat de handtekening voor akkoord van [eiser]. Daarmee heeft [eiser] er blijk van gegeven zowel met de toepasselijkheid als met de ontvangst van genoemde leveringsvoorwaarden akkoord te gaan. De stelling van [eiser] ter comparitie dat hij de voorwaarden niet heeft ontvangen wordt gepasseerd nu deze in het geheel niet is onderbouwd. De rechtbank zal dan ook uitgaan van toepasselijkheid van hetgeen partijen op die datum blijkens de bewoordingen van de opdrachtbevestiging zijn overeengekomen.
4.7. De rechtbank zal hierna punt voor punt de vorderingen van [eiser] nalopen en het verweer van [gedaagde] weergeven. Vervolgens zal de rechtbank per punt haar oordeel over de vordering geven.
Motor/aandrijfproblemen € 3.941,27
4.8. [eiser] stelt dat de schroef van het schip al snel na de tewaterlating niet naar behoren werkte: er was een tikkend geluid hoorbaar in de omgeving van de motor. Het telkens opnieuw vervangen van de homokineet bracht hierin geen verandering. Het vastzetten van de schroef door De Groot wel. De schade die hiermee gemoeid was, is door Overweel vastgesteld op € 9.287,76. De verzekering heeft € 5.346,49 vergoed (na aftrek eigen risico) en de rest (€ 3.941,27) komt voor rekening van [gedaagde], aldus [eiser]. [gedaagde] wilde volgens [eiser] niet naar het schip komen kijken toen dit bij De Groot in reparatie was, hoewel hij hiertoe wel in de gelegenheid is gesteld.
4.9. [gedaagde] voert het volgende als verweer aan. Bij vergelijkbare schepen trad eveneens het probleem van een tikkend geluid op. De oorzaak lag dan steeds in de homokineet, van het merk Python, geleverd door het bedrijf Dintra. [gedaagde] ging er van uit dat ook in dit geval het probleem door die homokineet werd veroorzaakt. Vervanging lag daarom voor de hand. Toen [eiser] meldde dat de schroef los zat, was [gedaagde] elders in Nederland met de boot met vakantie en had hij dus geen auto ter beschikking om te komen kijken. Telefonisch is toen aan Groot de opdracht gegeven om de schroef vast te zetten. De kosten zouden met [eiser] worden verrekend. [eiser] bleek echter aan Groot opdracht te hebben gegeven voor veel meer werkzaamheden. Daarvan was [gedaagde] niet op de hoogte. [gedaagde] is evenmin uitgenodigd voor het onderzoek door Overweel op 28 augustus 2006. Hij had daar wel bij willen zijn. Overweel moet worden aangemerkt als partijdeskundige. [gedaagde] betwist het oorzakelijk verband tussen het loszitten van de schroef en de slijtage aan de lagers. Dat laatste komt door gebrek aan watersmering, wat door andere oorzaken ontstaat dan door een losse schroef. [eiser] had bij het uit het water halen en het opnieuw te water laten overigens zelf kunnen constateren dat de schroef los zat, zodat de schade deels aan hemzelf te wijten is. Voorts is in het rapport van Overweel een veel duurdere schroef begroot (€ 1.496,25 exclusief BTW) dan oorspronkelijk aanwezig was (€ 509,32 exclusief BTW). De post voor verbetering of herstel ter voorkoming van nieuwe schade in het rapport van Overweel acht [gedaagde] niet noodzakelijk en hij betwist voor dit bedrag aansprakelijk te zijn.
4.10. De rechtbank oordeelt als volgt. Uit de gang van zaken met betrekking tot de aandrijving van het schip komt naar voren dat [gedaagde] bleef uitgaan van een probleem aan de homokineet, hoewel als vaststaand kan worden aangenomen dat het probleem met het tikken telkens onmiddellijk na vervanging van een homokineet opnieuw optrad. De rechtbank volgt dan ook niet het verweer van [gedaagde] dat vervanging van de homokineet de aangewezen weg was, gegeven de eerdere ervaringen met dergelijke schepen. Nadat voor de derde of vierde keer dezelfde reparatie tevergeefs is uitgevoerd, was nader onderzoek geboden, al was het alleen al om uit te sluiten dat er iets anders aan de hand is. Dat klemt te meer nu De Groot later heeft geconstateerd dat er inderdaad iets anders aan de hand was: de schroef zat immers los. Met het repareren van dit gebrek waren de problemen aan de aandrijving - onbetwist - definitief opgelost. [gedaagde] heeft niet betwist dat hij na de oplevering van het schip zelf geen onderzoek heeft gedaan aan de schroefas en de schroef, zodat hij zijn stelling niet kan onderbouwen dat de schroef steeds goed vast heeft gezeten. Deze stelling zal dan ook worden gepasseerd. De rechtbank acht [gedaagde] aansprakelijk voor de schade die [eiser] heeft geleden ten gevolge van de loszittende schroef.
4.11. Ter beoordeling van de hoogte van die schade is van belang te bezien welke reparaties noodzakelijk waren voor het herstel van de loszittende schroef. Hoewel de rapporten van Overweel vallen aan te merken als rapporten van een partijdeskundige, beroept ook [gedaagde] zich op de onderverdeling die in het eindrapport (zie r.o. 2.5.) is aangebracht tussen werkzaamheden om de klacht van het tikken op te lossen enerzijds, en werkzaamheden ter voorkoming van problemen in de toekomst anderzijds. Nu beide partijen het over deze onderverdeling blijkbaar eens zijn, zal de rechtbank dit onderscheid in haar oordeel ook maken. Blijkens dit rapport bedragen de kosten voor de reparaties om de klacht van het tikken op te lossen € 5.796,49. Het verweer van [gedaagde] met betrekking tot de hoge kosten die voor de schroef zijn betaald gaat niet op. De werkzaamheden in dit verband zijn immers vrijwel geheel vergoed door de verzekeraar van [eiser], op het eigen risico van € 450,00 na. Dat eigen risico had [eiser] in ieder geval moeten betalen, welk type schroef ook zou zijn aangebracht. Gezien de hiervoor vastgestelde aansprakelijkheid van [gedaagde] op dit punt, en zijn toezegging dat hij voor het vastzetten van de schroef zou betalen, is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde] de kosten voor het eigen risico van [eiser] dient te vergoeden. Een bedrag van € 450,00 zal dan ook worden toegewezen.
4.12. De overige verrichte werkzaamheden, waarvoor in het rapport een bedrag van € 3.490,27 is opgevoerd, zien - blijkens de eerder genoemde onderverdeling in het tweede rapport van Overweel - op verbetering of herstel van het vaartuig ter voorkoming van nieuwe schade. [eiser] stelt dat hij voor deze werkzaamheden [gedaagde] in gebreke heeft gesteld.
4.13. [gedaagde] betwist hiervoor opdracht te hebben gegeven of anderszins aansprakelijk te zijn. Voorts is [gedaagde] van mening dat [eiser] in strijd met artikel 14.5 NJI-voorwaarden heeft gehandeld door zonder overleg met [gedaagde] deze werkzaamheden te laten verrichten door De Groot. [gedaagde] betwist daarnaast dat hij hiervoor in gebreke zou zijn gesteld.
4.14. Uit de stellingen van [eiser] leidt de rechtbank niet af dat over deze specifieke werkzaamheden overleg tussen partijen heeft plaatsgevonden voorafgaand aan het geven van de opdracht aan De Groot tot reparatie. Ook is de enkele mededeling ter comparitie dat [gedaagde] hiervoor wel in gebreke is gesteld, onvoldoende: er is niet verwezen naar een concrete brief waaruit dit zou blijken. Evenmin heeft [eiser] gesteld dat [gedaagde] schriftelijk toestemming heeft gegeven voor deze werkzaamheden. Nu artikel 14.5 van de toepasselijke NJI-voorwaarden voorschrijft dat voor werkzaamheden buiten de werf schriftelijke toestemming van [gedaagde] is vereist, en deze schriftelijke toestemming ontbreekt, komen deze kosten niet voor vergoeding door [gedaagde] in aanmerking.
Gederfd vaargenot € 25.000,00
4.15. [eiser] stelt dat hij in het seizoen 2004 (deels), 2005 en 2006 geen vaargenot heeft gehad van het schip door de problemen met de motor. Vanaf 2007 waren er problemen met de ramen, waardoor ook niet kon worden gevaren, aldus [eiser]. Per seizoen is de schade te stellen op € 5.000,00, gebaseerd op de huurbedragen van vergelijkbare schepen en de prijs van het schip. Ter comparitie heeft [eiser] verklaard dat het aanvankelijk gevorderde bedrag van € 25.000,00 met € 5.000,00 kon worden verminderd, omdat [eiser] in 2008 wegens ziekte hoe dan ook niet kon varen.
4.16. Ten aanzien van dit punt betwist [gedaagde] enige aansprakelijkheid te hebben. Ondanks het tikkende geluid van de aandrijving kon [eiser] immers gewoon varen en hij heeft dat ook gedaan. De vaartochten van [eiser] naar de werf in Sneek reparaties te laten verrichten, waren telkens in het kader van vakantiereizen op het water. Met lekkende ramen varen is volgens [gedaagde] niet onveilig, zodat op grond daarvan het vaargenot niet belemmerd hoefde te worden, wat er verder zij van de verantwoordelijkheid van [gedaagde] voor het probleem met de ramen. De hoogte van het gevorderde bedrag wordt als exorbitant aangemerkt. [gedaagde] verzoekt een eventueel toe te wijzen bedrag te matigen.
4.17. De rechtbank stelt vast dat het geruime tijd heeft geduurd totdat de gebreken aan de aandrijving waren opgelost. Nu [gedaagde] bleef volharden in zijn mening dat het tikken van de aandrijving werd veroorzaakt door de homokineet, en deze keer op keer vruchteloos liet vervangen zonder onderzoek te doen naar een mogelijke andere oorzaak, wijt de rechtbank het, met [eiser], aan [gedaagde] dat het zo lang heeft geduurd tot dit probleem werd opgelost. Weliswaar heeft [eiser] in de jaren dat dit probleem speelde met de boot gevaren, maar niet geheel zoals het hem voor ogen stond, nu hij telkens in de richting van Sneek moest varen om daar reparaties te laten verrichten die later zinloos bleken. Daardoor was hij in de jaren 2004 (deels), 2005 en 2006 beperkt in de keuzemogelijkheden voor zijn reisbestemming en in het onbelemmerd gebruik van zijn schip. Hiervoor is [gedaagde] aansprakelijk. Dat is anders met betrekking tot de jaren daarna. [eiser] heeft ter comparitie verklaard dat de boot in 2007 goed was, dat hij in 2008 niet kon varen wegens ziekte en dat de problemen met de ramen in elk geval in mei 2009 waren opgelost, toen het schip al te koop lag bij Elburg Yachting. Over deze seizoenen is, met andere woorden, onvoldoende gesteld om tot het oordeel te komen dat er sprake is van gederfd vaargenot.
4.18. De rechtbank overweegt voorts dat wanneer iemand uitgaven heeft gedaan ter verkrijging van een op zichzelf niet op geld waardeerbaar onstoffelijk voordeel en hij dit voordeel heeft moeten missen, bij het begroten van de door hem geleden schade – die als vermogensschade moet worden aangemerkt – als uitgangspunt zal hebben te gelden dat de waarde van het gemiste voordeel moet worden gesteld op de voor het verkrijgen daarvan gedane uitgaven die hun doel hebben moeten missen, en dat indien deze schade op de voet van art. 6:98 BW aan een ander kan worden toegerekend als gevolg van een gebeurtenis waarvoor deze aansprakelijk is, die ander deze schade in haar geheel zal moeten vergoeden, tenzij dit, alle omstandigheden van het geval in aanmerking genomen, onredelijk zou zijn (HR 5-12-2008, LJN: BF1042).
4.19. In het onderhavige geval ziet het gevorderde schadebedrag van € 5.000,00 per vaarseizoen, dat door [gedaagde] niet gemotiveerd is betwist doch slechts als exorbitant wordt aangemerkt, op het totaal ontbreken van vaargenot gedurende de genoemde seizoenen, waarbij 2004 naar eigen zeggen van [eiser] maar voor een deel meetelt, blijkbaar omdat het schip ongeveer halverwege het vaarseizoen is geleverd, hoewel voor dit seizoen wel het volledige bedrag wordt gevorderd. Zoals hiervoor overwogen ontbrak het vaargenot niet geheel, maar werd dit wel beperkt door de aanhoudende problemen aan de aandrijving en de beperking in de vrijheid de bestemming te kiezen wegens de noodzaak om gedurende verschillende vaarseizoenen telkens naar de werf terug te keren voor reparaties. De rechtbank zal, gegeven het gevorderde bedrag per seizoen en hetgeen daarover hiervoor is overwogen, met inachtneming van artikel 6:97 Burgerlijk Wetboek (BW) deze schade schatten op een bedrag van € 2.000,00 per vaarseizoen, zodat een totaalbedrag van € 5.000,00 zal worden toegewezen over het halve vaarseizoen 2004 en de volledige seizoenen 2005 en 2006.
Reiskosten en bestede uren € 5.351,00 plus € 10.000,00
4.20. [eiser] vordert vergoeding van reis- en overige kosten tot een totaalbedrag van € 5.351,00, onder verwijzing naar een specificatie die sluit op € 5.347,50, plus 400 uren à € 25,00, productie 17 bij dagvaarding.
4.21. [gedaagde] wijst op artikel 14.5 van de NJI-voorwaarden, waarin reis-, verblijf- en transportkosten van vergoeding worden uitgesloten. Daarnaast acht hij de gevorderde uren en het uurtarief exorbitant en in strijd met de redelijkheid en billijkheid.
4.22. De rechtbank overweegt dat artikel 14.5 van de toepasselijke NJI-voorwaarden in de weg staat aan toewijzing van het gevorderde bedrag van € 5.351,00 dat ziet op reiskosten, zodat dit bedrag niet zal worden toegewezen. Met betrekking tot de gevorderde uurvergoeding van in totaal € 10.000,00 overweegt de rechtbank als volgt. [eiser] heeft ter comparitie verklaard dat hij de gevorderde bedragen op dit punt niet anders kan onderbouwen dan door de specificatie die hij heeft gegeven in productie 17 bij dagvaarding. Deze opmerking is niet in het proces-verbaal opgenomen, maar blijkt uit de aantekeningen die de comparitierechter van deze zitting heeft gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat [eiser] op dit punt niet heeft voldaan aan zijn stelplicht, nu noch het aantal uren is onderbouwd, noch het bedrag van € 25,00 dat hij per uur aan schade stelt te hebben geleden. Onder die omstandigheden is bewijslevering niet aan de orde. Dit onderdeel van de vordering zal dan ook eveneens worden afgewezen.
Lagere verkoopopbrengst € 90.000,00
4.23. [eiser] stelt dat hij het schip op zeker moment voor € 395.000,00 kon verkopen, maar dat deze verkoop is geannuleerd wegens het ontbreken van de noodzakelijke CE-certificering van het schip. De uiteindelijke verkoopprijs van het schip was € 305.000,00, zodat [eiser] stelt een schade te hebben geleden van € 90.000,00. Het ontbreken van de CE-certificering wijt [eiser] aan toerekenbaar tekortschieten van [gedaagde].
4.24. [gedaagde] voert aan dat een verkoopbedrag in 2007 van € 395.000,00 ongeloofwaardig overkomt, gezien de aankoopprijs voor het schip in 2003 van € 340.331,00. De stelling van [eiser] dat hij het schip voor € 411.000,00 heeft aangeschaft is volgens [gedaagde] onjuist. Daarnaast heeft [eiser] ter onderbouwing van de gestelde verkoop een overeenkomst in het geding gebracht waarin geen koopprijs wordt genoemd, en evenmin een ontbindende voorwaarde op het punt van de CE-keuring.
4.25. De rechtbank is van oordeel dat de vordering op dit punt dient te worden afgewezen. Na de gemotiveerde betwisting door [gedaagde] van de stelling dat [eiser] het schip voor € 395.000,00 had kunnen verkopen, had het op de weg van [eiser] gelegen om zijn vordering op dit punt nader te onderbouwen. De verkoopovereenkomst die [eiser] in het geding heeft gebracht bevat immers geen overeengekomen prijs. Een onderbouwing is echter uitgebleven, zodat de rechtbank tot de conclusie komt dat [eiser] op dit punt niet heeft voldaan aan zijn stelplicht. Bewijslevering is onder die omstandigheden niet aan de orde.
Bijkomende schade € 2.770,33
4.26. [eiser] stelt dat [gedaagde] een bedrag van € 1.796,00 als meerwerk heeft opgevoerd voor het aansluiten van het toilet op de vuilwatertank en voor het isoleren van de watertanks in het motorruim. Omdat deze werkzaamheden verplicht zijn in het kader van de CE-certificering, zijn de kosten ten onrechte in rekening gebracht, aldus [eiser]. Een factuur van € 432,00 voor een hor voor een klappende patrijspoort en een regenkap had betrekking op gebrekkige zaken die onder de garantie vielen. Deze werkzaamheden hadden volgens [eiser] kosteloos door [gedaagde] moeten worden uitgevoerd. Verder heeft [eiser] facturen moeten betalen aan DBS ter zake 'reparatie Mastervolt verkeerd ingesteld' (€ 212.50) en er is een bedrag van € 243,25 in rekening gebracht voor demontage van een raam.
4.27. [gedaagde] betwist dat het aansluiten van het toilet op de vuilwatertank ten tijde van de levering in het kader van de CE-certificering verplicht was. Pas in 2009 was het verboden om fecaliën op het oppervlaktewater te lozen. Om aan dat verbod te voldoen zijn er ook andere mogelijkheden, bijvoorbeeld een droogtoilet. De kosten voor dit werk zijn opgenomen in de opdrachtbevestiging, zodat ze terecht zijn gefactureerd. Ook isolatie van de watertank behoort niet tot de CE-norm. Kosten daarvoor zijn niet in de opdrachtbevestiging opgenomen en ook niet aan [eiser] in rekening gebracht. [gedaagde] heeft in oktober 2008 geconstateerd dat er geen sprake was van isolatie van de watertanks.
De andere drie punten zijn niet eerder door [eiser] aan [gedaagde] gemeld, zodat [eiser] hiermee te laat is. De garantietermijn van 12 maanden ex artikel 14.1 NJI-voorwaarden is reeds lang voorbij, en voor zover het om reclamaties ex artikel 15 NJI-voorwaarden gaat, is de reactietermijn van 14 dagen die dat artikel biedt eveneens verstreken.
4.28. De rechtbank stelt het volgende voorop. Artikel 17 lid 1 van de Wet Pleziervaartuigen, zoals dat gold ten tijde van de aankoop van het nieuw gebouwde schip door [eiser], luidt als volgt:
Het is verboden een pleziervaartuig, al dan niet afgebouwd, of een onderdeel van een pleziervaartuig als bedoeld in artikel 3, derde lid, in de handel te brengen of als zodanig in bedrijf te stellen, indien het niet voldoet aan de desbetreffende in bijlage I van de richtlijn opgenomen essentiële eisen met betrekking tot ontwerp en bouw.
Artikel 5.8 van Bijlage I bij de 'Richtlijn 94/25/EG inzake de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de Lid-Staten met betrekking tot pleziervaartuigen' (hierna: de Richtlijn), zoals dat sinds 26 augustus 2003 luidt, bepaalt het volgende, voor zover hier relevant:
Vaartuigen waarin toiletten zijn aangebracht dienen te beschikken over
a) reservoirs of
b) voorzieningen om reservoirs aan te brengen.
4.29. Hoewel artikel 5.8 van Bijlage I bij de Richtlijn niet met zoveel woorden inhoudt dat het toilet ook dient te zijn aangesloten op het vuilwaterreservoir, is moeilijk in te zien waarom een reservoir verplicht zou zijn gesteld bij aanwezigheid van een toilet, zonder dat het toilet daarop moet zijn aangesloten. In dit geval voorzag de standaardconfiguratie blijkbaar in de aanwezigheid van een reservoir, maar niet in aansluiting van het toilet op die vuilwatertank, waarvoor immers een apart bedrag in rekening wordt gebracht. [eiser] is bij het verstrekken van de opdracht akkoord gegaan met een meerwerkpost voor de aansluiting van het toilet op de vuilwatertank, blijkens de ondertekende opdrachtbevestiging. Op grond van artikel 17 van de Wet Pleziervaartuigen diende het schip echter te voldoen aan de vereisten van Bijlage I bij de Richtlijn. [eiser] mocht dan ook verwachten dat de standaardconfiguratie van het schip aan die vereisten voldeed. Door een extra bedrag in rekening te brengen voor het aansluiten van het toilet op de vuilwatertank, waar dat op grond van een redelijke uitleg van de vereisten in elk geval moest gebeuren, is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde] aan [eiser] een te hoge prijs heeft berekend. Dat hij het aansluiten van het toilet niet in de standaardconfiguratie heeft opgenomen (die dan bijvoorbeeld € 1.796,00 duurder had kunnen zijn) is een omstandigheid die naar het oordeel van de rechtbank voor rekening en risico van [gedaagde] dient te blijven. Het gevorderde bedrag van € 1.796,00 zal dan ook worden toegewezen. Het opgeworpen verweer dat er ook andere manieren zijn om te voorkomen dat fecaliën op het oppervlaktewater worden geloosd, maakt dit oordeel niet anders. Bijlage I bij de Richtlijn spreekt immers expliciet over reservoirs in combinatie met toiletten, zodat het bestaan van alternatieven in dit verband irrelevant is.
4.30. De rechtbank stelt vast dat [eiser] voor de gestelde isolatie van de watertanks geen apart bedrag heeft opgevoerd. Uit de opdrachtbevestiging blijkt ook niet dat [gedaagde] hem daarvoor kosten in rekening heeft gebracht. Op dit punt zal de vordering als onvoldoende feitelijk onderbouwd worden afgewezen. Hetzelfde lot treft de drie overige bedragen waaraan [eiser] onder nummer 16. van de dagvaarding refereert (hiervoor vermeld onder 4.26.), nu voor deze bedragen niet naar specifieke producties wordt verwezen, zodat voor de rechtbank niet is na te gaan of er facturen aan ten grondslag liggen en of deze ook zijn betaald. Gegeven de gemotiveerde betwisting door [gedaagde] had het op de weg van [eiser] gelegen om zijn vordering op dit punt deugdelijk te onderbouwen. Nu [eiser] op dit punt niet heeft voldaan aan zijn stelplicht, is bewijslevering niet aan de orde.
Expertise- en reparatiekosten, winterstalling e.d. € 15.051,61
4.31. [eiser] stelt dat alle aan hem opgekomen schade, direct en indirect, voor rekening en risico van [gedaagde] is. Als directe schade merkt [eiser] de kosten aan voor monteurs van DSB en de door hem ingeschakelde expert Rotgans (factuur d.d. 7-5-2009 die ziet op werkzaamheden in maart/april van dat jaar), ter onderbouwing waarvan hij als productie 15 bij dagvaarding verschillende facturen in het geding heeft gebracht. Daarnaast vordert [eiser] de kosten voor winterstalling over de jaren 2005 tot en met 2008. [eiser] stelt dat hij genoodzaakt was om het schip in die jaren in een winterstalling onder te brengen, omdat de ramen bleven lekken en hij schadebeperkende maatregelen moest treffen.
4.32. [gedaagde] voert aan dat het aan [eiser] was om lekkages tijdig te melden, zodat [gedaagde] maatregelen kon treffen. Om een schip mooi te houden is volgens [gedaagde] winterstalling nodig, of een winterzeil. Zowel zeil als stalling zou hebben voorkomen dat lekkage optrad. De kosten voor winterstalling kunnen dus niet op [gedaagde] worden afgewenteld, aldus [gedaagde]. Na de reparatie van de ramen in 2005/2006 waren de ramen goed, blijkens de stellingen van [eiser], zodat in die winter in elk geval (hiervoor) geen stalling nodig was. Omdat [eiser] in 2007 niet aan [gedaagde] heeft gemeld dat de ramen weer waren gaan lekken, kon [gedaagde] niets doen om dit te verhelpen. Ook over dat jaar kan [eiser] volgens [gedaagde] dus geen winterstallingskosten claimen. De facturen van Elburg Yachting over 2007/2008 en 2008/2009 zien op de periode dat het schip daar al te koop lag. [gedaagde] betoogt dat dit geen reguliere winterstalling was, maar een verkoopstalling, waarvoor hij niet aansprakelijk is. Met betrekking tot de facturen van DBS refereert [gedaagde] aan artikel 14.5 NJI-voorwaarden. Op grond van dat artikel had [eiser] aan [gedaagde] de gelegenheid moeten geven om zelf de problemen te constateren en verhelpen. [gedaagde] is echter eerst bij brief van 7 augustus 2008 op de hoogte gesteld dat er problemen met de ramen waren, dus op het moment dat [eiser] al opdracht had gegeven aan DBS om de ramen te demonteren. Deze kosten komen dan ook niet voor vergoeding door [gedaagde] in aanmerking, aldus - nog steeds - [gedaagde]. Datzelfde geldt voor de kosten voor expert Rotgans, die in zijn rapport van 6 mei 2009 de ramen akkoord heeft bevonden. Het inschakelen van een expert was volgens [gedaagde] niet nodig, omdat er een jaar garantie op de ramen zat. Het was de keuze van [eiser] om een expert in te schakelen, [gedaagde] acht zich niet aansprakelijk voor de kosten van het rapport.
4.33. De rechtbank overweegt dat [gedaagde] niet aansprakelijk kan worden gehouden voor de kosten die voor de winterberging in de seizoenen 2005/2006 en 2006/2007 zijn gemaakt. Blijkens de onbetwiste stellingen van [eiser] heeft hij immers in 2005 slechts Rhigo Ramen, en niet ook [gedaagde] op de hoogte gesteld van de problemen met de ramen, en heeft Rhigo Ramen deze problemen verholpen buiten [gedaagde] om. [gedaagde] was, met andere woorden, niet op de hoogte van het bestaan van problemen, en daardoor niet in de positie om ze te verhelpen en aldus mogelijke bijkomende kosten in de vorm van - bijvoorbeeld - winterstalling te voorkomen. Uit de brief van Rotgans d.d. 5 december 2007 (zie hiervoor r.o. 2.7.) blijkt voorts dat zich eerst in 2007 opnieuw problemen met de ramen voordeden, op het moment dat het schip al bij Elburg Yachting te koop lag. Nu [eiser] weliswaar heeft gesteld dat [gedaagde] al in december 2007 op de hoogte was van de problemen met de ramen, maar dit na de betwisting hiervan door [gedaagde] niet heeft onderbouwd, houdt de rechtbank het ervoor dat [gedaagde] eerst door de brief van mr. Hommersom d.d. 7 augustus 2008 op de hoogte is geraakt van deze nieuwe problemen. Dat staat in de weg aan toewijzing van de gevorderde stallingskosten over het winterseizoen 2007/2008, om dezelfde reden als hiervoor genoemd voor de eerdere seizoenen.
4.34. Tussen augustus 2008 en mei 2009 hebben partijen veelvuldig gecorrespondeerd over de problemen met betrekking tot de ramen, hetgeen uiteindelijk tot een oplossing heeft geleid in het voorjaar van 2009. Vast staat dat het schip in augustus 2008 al geruime tijd bij Elburg Yachting te koop lag, en dat [eiser] het daar ook in de voorgaande winter al overdekt had gestald. [eiser] heeft niet expliciet gereageerd op het verweer dat de stalling bij Elburg Yachting is aan te merken als verkoopstalling. Zonder nadere toelichting op dit punt, die ontbreekt, kan de rechtbank dan ook niet beoordelen of [eiser] in verband met de lekkage van de ramen extra kosten heeft moeten maken die hij anders niet voor de winterstalling zou hebben gemaakt, en zo ja: welk deel van de kosten voor de winterstalling daaraan zouden zijn toe te rekenen. Op dit punt is de rechtbank van oordeel dat [eiser] zijn vordering niet voldoende heeft onderbouwd. Ook de kosten voor winterstalling over het seizoen 2008/2009 komen daarom niet voor toewijzing in aanmerking.
4.35. De rechtbank overweegt dat de factuur van DBS d.d. 23 juli 2008, voor een bedrag van € 1.194,05, ziet op werkzaamheden aan drie ramen. De andere factuur van DBS, d.d. 3 maart 2009, hoog € 948,79, ziet op controle van de ramen en de gebruikershandleiding. Het verweer dat [gedaagde] op dit punt voert, slaagt. Op grond van artikel 14.5 NJI-voorwaarden had [eiser] eerst [gedaagde] moeten raadplegen, alvorens op zijn kosten werkzaamheden door derden te laten uitvoeren. Gesteld noch gebleken is dat [eiser] dit heeft gedaan. In elk geval heeft hij niet de schriftelijke toestemming van [gedaagde] gekregen, die op grond van genoemd artikel vereist is. Bij afwezigheid daarvan is voor toewijzing van het gevorderde bedrag geen grond.
4.36. Met betrekking tot de kosten voor de expertise door Rotgans begrijpt de rechtbank dat [eiser] deze post als kosten voor vaststelling van schade opvoert. Uit de rapportage van Rotgans blijkt echter juist dat van schade geen sprake is, nu Rotgans het herstel van de ramen daarin 'akkoord' heeft bevonden. [gedaagde] voert terecht aan dat voor een dergelijk rapport in dat stadium geen aanleiding was, nu er een jaar garantie op de ramen werd gegeven, en dus zonder risico kon worden afgewacht hoe de ramen zich zouden houden en kon worden bezien of alsnog schade zou ontstaan. Daarmee was het de eigen keuze van [eiser] om zich tot Rotgans te wenden, en komen de kosten voor zijn rapportage dan ook niet voor vergoeding door [gedaagde] in aanmerking. Op dit punt zal de vordering worden afgewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten € 9.200,45
4.37. [eiser] vordert de gemaakte advocaatkosten tussen juli 2008 en maart 2009 als buitengerechtelijke incassokosten en stelt daartoe dat hij zeer veel werkzaamheden heeft moeten verrichten en kosten heeft moeten maken om tot een oplossing van het geschil te komen. Primair wordt in dit verband een bedrag van € 9.200,45 gevorderd, subsidiair een bedrag gebaseerd op hetgeen rapport Voorwerk II toestaat en meer subsidiair een bedrag dat de rechtbank in goede justitie meent te behoren.
4.38. [gedaagde] voert aan dat de mailwisseling tussen hem en mr. Hommersom geen juridisch-inhoudelijk karakter had. Dat mr. Hommersom voor [eiser] werkzaamheden verrichtte in verband met de onderbouwing van zijn claim, maakt niet dat deze werkzaamheden meer omvatten dan werkzaamheden ter voorbereiding van de procedure.
4.39. De rechtbank overweegt dat [eiser] vanaf een zeker moment blijkbaar om hem moverende redenen zijn advocaat de correspondentie heeft laten voeren met [gedaagde].
Blijkens de door [eiser] overgelegde integrale correspondentie zijn er veel brieven gewisseld, die over en weer informatie vragen en verstrekken met betrekking tot de uitvoering van zowel de CE-keuring als de reparatie van de ramen. Ramen en CE-certificering vormen echter geen onderdeel van de onderhavige vordering, hoe zeer zij ook een rol spelen in het debat van partijen. Deze beide geschilpunten waren immers al opgelost op het moment dat de dagvaarding werd uitgebracht, zo blijkt uit het rapport van Rotgans en uit de stellingen van partijen. Voor het overige blijkt niet dat kosten zijn gemaakt die betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De kosten waarvan [eiser] vergoeding vordert, moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten. De rechtbank zal dit onderdeel van de vordering dan ook afwijzen.
4.40. Een en ander leidt de rechtbank tot de conclusie dat in totaal een bedrag van € 7.246,00 zal worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar met ingang van datum dagvaarding. Weliswaar heeft [eiser] voor de toegewezen posten gesteld dat de rente vanaf een eerdere datum zou moeten worden berekend, maar deze data zijn niet nader onderbouwd, zodat voor een eerdere ingangsdatum onvoldoende is gesteld.
4.41. Met betrekking tot de gevorderde hoofdelijkheid overweegt de rechtbank dat [eiser] heeft gesteld dat niet duidelijk is of [gedaagde] de eerder gevoerde eenmanszaak in SK Jachtbouw BV heeft ingebracht, en dat daarom (in dit stadium van de procedure nog) hoofdelijke veroordeling van [gedaagde] en SK Jachtbouw BV wordt gevorderd. [gedaagde] heeft gesteld en met uittreksels van het handelsregister onderbouwd dat de voormalige eenmanszaak, waarmee de overeenkomst is gesloten, met ingang van 27 maart 2008 is opgegaan in SK Jachtbouw BV. De rechtbank overweegt dat vaststaat dat [eiser] de overeenkomst heeft gesloten toen [gedaagde] nog als eenmanszaak handelde. Daarmee is de aansprakelijkheid voor [gedaagde] in persoon gegeven. Omdat de activiteiten van de voormalige eenmanszaak zijn opgegaan in SK Jachtbouw BV, is ook die rechtspersoon aansprakelijk voor betaling van het bedrag dat zal worden toegewezen. Beide overgebleven gedaagden zullen dan ook hoofdelijk tot betaling worden veroordeeld.
4.42. [eiser] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De rechtbank ziet aanleiding, gezien de discrepantie tussen de vordering en hetgeen uiteindelijk wordt toegewezen, om de vaststelling van de proceskosten te baseren op het tarief dat geldt voor het toe te wijzen bedrag.
4.43. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden vastgesteld op:
- vast recht 3.550,00
- salaris advocaat 768,00 (2,0 punten × tarief EUR 384,00)
Totaal EUR 4.318,00
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. veroordeelt SK Jachtbouw BV en [gedaagde] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan [eiser] te betalen een bedrag van EUR 7.246,00 (zevenduizendtweehonderdzesenveertig euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag vanaf 14 juli 2009 tot de dag van volledige betaling,
5.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op EUR 4.318,00,
5.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.E. Geerlings en in het openbaar uitgesproken op 29 september 2010.?