Beoordeling van het geschil
3.1 Op grond van artikel 11, eerste lid, onderdeel h, van de Wet OB zijn van belasting vrijgesteld de diensten verricht door lijkbezorgers.
3.2 Volgens Hoge Raad 27 januari 2006, nr. 40.403, onder meer gepubliceerd in VN 2006/11.26, en Hoge Raad 27 januari 2006, nr. 40.750, onder meer gepubliceerd in VN 2006/11.27 is het antwoord op de vraag of een bepaalde dienst op basis van artikel 11, eerste lid, onderdeel h, van de Wet OB kan worden vrijgesteld niet afhankelijk van de hoedanigheid van de dienstverrichter, maar van het karakter van de verrichte dienst in die zin, dat slechts kunnen worden vrijgesteld diensten die kenmerkend en essentieel zijn voor de diensten die door een lijkbezorger of crematorium worden verricht.
3.3 Naar het oordeel van de rechtbank kunnen onder andere de volgende diensten als kenmerkende en essentiële diensten van een lijkbezorger worden aangemerkt:
- de verzorging en opbaring van het lichaam van de overledene;
- de verzorging van de uitvaartplechtigheid;
- de teraardebestelling of crematie (inclusief de asverstrooiing).
3.4 De rechtbank overweegt dat eiseres aannemelijk heeft gemaakt dat er uitvaartverzorgers zijn die het spreken op uitvaarten als dienst aanbieden, als onderdeel van de andere door hen verrichte werkzaamheden, zoals bedoeld onder 3.3. Dat brengt naar het oordeel van de rechtbank nog niet met zich mee dat het spreken op uitvaarten op zichzelf beschouwd als kenmerkend en essentieel is aan te merken voor diensten die door een lijkbezorger of crematorium worden verricht.
3.5 Voorts overweegt de rechtbank dat er ook uitvaarten zijn waar geen professionele spreker een dienst als die van eiseres verricht. Dit omdat bijvoorbeeld een familielid of vriend van de overledene een toespraak houdt, of een geestelijke. Ook komt het voor dat er tijdens een uitvaart door niemand een dergelijke toespraak gehouden wordt. Dit alles maakt dat de rechtbank van oordeel is dat de dienst zoals verricht door eiseres niet kenmerkend en essentieel is voor de diensten die door een lijkbezorger of crematorium worden verricht. Het gelijk op dit punt is daarom aan de zijde van verweerder.
3.6 Voor wat betreft het subsidiaire standpunt van eiseres (zie 2.2) overweegt de rechtbank als volgt. Het neutraliteitsbeginsel brengt mee dat concurrerende ondernemers, die soortgelijke activiteiten verrichten, niet verschillend mogen worden behandeld. Dit roept de vraag op welke groep belastingplichtigen soortgelijke activiteiten verrichten. Eiseres verwijst in dat kader naar uitvaartverzorgers, die volgens haar een gelijke dienst aanbieden.
3.7 Op basis van HvJ EG 21 februari 2008, zaak C-425/06 (Part Service), zoals onder meer gepubliceerd in VN 2008/11.17, punten 50 tot en met 53 en de daar aangehaalde rechtspraak overweegt de rechtbank, dat normaal gesproken elke prestatie als onderscheiden en zelfstandig moeten worden beschouwd. Echter, in bepaalde omstandigheden dienen verschillende formeel onderscheiden prestaties, die afzonderlijk kunnen worden verricht en zodoende ieder als zodanig tot belastingheffing of tot vrijstelling kunnen leiden, worden beschouwd als één enkele handeling wanneer zij niet zelfstandig zijn. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer blijkt dat één of meer prestaties een hoofdprestatie vormen, terwijl de andere prestatie(s) moet(en) worden beschouwd als een of meer bijkomende prestaties, die het fiscale lot van de hoofdprestatie delen. Een prestatie moet in het bijzonder als bijkomend bij een hoofdprestatie worden beschouwd, wanneer zij voor de klanten geen doel op zich is, maar slechts een middel om de hoofdprestatie van de dienstverlener zo aantrekkelijk mogelijk te maken. Daarnaast kan worden gesproken van één enkele prestatie, wanneer twee of meer elementen of handelingen die de belastingplichtige levert of verricht, zo nauw met elkaar verbonden zijn dat zij objectief gezien één enkele ondeelbare economische prestatie vormen, waarvan splitsing kunstmatig zou zijn.
3.8 Indien de uitvaartverzorger een dienst verricht zoals die van eiseres, dan zal dit naar het oordeel van de rechtbank geen zelfstandige prestatie vormen. Voor de uitvaartverzorger zal het houden van een toespraak opgaan in de hoofdprestatie, het organiseren van de uitvaart. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van gelijke of vergelijkbare gevallen tussen de dienst van eiseres en de diensten van uitvaartverzorgers. Nu geen sprake is van soortgelijke activiteiten kan van schending van het neutraliteitsbeginsel geen sprake zijn. Ook op dit punt is het gelijk daarom aan de zijde van verweerder.
3.9 Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.