ECLI:NL:RBLEE:2010:BO5147

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
28 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
103765/KG ZA 2010-98
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake straat- en contactverbod in familierechtelijke kwestie

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Leeuwarden op 28 april 2010, is een kort geding aan de orde waarin eiseres [A] een straat- en contactverbod vordert tegen gedaagde [B]. Partijen hebben een affectieve relatie gehad en hebben samen twee minderjarige kinderen, [X] en [Y]. De kinderen wonen bij [A] en hebben sinds mei 2008 geen omgang meer met [B]. Eiseres stelt dat het gedrag van [B] in het verleden, waaronder ongewenste confrontaties met de kinderen, heeft geleid tot grote stress en angst bij zowel haar als de kinderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een zwaarwegend belang is voor [A] en de kinderen om rust en veiligheid te waarborgen, en dat het spoedeisend belang van de vordering voldoende is aangetoond.

De voorzieningenrechter overweegt dat het recht op persoonlijke vrijheid, waaronder bewegingsvrijheid, niet onbegrensd is en dat een beperking gerechtvaardigd kan zijn wanneer dit noodzakelijk is ter bescherming van de rechten van anderen. De rechter constateert dat [B] door zijn gedrag bij anderen weerstand oproept en dat dit de kinderen en [A] in hun dagelijks leven negatief beïnvloedt. De rechter oordeelt dat het belang van [A] en de kinderen om niet onverwacht geconfronteerd te worden met [B] zwaarder weegt dan het belang van [B] om zich vrij te verplaatsen.

Uiteindelijk wordt het gevorderde straat- en contactverbod toegewezen, met een termijn van één jaar, en wordt een dwangsom verbonden aan eventuele overtredingen. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad, wat inhoudt dat het onmiddellijk van kracht is, ongeacht een eventuele hoger beroep.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 103765 / KG ZA 2010-98
Vonnis in kort geding van 28 april 2010
in de zaak van
[EISERES],
wonende te [woonplaats],
hierna ook te noemen [A],
advocaat mr. H. Siesling-Vellinga te Leeuwarden
tegen
[GEDAAGDE],
wonende te [woonplaats],
hierna ook te noemen [B],
advocaat mr. G. van Mastrigt te Leeuwarden.
Partijen zullen hierna [A] en [B] genoemd worden.
De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- de mondelinge behandeling;
- de pleitnota van [A];
- de pleitnota van [B];
- de brief van de advocaat van [A] d.d. 13 april 2010, vergezeld van bijlagen;
- de brief van de advocaat van [B] d.d. 16 april 2010, vergezeld van bijlagen.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
De feiten
2.1. [A] en [B] hebben elkaar 22 jaar geleden leren kennen. Zij hebben een affectieve relatie gehad en uit deze relatie zijn twee kinderen geboren, [X], geboren op [in 1994] en [Y], geboren op [in 2000]. Partijen hebben samen het gezag over voormelde minderjarige kinderen en de kinderen hebben hun hoofdverblijf bij [A]. [B] heeft sinds mei 2008 geen omgang meer met de minderjarigen gehad.
2.2. Bij vonnis van de voorzieningenrechter bij de rechtbank Leeuwarden d.d. 23 juli 2008 is het door [A] gevorderde straat- en contactverbod afgewezen. Uit de rechtsoverwegingen van dit vonnis blijkt dat de afwijzing was gegrond op de omstandigheid dat het onrechtmatig handelen van [B] ten opzichte van [A] en de kinderen niet onomstotelijk vast stond.
2.3. Bij beschikking van 20 mei 2009 is het verzoek van [B] om een omgangsregeling met [X] vast te stellen door de rechtbank Leeuwarden afgewezen.
2.4. De minderjarige [Y] woont bij zijn grootouders moederszijde op [woonplaats A]. Hij is bij beschikking van 20 mei 2009 door de kinderrechter te Leeuwarden onder toezicht gesteld van Bureau Jeugdzorg Friesland. Bij beschikking van 21 oktober 2009 heeft de kinderrechter een machtiging uithuisplaatsing met betrekking tot [Y] afgegeven, waarbij de woonplaats van [Y] bij zijn grootouders is geformaliseerd. Uit de overwegingen van deze beschikking blijkt voorts dat met voormelde machtiging is beoogd te voorkomen dat [Y] door één van de ouders plotseling bij zijn grootouders weggehaald zal worden. Deze maatregelen duren nog steeds voort.
2.5. Bij beschikking van 2 december 2009 is door de rechtbank Leeuwarden het recht op omgang van [B] met de minderjarige [Y] voor een periode van een jaar geschorst. Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. [B] is in hoger beroep gegaan tegen deze beschikking.
3. Het geschil
3.1. De vordering van [A] betreft -kort gezegd- een staat- en contactverbod.
Ter onderbouwing van haar vordering heeft [A] gesteld dat in de afgelopen periode van twee jaar diverse procedures door [B] tegen [A] zijn aangespannen in verband met de omgangsregeling en dat er onderzoeken zijn verricht door de raad voor de kinderbescherming en Bureau Jeugdzorg. Hetgeen [A] en de kinderen in het verleden met [B] hebben meegemaakt en de diverse procedures in de afgelopen periode van twee jaar, hebben geleid tot grote stress bij [A] en de kinderen. Het recht op omgang van [B] met de minderjarige [Y] is bij beschikking van 2 december 2009 voor een periode van een jaar geschorst omdat [Y] rust nodig heeft. Het verzoek van [B] om een omgangsregeling met [X] vast te stellen is door de rechtbank afgewezen, gelet op de leeftijd van [X] en omdat zij bang is voor haar vader en geen contact met hem wil.
Op 11 november 2009 en 3 december 2009 is [B] echter toch op de school van [X] geweest en dit werd door [X] als erg bedreigend ervaren. Ook na de beschikking van 2 december 2009 is [B] bij haar school geweest. Toen zij uit school kwam heeft hij haar buiten de school aangesproken en riep: "wacht, kom hier". Zij is daar zo van geschrokken dat zij volledig overstuur is weggefietst. Zij durfde toen niet naar huis te gaan omdat [B] weet waar zij woont. [X] is erg angstig geworden door dit voorval en voelt zich niet meer veilig in [woonplaats B]. Sindsdien heeft [X] stressgerelateerde klachten. [Y] heeft inmiddels van dit voorval vernomen en hij is nu erg bang dat [B] naar [woonplaats A] zal komen om hem te ontvoeren en te laten besnijden. [A] en de kinderen voelen zich nu door het gedrag van [B] wederom ernstig bedreigd en zijn emotioneel weer terug bij af. Door de onrechtmatige gedragingen van [B] jegens hen kunnen zij niet normaal meer functioneren. Er dient rust te komen.
[A] heeft - naar aanleiding van de werkgeversverklaring die door [B] in het geding is gebracht - contact opgenomen met deze werkgever [naam]. De werkgever heeft haar verteld dat [B] op eigen verzoek in de buurt van de bootjes in [woonplaats B] en op [woonplaats A] beveiligingswerkzaamheden verricht, maar dat er ook mogelijkheden zijn om elders te werken. De werkgever heeft, in tegenstelling tot hetgeen in zijn verklaring van 15 april 2010 staat, geen contract met camping [naam] op [woonplaats A] en distantieert zich thans van deze verklaring. Hij heeft tegen [A] gezegd dat hij - nu hij haar visie heeft gehoord - [B] niet meer naar [woonplaats A] of [woonplaats B] zal sturen, aldus [A].
3.2. [B] voert verweer. [B] betwist in de eerste plaats het door [A] gestelde spoedeisend belang. Er is volgens hem niet een dusdanige situatie ontstaan dat een uitspraak in een bodemprocedure niet kan worden afgewacht.
[B] heeft zich voorts beroepen op zijn recht op bewegingsvrijheid, dat niet zonder noodzaak beperkt dient te worden.
[B] betwist vervolgens dat er sprake is van een onrechtmatige gedraging van zijn zijde jegens [A] en de kinderen, zodat er geen grondslag is voor de vordering. Hij heeft zich de afgelopen periode terughoudend opgesteld en niet opzettelijk contact met hen gezocht, teneinde het gezin rust te gunnen. Hij is inderdaad op 23 maart 2010 naar de school van [X] gegaan om een brief af te geven. Dit bezoek was ná schooltijd en hij had [X] daar op dat tijdstip niet verwacht. Hij had de auto voor de school geparkeerd en toen hij bij de auto terugkwam zei zijn echtgenote dat [X] bij school stond. Hij had haar in eerste instantie niet herkend. Toen hij het autoraampje opendraaide en haar riep, fietste zij snel met haar vriendinnetje weg en hij is er niet achteraan gegaan.
Op 7 april 2010 heeft hij na schooltijd weer een brief naar de school gebracht. [X] moest die dag nablijven en hij zag haar toen weer toevallig.
Indien de vordering zou worden toegewezen wordt het onjuiste beeld dat de kinderen van [B] hebben en dat slechts is gebaseerd op irreële angsten, alleen maar bevestigd. [B] acht dat schadelijk voor de ontwikkeling van de minderjarigen.
[B] zal de kinderen met rust laten en zal geen contact met hen zoeken.
Volgens [B] heeft hij geen voorkeur uitgesproken bij zijn werkgever voor bepaalde locaties en is hij niet in de positie om werkzaamheden te weigeren die hem worden opgedragen. Hij moet derhalve voor zijn werk in [woonplaats B] en op [woonplaats A] zijn. [B] heeft bovendien diverse vrienden en kennissen in [woonplaats B] die hij graag regelmatig wil blijven bezoeken.
[B] stelt zich tenslotte op het standpunt dat de gevorderde duur van het straatverbod onproportioneel is en dat een straat- en contactverbod niet in de weg moet staan aan een gefaseerde opbouw van de omgang tussen [B] en [Y] door de gezinsvoogd en aan bezoeken aan school in verband met onder andere oudergesprekken.
4. De beoordeling
4.1. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter hebben [A] en de kinderen een zwaarwegend belang bij rust en veiligheid en is het spoedeisend belang van de vordering daarmee voldoende gegeven.
4.2. Een ieder komt een recht op persoonlijke vrijheid toe, waaronder begrepen het recht op vrije verplaatsing. Een beperking van dat recht is slechts gerechtvaardigd indien van dat recht gebruik wordt gemaakt of dreigt te worden gemaakt op een wijze dat (overeenkomstige) rechten van anderen worden aangetast. De voorzieningenrechter overweegt hiertoe het volgende.
4.3. De rechter constateert dat partijen een volstrekt van elkaar verschillende zienswijze hebben over hoe hun relatie er destijds uit heeft gezien en over de manier waarop zij met elkaar en de kinderen omgaan. Gezien de tegenstrijdigheid van de lezingen van partijen, die in belangrijke mate zijn ingekleurd door de subjectieve beleving van alle betrokkenen over hetgeen op 11 november 2009, 3 december 2009, 23 maart 2010 en op 7 april 2010 is voorgevallen, kan thans niet zonder meer worden vastgesteld welke intenties [B] toen heeft gehad en aan welke lezing het meest geloof moet worden gehecht. De voorzieningenrechter is van oordeel dat [A], [B], [X] en [Y] ieder hun eigen subjectieve waarheid hebben. Doordat [B] door zijn gedrag bij anderen weerstand en spanningen oproept, maakt hij het [A] en de kinderen niet gemakkelijk om die contacten toe te staan en raakt hij steeds verder verwijderd van zijn doel om het contact met de kinderen te herstellen. [B] geeft er geen blijk van dat hij beseft dat hij door zijn eigen gedrag veel spanningen bij [A] en de kinderen oproept en dat [X] en [Y] als gevolg van dit gedrag een negatief vaderbeeld krijgen. Het plotseling aanspreken van [X] en zijn aanwezigheid bij haar school op 23 maart 2010 en 7 april 2010 - ook al is dat wellicht niet zijn bedoeling geweest - kan in het licht van zijn afgewezen verzoek om een omgangsregeling met [X] vast te stellen en de schorsing van de omgang met [Y], naar het oordeel van de rechter als bedreigend en onrechtmatig gedrag jegens [X], [Y] en [A] worden opgevat.
Hoewel een straat- en contactverbod inbreuk maakt op het grondrecht van bewegingsvrijheid van [B] dient naar het oordeel van de voorzieningenrechter inmiddels het belang van eiseres en de kinderen om [B] in hun directe woonomgeving niet onverwacht tegen het lijf te lopen en door hem te worden aangesproken, zwaarder te wegen dan het belang van [B] om werkzaamheden in [woonplaats B] en [woonplaats A/west] te kunnen verrichten, daar brieven aan de school te kunnen afgeven en vrienden en kennissen op te kunnen zoeken. Het is van groter belang dat [A] en de kinderen zich veilig kunnen voelen in hun directe leefomgeving en tot rust kunnen komen.
[B] heeft ter zitting de stelling van [A] dat hij niet beslist voor zijn werk naar [woonplaats B] of [woonplaats A] hoeft, onvoldoende gemotiveerd weersproken. Een verdere onderbouwing welke vrienden en kennissen hij in [woonplaats B] niet kan opzoeken, is niet door hem gegeven.
Gelet hierop, alsmede gelet op de omstandigheid dat met het gevorderde straat- en contactverbod de gemoedsrust van [A] en de kinderen hoe dan ook gediend is, ziet de voorzieningenrechter na afweging van de wederzijdse belangen voldoende aanleiding voor oplegging van het gevraagde verbod, waardoor onverwachte confrontaties tussen [B] en de beide kinderen in hun directe leefomgeving kunnen worden tegengegaan.
4.4. Gelet op de omstandigheid dat [A] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat [B] haar en de kinderen opzettelijk telefonisch, schriftelijk of electronisch lastigvalt dan wel bedreigt, is het gedrag van [B] op zichzelf beschouwd geen aanleiding een contactverbod op te leggen. Nu daar echter tegenover staat dat het gevorderde straatverbod wordt toegewezen, waarbij de aanleiding erin is gelegen dat [B] [X] eigener beweging op straat heeft aangesproken en dat dit een grote emotionele impact heeft gehad op [X], [Y] en [A], ziet de voorzieningenrechter hierin voldoende noodzaak tot het opleggen van het gevorderde contactverbod in na te melden vorm.
4.5. Aan het op te leggen straatverbod zal een termijn van één jaar worden verbonden, waarna kan worden bezien of er aanleiding bestaat voor een eventuele verlenging van het verbod.
4.6. Aan overtreding van na te melden verboden zal een dwangsom worden verbonden die zal worden gemaximeerd.
4.7. Voor de goede orde overweegt de voorzieningenrechter dat de op te leggen verboden niet afdoet aan een eventuele latere vaststelling door de rechter, of een eventuele aanwijzing door de gezinsvoogd van [Y], dat tussen [B] en de minderjarige(n) proefcontacten onder begeleiding zullen (moeten) plaatsvinden. Bovendien staat het straatverbod niet in de weg aan bezoeken aan de scholen van de kinderen indien en voor zover hij daartoe tevoren schriftelijk door de school is uitgenodigd.
4.8. Nu partijen een affectieve relatie met elkaar hebben gehad en samen kinderen hebben, zullen de proceskosten worden gecompenseerd.
De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1 verbiedt [B] om gedurende een periode van een jaar na betekening van dit vonnis zich te bevinden of op te houden - tenzij op schriftelijke uitnodiging van de school/scholen - op [woonplaats A/west], alsmede in de omgeving van de woning van [A] en [X], zoals gearceerd aangegeven op de aan dit vonnis gehechte plattegrond (productie 12) (het blok dat wordt begrensd door de [weg A] en de [weg B] en dat aan de onderzijde wordt begrensd door water) en de omgeving van de school van [X], zoals gearceerd aangegeven op de aan dit vonnis gehechte plattegrond (productie 13) (het blok gelegen ten oosten van [naam locatie] en begrensd door de [weg C], [weg D] en [weg E]), alsmede de [naam haven], waar de veerboten van en naar de [naam eilanden] afmeren;
5.2 verbiedt [B] telefonisch, schriftelijk, electronisch en/of in persoon contact op te nemen met [A] en/of de minderjarigen [X], geboren [in 1994] en [Y], geboren [in 2000], beiden in [gemeente], tenzij hij tevoren schriftelijk door eiseres daartoe is uitgenodigd of daarvoor voorafgaande toestemming heeft gekregen van de gezinsvoogd of de rechter;
5.3 bepaalt dat [B] bij iedere overtreding van voornoemde verboden een dwangsom van € 1.000,00 verbeurt;
5.4 verbindt aan de hiervoor vermelde aldus te verbeuren dwangsommen een maximum van € 20.000,00;
5.5 compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.7 verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.8 wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Dölle, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 28 april 2010.
fn: 20