ECLI:NL:RBLEE:2011:BP2352

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
14 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
108960/FJ RK 10-1158
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervallenverklaring aanwijzing hoofdverblijf ondertoezichtgestelde kinderen

In deze zaak heeft de kinderrechter op 14 januari 2011 uitspraak gedaan over het verzoek van mevrouw [A], de moeder van de ondertoezichtgestelde kinderen [X] en [Y], om de schriftelijke aanwijzing van de Stichting Bureau Jeugdzorg Friesland tot wijziging van het hoofdverblijf van de kinderen te vervallen. De kinderen waren onder toezicht gesteld vanwege de echtscheidingsstrijd tussen de ouders, die hen ernstig in de knel dreigde te brengen. De stichting had op 30 november 2010 een aanwijzing gegeven die de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader regelde, wat leidde tot een aanzienlijke vermindering van de tijd die de kinderen bij de moeder doorbrachten.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de stichting, in het kader van de ondertoezichtstelling, aanwijzingen kan geven over de verzorging en opvoeding van de minderjarigen. Echter, een wijziging van een door de rechter vastgelegde omgangsregeling kan alleen door de rechter zelf worden doorgevoerd. De kinderrechter oordeelde dat de aanwijzing van de stichting niet alleen een wijziging van de omgangsregeling inhield, maar ook een wijziging van de hoofdverblijfplaats van de kinderen, wat voorbehouden is aan de rechter.

De kinderrechter heeft het verzoek van de moeder toegewezen en de aanwijzing van de stichting vervallen verklaard. Dit betekent dat de oude situatie, waarin de kinderen een co-ouderschapregeling hadden, herleeft, tenzij ouders onderling anders overeenkomen of de rechtbank in een nieuwe procedure anders beslist. De uitspraak benadrukt het belang van rechterlijke beslissingen in zaken van gezag en omgang, en de waarborgen die daarbij komen kijken, zoals het recht op hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector civiel recht
clusternummer: 8225
zaak-/rekestnummer: 108960 / FJ RK 10-1158
beschikking van de kinderrechter d.d. 14 januari 2011
vervallenverklaring aanwijzing ex art 1:259 BW
inzake
het verzoekschrift van mevrouw [A], de moeder
met betrekking tot
de ondertoezichtstaande minderjarigen:
[X], geboren [in 2003] en
[Y], geboren [in 2000], beiden in [naam gemeente].
De kinderrechter merkt naast de minderjarigen als belanghebbenden aan:
vader: [B], gezag,
moeder: [A], gezag,
de uitvoerster van de ondertoezichtstelling: de Stichting Bureau Jeugdzorg Friesland, hierna te noemen: de stichting.
Procesgang
Bij beschikking van de kinderrechter van 24 februari 2010 is de ondertoezichtstelling van voornoemde minderjarigen uitgesproken, ingaande 24 februari 2010 tot 24 februari 2011.
De stichting heeft op 30 november 2010 schriftelijk aanwijzingen gegeven betreffende de omgangsregeling met de minderjarigen.
De met het gezag belaste ouder heeft de kinderrechter tijdig verzocht de schriftelijke aanwijzingen van de stichting vervallen te verklaren.
Op 5 januari 2011 heeft de kinderrechter de zaak ter terechtzitting met gesloten deuren behandeld.
Daarbij zijn gehoord:
[A], moeder van de minderjarigen, bijgestaan door mr. H. de Jong;
[B], vader van de minderjarigen;
namens de stichting: de heer P. Fleur.
Motivering
De stichting heeft ouders op 30 november 2010 een schriftelijke aanwijzing gegeven, die er -kort gezegd- op neer komt dat de kinderen voortaan hun hoofdverblijf bij vader hebben en dat zij gedurende 1 weekend per 14 dagen bij moeder verblijven. Deze regeling dient, aldus de stichting, in de plaats te komen van de co-ouderschapregeling die ouders, sinds de echtscheiding in 2007, hebben nageleefd. Deze regeling hield in dat de kinderen van maandag 8.30 uur tot woensdag 12.00 uur bij vader verbleven, van woensdag 12.00 uur tot donderdag 8.30 uur bij moeder, van donderdag 08.30 uur tot vrijdag 12.00 bij vader en vervolgens vanaf vrijdag 12.00 uur tot maandag 08.30 uur weer bij moeder. Onder de co-ouderschapregeling brachten de kinderen derhalve vrijwel al hun vrije tijd bij moeder door. In de nieuwe situatie is dat omgekeerd en komen de kinderen alleen nog gedurende 1 weekend per 14 dagen bij moeder, als ook de helft van de schoolvakanties. Volgens de stichting hanteren ouders zeer verschillende opvoedingsstijlen. Dit maakt dat een co-ouderschap te veel vraagt van de kinderen en dus te belastend voor hen is. Een belangrijke overweging om voor het hoofdverblijf bij vader te kiezen is gelegen in het feit dat de kinderen in de woonplaats van vader naar school gaan. De woonplaats van moeder ligt op 17 kilometer afstand van de school.
De kinderen zijn in februari 2010 onder toezicht gesteld omdat zij, als gevolg van de hevige echtscheidingsstrijd van ouders, ernstig in de knel dreigden te komen. De stichting heeft ouders vervolgens opdracht gegeven om met behulp van kindbemiddeling bij Fier Fryslân tot een regeling te komen waarbij maximaal sprake zou zijn van 1 wisselmoment per week. Ouders zijn hier niet uitgekomen, waarna de stichting door middel van de hiervoor genoemde aanwijzing, de knoop heeft doorgehakt. De aanwijzing is op 23 november 2010 met ouders besproken, op 30 november 2010 op schrift gesteld, op 7 december 2010 met de kinderen besproken en vervolgens met ingang van 12 december 2010 uitgevoerd.
Moeder is het niet eens met de aanwijzing en heeft tijdig een verzoek tot vervallen verklaring ingediend. Moeder vindt het onbegrijpelijk dat zij thans de kinderen nog slechts gedurende 1 weekend per 14 dagen bij zich zal hebben, terwijl de kinderen voorheen al hun vrije tijd bij haar doorbrachten. Moeder had zelf in het bemiddelingstraject een zogenoemde week op, week af regeling voorgesteld. Als zij had geweten dat er een keuze voor een hoofdverblijfplaats zou worden gemaakt dan had zij voorgesteld dat de kinderen hun hoofdverblijf voortaan bij haar zouden hebben.
Vader is het wel met de (hoofdlijn van de) aanwijzing eens. Deze is conform zijn wens en zal de kinderen veel rust en duidelijkheid geven.
De kinderrechter stelt voorop dat de stichting in het kader van de uitvoering van een ondertoezichtstelling op grond van het bepaalde in artikel 1:258 Burgerlijk Wetboek (BW) aanwijzingen kan geven betreffende de verzorging en de opvoeding van de minderjarige. Een dergelijke aanwijzing kan een beperking van de contacten tussen een ouder en een minderjarige inhouden. Indien echter sprake is van een door de rechter vastgelegde omgangsregeling dan kan deze regeling alleen door de rechter zelf worden gewijzigd en niet door de uitvoerder van de ondertoezichtstelling door middel van een aanwijzing(zie hof Amsterdam 14-11-2006, LJN AZ 5823). Hierbij is van belang dat van een rechterlijke (eind)beslissing betreffende een omgangsregeling steeds hoger beroep mogelijk is. Hoger beroep tegen een beslissing inzake een verzoek tot vervallenverklaring ex artikel 1:259 BW is echter uitgesloten. Naar het oordeel van de kinderrechter is in deze zaak sprake van een nog veel verder strekkende beslissing van de stichting dan het wijzigen van een omgangsregeling. De aanwijzing van de stichting komt immers neer op een wijziging van de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen. Temeer nu partijen hun co-ouderschapregeling bij de echtscheiding in een beschikking hebben laten vastleggen, is een wijziging van die regeling -indien partijen hier in onderling overleg niet uitkomen- voorbehouden aan de rechter. Deze procedure is met waarborgen omringd nu de rechter-zonodig- de raad voor de kinderbescherming onderzoek kan laten doen en bovendien hoger beroep tegen de beslissing van de rechter mogelijk is.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de aanwijzing vervallen dient te worden verklaard en dat alle overige -inhoudelijke- bezwaren onbesproken kunnen blijven. Nu de kinderechter niet bevoegd is om een nieuwe aanwijzing in de plaats van de vervallen aanwijzing te stellen of deze te wijzigen, zal als gevolg van deze beslissing de oude situatie herleven, tenzij ouders anders overeenkomen, dan wel de rechtbank in een door een van de ouders aanhangig te maken procedure ex artikel 1:253a, anders beslist.
Beslissing
De kinderrechter:
wijst het verzoek van de moeder toe om ten aanzien van de minderjarigen
[X], geboren [in 2003] en [Y], geboren [in 2000], beiden in [naam gemeente] de aanwijzing van de Stichting Bureau Jeugdzorg Friesland d.d. 30 november 2010 vervallen te verklaren.
Deze beschikking is gegeven door mr. I.M. Dölle, kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 januari 2011 in tegenwoordigheid van de griffier.
(fn: 354)