Motivering
Beoordeling van het geschil
2.1 Gesteld noch gebleken is dat [naam eiser] nog een rechtens te honoreren belang heeft bij een beoordeling van besluit A. Het beroep, voor zover gericht tegen besluit A, zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
2.2 Op grond van artikel 2:56, eerste lid, aanhef en onder b, van de Algemene Plaatselijke Verordening Opsterland 2009 (hierna: de APV) is het de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen op een openbare plaats of op het terrein van een ander anders dan kort aangelijnd en voorzien van een muilkorf nadat het college aan de eigenaar of houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijn- en muilkorfgebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt.
2.3 Op grond van artikel 2:56, derde lid, aanhef en onder a, van de APV wordt onder muilkorf verstaan een muilkorf als bedoeld in artikel 1, onder d, van de Regeling agressieve dieren. Op grond van die bepaling wordt onder een muilkorf verstaan: muilkorf ingericht naar een model dat beantwoordt aan de volgende beschrijving: een muilkorf vervaardigd van stevige kunststof, of van stevig leer of van beide stoffen, die door middel van een stevige leren riem rond de hals zodanig is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is en die zodanig is ingericht dat de drager geen mens of dier kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.
2.4 Op grond van artikel 2:56, derde lid, aanhef en onder b, van de APV wordt onder kort aanlijnen verstaan: aanlijnen van een hond met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, die niet langer is dan 1,50 meter.
2.5 Bij de toepassing van artikel 2:56, eerste lid, aanhef en onder b, van de APV komt het college beoordelingsruimte toe. Dit brengt mee dat de rechtbank de opvatting van het college dat [naam hond] gevaarlijk of hinderlijk is, althans gevaarlijk en hinderlijk gedrag vertoont, terughoudend moet toetsen. In dit verband wijst de rechtbank op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 22 december 2010, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, LJN: BO8319.
2.6 Aan het besluit van 27 oktober 2009 heeft het college ten grondslag gelegd dat [naam hond] in augustus 2007 in Bakkeveen, in de nabijheid van de Poiesz supermarkt, een voorbijganger in zijn kuit heeft gebeten en in augustus 2009 in Wijnjewoude de hond van [A] te Wijnjewoude heeft gebeten. Dit incident vond plaats buiten het erf van [naam eiser]. Het college heeft bij zijn besluitvorming verder betrokken dat [naam hond] driemaal de hond van [B], de buurvrouw van [naam eiser], achterna heeft gezeten. Bij de derde keer heeft [naam hond] de hond van [B] tot in haar woning achtergezeten. Ook heeft het college bij zijn besluit van 27 oktober 2009 betrokken dat [naam hond] begin juli 2009 zijn kop door de erfafscheiding (betongaas) tussen het erf van [naam eiser] en het erf van buurman [C] heeft gestoken en één van de honden van [C] heeft gebeten. Van voormelde incidenten is door de gemeentelijke toezichthouders J. Kloosterman en W. de Vries op 20 oktober 2009 een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt. Op 21 december 2009, tijdens de mondelinge behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening, heeft [naam eiser] tegenover de voorzieningenrechter erkend dat de eerste drie incidenten hebben plaatsgevonden. Voor wat betreft het vierde incident ([C]) heeft [naam eiser] verklaard dat hij gedurende het incident niet snel ter plekke was, maar dat het niet voorstelbaar is dat [naam hond] zijn kop door het betongaas heeft gestoken. De rechtbank ziet net als de voorzieningenrechter echter geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het proces-verbaal, waaronder de hierin opgenomen verklaringen van [A], [B] en [C] over de verschillende incidenten.
2.7 Aan besluit B, waarmee het college in feite is "teruggekeerd" naar zijn besluit van 27 oktober 2009, heeft het college, in aanvulling op vooromschreven incidenten, ten grondslag gelegd dat [naam hond] op 4 september 2010 in Wijnjewoude twee honden (een jack russell en een friese stabij) heeft gebeten. Op 11 oktober 2010, omstreeks 11.20 uur, heeft [B] Kloosterman hiervan op de hoogte gesteld. Naar aanleiding hiervan heeft Kloosterman om 13.30 uur telefonisch contact opgenomen met de eigenaar van de jack russell, [D] uit Wijnjewoude. [D] heeft aangegeven dat zijn hond inderdaad is gebeten (achterbeen) door [naam hond], ondanks dat [naam eiser] [naam hond] had aangelijnd. Op 13 oktober 2010, omstreeks 15.30 uur, hebben Kloosterman en De Vries [E] uit Wijnjewoude, de eigenaresse van de friese stabij, thuis bezocht. [E] heeft aangegeven dat haar hond is gebeten (borst en neus) door [naam hond], ondanks dat [naam eiser] [naam hond] had aangelijnd. Van hun bevindingen hebben Kloosterman en De Vries op 14 oktober 2010 proces-verbaal opgemaakt. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van dit proces-verbaal. Echter, ook al zou, gelet op de brieven van 29 november 2010 (inclusief de brief van [naam] en [naam]) en 22 december 2010 van [naam eiser], aanleiding bestaan om te twijfelen aan de juistheid van het proces-verbaal, laat dit onverlet dat [naam hond] zich schuldig heeft gemaakt aan de in 2.6 beschreven incidenten. Reeds op basis van deze incidenten heeft het college [naam hond] mogen aanmerken als een gevaarlijke of hinderlijke hond. In verband hiermee heeft het college [naam eiser] de verplichting kunnen opleggen om [naam hond] kort aan te lijnen en te muilkorven indien hij [naam hond] laat verblijven of laat lopen op een openbare plaats of op het terrein van een ander.
2.8 De rechtbank oordeelt dat op [naam eiser] als eigenaar van [naam hond] de plicht rust om te voorkomen dat [naam hond] jegens anderen (mens en dier) gevaarlijk en hinderlijk gedrag vertoont of kan vertonen. Deze zorgplicht rust vanzelfsprekend ook op de door [naam eiser] aangewezen (tijdelijke) houder van [naam hond]. Deze zorgplicht brengt onder meer mee dat van [naam eiser] verlangd mag worden dat hij zodanige maatregelen treft dat [naam hond] niet kan ontsnappen van het eigen erf, bijvoorbeeld door een slot aan te brengen op het toegangshek en een voldoende hoge erfafscheiding. Dat, zoals [naam eiser] heeft aangegeven, anderen vaak geen, althans onvoldoende, inzicht hebben in het gedrag van [naam hond], waardoor gevaarlijke en hinderlijke situaties kunnen ontstaan, ontslaat [naam eiser] evenmin van zijn zorgplicht. [naam hond] dient niet beschermd te worden tegen de onwetendheid van anderen, maar [naam eiser] dient, uit hoofde van zijn zorgplicht, er zorg voor te dragen dat die anderen beschermd worden tegen het gedrag van [naam hond], ongeacht de reden waarom dit gedrag zich heeft geopenbaard.
2.9 Uit het voorgaande volgt dat het beroep, voor zover gericht tegen besluit B, ongegrond is.