ECLI:NL:RBLEE:2011:BQ1121

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
12 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/568
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot aanlijnen en muilkorven van een hond na incidenten met andere dieren

In deze zaak heeft de Rechtbank Leeuwarden op 12 april 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen [naam eiser] en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Opsterland. De zaak betreft de verplichting van [naam eiser] om zijn hond, [naam hond], kort aangelijnd te houden en te voorzien van een muilkorf op openbare plaatsen en op het terrein van anderen. Deze verplichting is voortgekomen uit eerdere incidenten waarbij [naam hond] andere honden heeft gebeten. Het college had op 27 oktober 2009 een besluit genomen waarin deze verplichting werd opgelegd, na melding van verschillende incidenten waarbij [naam hond] betrokken was. Na een bezwaarprocedure heeft het college op 2 februari 2010 het besluit herzien, maar de verplichting om de hond te muilkorven bleef bestaan. De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat [naam eiser] geen rechtens te honoreren belang meer had bij een beoordeling van het eerdere besluit, waardoor het beroep tegen dat besluit niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat het college terecht heeft geoordeeld dat [naam hond] gevaarlijk of hinderlijk gedrag vertoont, en dat [naam eiser] als eigenaar de zorgplicht heeft om te voorkomen dat zijn hond anderen in gevaar brengt. De rechtbank heeft het beroep tegen het herziende besluit ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 12 april 2011.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
procedurenummer: AWB 10/568
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 april 2011 als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[naam],
wonende te [woonplaats],
eiser (hierna: [naam eiser]),
gemachtigde: mr. M.T. Hoen, advocaat te Gorredijk,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Opsterland,
verweerder (hierna: het college),
gemachtigden: W. de Vries en K. van Dalen, beiden werkzaam bij de gemeente Opsterland.
Procesverloop
1.1 Bij besluit van 27 oktober 2009 heeft het college [naam eiser] verplicht zijn hond [naam hond] kort aangelijnd te houden en te voorzien van een muilkorf indien hij [naam hond] laat verblijven of laat lopen op een openbare plaats of op het terrein van een ander. Bij uitspraak van 23 december 2009 (AWB 09/2856) heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank het verzoek van [naam eiser] om dit besluit hangende de bezwaarfase te schorsen, afgewezen.
1.2 Bij besluit op bezwaar van 2 februari 2010 (hierna: besluit A) heeft het college zijn besluit van 27 oktober 2009 herzien in die zin dat de verplichting om [naam hond] te muilkorven alleen geldt gedurende de periode dat [naam hond] zich zonder toezicht op een openbare plaats of op het terrein van een ander bevindt. Tegen dit besluit heeft [naam eiser] op 16 maart 2010 beroep aangetekend.
1.3 De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, gehouden op 27 september 2010, waarbij [naam eiser] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en het college zich heeft laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens geschorst voor overleg tussen partijen. Dit overleg heeft niet tot resultaat geleid.
1.4 Bij besluit van 9 november 2010 (hierna: besluit B) heeft het college besluit A herzien in die zin dat de verplichting om [naam hond] te muilkorven ook geldt gedurende de periode dat [naam hond] onder toezicht staat. Met toepassing van de artikelen 6:18 en 6:19 van de Awb heeft de rechtbank het beroep tegen besluit A mede gericht geacht tegen besluit B. Op 29 november 2010 en 22 december 2010 heeft [naam eiser] gereageerd op besluit B en hiertegen beroepsgronden ingediend. Hierop heeft het college op 17 januari 2011 gereageerd.
1.5 Met toestemming van partijen is een nadere zitting achterwege gebleven, waarna het onderzoek is gesloten.
Motivering
Beoordeling van het geschil
2.1 Gesteld noch gebleken is dat [naam eiser] nog een rechtens te honoreren belang heeft bij een beoordeling van besluit A. Het beroep, voor zover gericht tegen besluit A, zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
2.2 Op grond van artikel 2:56, eerste lid, aanhef en onder b, van de Algemene Plaatselijke Verordening Opsterland 2009 (hierna: de APV) is het de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen op een openbare plaats of op het terrein van een ander anders dan kort aangelijnd en voorzien van een muilkorf nadat het college aan de eigenaar of houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijn- en muilkorfgebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt.
2.3 Op grond van artikel 2:56, derde lid, aanhef en onder a, van de APV wordt onder muilkorf verstaan een muilkorf als bedoeld in artikel 1, onder d, van de Regeling agressieve dieren. Op grond van die bepaling wordt onder een muilkorf verstaan: muilkorf ingericht naar een model dat beantwoordt aan de volgende beschrijving: een muilkorf vervaardigd van stevige kunststof, of van stevig leer of van beide stoffen, die door middel van een stevige leren riem rond de hals zodanig is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is en die zodanig is ingericht dat de drager geen mens of dier kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.
2.4 Op grond van artikel 2:56, derde lid, aanhef en onder b, van de APV wordt onder kort aanlijnen verstaan: aanlijnen van een hond met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, die niet langer is dan 1,50 meter.
2.5 Bij de toepassing van artikel 2:56, eerste lid, aanhef en onder b, van de APV komt het college beoordelingsruimte toe. Dit brengt mee dat de rechtbank de opvatting van het college dat [naam hond] gevaarlijk of hinderlijk is, althans gevaarlijk en hinderlijk gedrag vertoont, terughoudend moet toetsen. In dit verband wijst de rechtbank op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 22 december 2010, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, LJN: BO8319.
2.6 Aan het besluit van 27 oktober 2009 heeft het college ten grondslag gelegd dat [naam hond] in augustus 2007 in Bakkeveen, in de nabijheid van de Poiesz supermarkt, een voorbijganger in zijn kuit heeft gebeten en in augustus 2009 in Wijnjewoude de hond van [A] te Wijnjewoude heeft gebeten. Dit incident vond plaats buiten het erf van [naam eiser]. Het college heeft bij zijn besluitvorming verder betrokken dat [naam hond] driemaal de hond van [B], de buurvrouw van [naam eiser], achterna heeft gezeten. Bij de derde keer heeft [naam hond] de hond van [B] tot in haar woning achtergezeten. Ook heeft het college bij zijn besluit van 27 oktober 2009 betrokken dat [naam hond] begin juli 2009 zijn kop door de erfafscheiding (betongaas) tussen het erf van [naam eiser] en het erf van buurman [C] heeft gestoken en één van de honden van [C] heeft gebeten. Van voormelde incidenten is door de gemeentelijke toezichthouders J. Kloosterman en W. de Vries op 20 oktober 2009 een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt. Op 21 december 2009, tijdens de mondelinge behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening, heeft [naam eiser] tegenover de voorzieningenrechter erkend dat de eerste drie incidenten hebben plaatsgevonden. Voor wat betreft het vierde incident ([C]) heeft [naam eiser] verklaard dat hij gedurende het incident niet snel ter plekke was, maar dat het niet voorstelbaar is dat [naam hond] zijn kop door het betongaas heeft gestoken. De rechtbank ziet net als de voorzieningenrechter echter geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het proces-verbaal, waaronder de hierin opgenomen verklaringen van [A], [B] en [C] over de verschillende incidenten.
2.7 Aan besluit B, waarmee het college in feite is "teruggekeerd" naar zijn besluit van 27 oktober 2009, heeft het college, in aanvulling op vooromschreven incidenten, ten grondslag gelegd dat [naam hond] op 4 september 2010 in Wijnjewoude twee honden (een jack russell en een friese stabij) heeft gebeten. Op 11 oktober 2010, omstreeks 11.20 uur, heeft [B] Kloosterman hiervan op de hoogte gesteld. Naar aanleiding hiervan heeft Kloosterman om 13.30 uur telefonisch contact opgenomen met de eigenaar van de jack russell, [D] uit Wijnjewoude. [D] heeft aangegeven dat zijn hond inderdaad is gebeten (achterbeen) door [naam hond], ondanks dat [naam eiser] [naam hond] had aangelijnd. Op 13 oktober 2010, omstreeks 15.30 uur, hebben Kloosterman en De Vries [E] uit Wijnjewoude, de eigenaresse van de friese stabij, thuis bezocht. [E] heeft aangegeven dat haar hond is gebeten (borst en neus) door [naam hond], ondanks dat [naam eiser] [naam hond] had aangelijnd. Van hun bevindingen hebben Kloosterman en De Vries op 14 oktober 2010 proces-verbaal opgemaakt. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van dit proces-verbaal. Echter, ook al zou, gelet op de brieven van 29 november 2010 (inclusief de brief van [naam] en [naam]) en 22 december 2010 van [naam eiser], aanleiding bestaan om te twijfelen aan de juistheid van het proces-verbaal, laat dit onverlet dat [naam hond] zich schuldig heeft gemaakt aan de in 2.6 beschreven incidenten. Reeds op basis van deze incidenten heeft het college [naam hond] mogen aanmerken als een gevaarlijke of hinderlijke hond. In verband hiermee heeft het college [naam eiser] de verplichting kunnen opleggen om [naam hond] kort aan te lijnen en te muilkorven indien hij [naam hond] laat verblijven of laat lopen op een openbare plaats of op het terrein van een ander.
2.8 De rechtbank oordeelt dat op [naam eiser] als eigenaar van [naam hond] de plicht rust om te voorkomen dat [naam hond] jegens anderen (mens en dier) gevaarlijk en hinderlijk gedrag vertoont of kan vertonen. Deze zorgplicht rust vanzelfsprekend ook op de door [naam eiser] aangewezen (tijdelijke) houder van [naam hond]. Deze zorgplicht brengt onder meer mee dat van [naam eiser] verlangd mag worden dat hij zodanige maatregelen treft dat [naam hond] niet kan ontsnappen van het eigen erf, bijvoorbeeld door een slot aan te brengen op het toegangshek en een voldoende hoge erfafscheiding. Dat, zoals [naam eiser] heeft aangegeven, anderen vaak geen, althans onvoldoende, inzicht hebben in het gedrag van [naam hond], waardoor gevaarlijke en hinderlijke situaties kunnen ontstaan, ontslaat [naam eiser] evenmin van zijn zorgplicht. [naam hond] dient niet beschermd te worden tegen de onwetendheid van anderen, maar [naam eiser] dient, uit hoofde van zijn zorgplicht, er zorg voor te dragen dat die anderen beschermd worden tegen het gedrag van [naam hond], ongeacht de reden waarom dit gedrag zich heeft geopenbaard.
2.9 Uit het voorgaande volgt dat het beroep, voor zover gericht tegen besluit B, ongegrond is.
Proceskosten
3.1 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen besluit A, niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen besluit B, ongegrond.
Aldus gegeven door mr. P.G. Wijtsma, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.R. Leegsma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 april 2011.
w.g. J.R. Leegsma
w.g. P.G. Wijtsma
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor partijen hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.