ECLI:NL:RBLEE:2011:BR2580

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
13 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
112783 / KG ZA 11-161
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over betaling van parkkosten en nutsvoorzieningen tussen recreatiepark en perceeleigenaar

In deze zaak, die op 13 juli 2011 door de Rechtbank Leeuwarden is behandeld, gaat het om een geschil tussen [A], een perceeleigenaar op het Bungalowpark Barradeel, en Postma Recreatie Barradeel B.V., de exploitant van het park. [A] heeft twee percelen grond gekocht van Schatzenburg BV en heeft een chalet gerealiseerd. Postma heeft de percelen van [A] afgesloten van gas, water en elektriciteit vanwege onbetaalde facturen, die betrekking hebben op parkkosten en nutsvoorzieningen. [A] vordert in kort geding heraansluiting van de nutsvoorzieningen, terwijl Postma in reconventie betaling van de openstaande bedragen vordert.

De voorzieningenrechter oordeelt dat [A] een spoedeisend belang heeft bij de heraansluiting, gezien het aankomende vakantieseizoen. Echter, de rechter stelt vast dat [A] niet heeft voldaan aan haar betalingsverplichtingen, en dat Postma terecht een beroep heeft gedaan op haar opschortingsrecht. De rechter concludeert dat de vorderingen van [A] in conventie worden afgewezen, terwijl de reconventionele vordering van Postma tot betaling van € 1.870,96 wordt toegewezen, vermeerderd met rente.

De rechter benadrukt dat de rechtsverhouding tussen partijen wordt beheerst door de bepalingen uit de koopovereenkomst, en dat Postma als opvolgend eigenaar van het park de verplichtingen van Schatzenburg heeft overgenomen. De voorzieningenrechter oordeelt dat [A] stilzwijgend heeft ingestemd met de contractsovername door Postma, en dat zij gebonden is aan de verplichtingen uit de koopovereenkomst, waaronder de betaling van de parkkosten.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 112783 / KG ZA 11-161
Vonnis in kort geding van 13 juli 2011
in de zaak van
[A],
wonende te [woonplaats],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. S.J. de Vries te Zwolle,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
POSTMA RECREATIE BARRADEEL B.V.,
gevestigd te Tzummarum,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. M.M. Kroone te Alkmaar.
Partijen zullen hierna [A] en Postma genoemd worden.
1. De procedure in conventie en in reconventie
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie;
- de mondelinge behandeling van de zaak, gehouden op 30 juni 2011;
- de pleitnota van [A];
- de pleitnota van Postma.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten in conventie en in reconventie
In deze procedure geldt - voor zover hier van belang - het volgende als vaststaand.
2.1. [A] heeft eind 2005 van Schatzenburg BV (hierna: Schatzenburg) twee percelen grond, genummerd S024 en S053, gekocht op het Bungalowpark Barradeel (hierna: het park) te Tzummarum, ten behoeve van de bouw van twee chalets. In totaal zijn er 208 percelen. Door [A] is het ene chalet gerealiseerd, het andere chalet is in aanbouw.
2.2. Artikel 14 van de tussen Schatzenburg en [A] gesloten koopovereenkomst - welke bepaling eveneens in opgenomen in de akte van levering - luidt (voor zover hier van belang):
"Artikel 14 Algemene voorzieningen/Parkkosten
14.1. De in het recreatiecentrum waarin het verkochte is gelegen, gelegen wegen, paden, grondstroken, speelattributen, waterpartijen e.d. zijn en blijven eigendom van de verkoper, die verplicht is een en ander in goede staat van onderhoud te houden.
Koper verbindt zich jegens de verkoper of een namens de verkoper nader aan te wijzen derde en is jegens de verkoper of de door de verkoper namens hem aangewezen derde gehouden om bij te dragen in de parkkosten/lasten van onderhoud/vervanging, instandhouding en exploitatie van deze algemene voorzieningen.
14.2. De parkkosten bedragen € 450,00 per jaar, excl. 19% BTW. Deze bestaan uit onderhoudskosten van openbare groenvoorziening/waterpartijen hetgeen ondermeer inhoudt het schoonhouden van duikers, uitgraven en verwijderen van begroeiing, het verzorgen en uitbreiden van nieuwe aanplant. Verder behoort tot deze bijdrage en schoonhouden van het recreatiecentrum en de verzekeringen.
14.3. De vergoedingen sub 2. zullen na verloop van 5 jaren (ingaande in 2004) jaarlijks (…) worden geïndexeerd. (…)
14.4. De sub 1 en 2 bedoelde bijdragen zijn voor het eerst pro rato (vast te stellen door de verkoper) verschuldigd op de datum van oplevering van het verkochte en vervolgens telkens binnen 14 dagen na opgave door de verkoper van het verschuldigde bedrag.
Ieder beroep op compensatie of korting is uitgesloten.
Bij niet-tijdige betaling van de bijdrage of een gedeelte daarvan is de koper over de bijdrage een rente verschuldigd gelijk aan 1% per maand waarbij een gedeelte van een maand geldt als een volle maand. Tevens komen de buitengerechtelijke incassokosten met een minimum van € 50,- voor rekening van de koper."
2.3. Schatzenburg heeft medio juni 2007 het park verkocht en geleverd aan Hallum 1 BV. Hallum 1 BV heeft het park op 28 december 2007 geleverd aan [B], die op 12 december 2008 het park weer heeft geleverd aan Postma.
2.4. [A] heeft in 2009 en 2010 diverse brieven naar Postma gestuurd, welke grotendeels onbeantwoord zijn gelaten.
2.5. [A] heeft de navolgende facturen van Postma, van in totaal € 2.419,56, ondanks aanmaningen, onbetaald gelaten:
- facturen d.d. 21 februari 2010 voor groot onderhoud asfaltwegen (2 x € 274,30);
- facturen d.d. 18 september 2010 voor parkbijdrage 2011, afvalstoffenheffing/ huisvuilvoorz. 2011 en kabeltelevisie 2011 (2 x € 899,78);
- facturen d.d. 18 september 2010 voor bijdrage hemelwaterafvoer, riool en straatverlichting 2011 (2 x € 35,70),
2.6. [A] is voor het gebruik van gas, water en elektriciteit (hierna: de nutsvoorzieningen) op de aan haar in eigendom toebehorende percelen afhankelijk van Postma. [A] heeft alle facturen die betrekking hebben op de nutsvoorzieningen voldaan. Postma heeft in verband met het niet betalen van de hiervoor onder rechtsoverweging 2.5 genoemde facturen de beide percelen van [A] op 27 april 2011 afgesloten van gas, water en elektriciteit.
3. De vorderingen en standpunten van partijen in conventie en in reconventie
3.1.1. [A] vordert primair Postma te veroordelen om de beide aan [A] in eigendom toebehorende percelen binnen drie dagen na betekening van dit vonnis weer aan te sluiten en aangesloten te houden op gas, water en elektriciteit, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag dat Postma hiermee in gebreke blijft. Subsidiair vordert [A] om Postma te veroordelen tot heraansluiting binnen twee dagen nadat door [A] als voorschot op de parkkosten € 1.000,-, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen voorschot, is betaald, eveneens op straffe van verbeurte van voormelde dwangsom.
3.1.2. [A] stelt daartoe dat tussen haar en Schatzenburg afspraken golden omtrent algemene voorzieningen en parkkosten, zoals verwoord in de tussen partijen gesloten koopovereenkomst. De contractuele verhouding tussen Schatzenburg en [A] is niet overgegaan op Postma: er is geen sprake van een rechtsgeldige contractsoverneming als bedoeld in artikel 6: 159 BW, nu daaromtrent geen afspraken zijn gemaakt en de in voormeld artikel bedoelde akte ontbreekt. Desondanks is er volgens [A] wel een grondslag voor betaling van de parkbijdrage. [A] verwijst daartoe naar een uitspraak van het gerechtshof Den Bosch (LNJ: BQ2225). De parkkosten heeft [A] echter niet voldaan omdat haar door Postma niet duidelijk kan worden gemaakt welke kosten worden doorbelast en hoe Postma deze kosten heeft berekend. Met betrekking tot de kosten voor de nutsvoorzieningen zijn tussen partijen afspraken gemaakt. [A] heeft deze kosten dan ook voldaan. Voor de overige door Postma in rekening gebrachte kosten is volgens [A] geen grondslag.
3.1.3. Nu Postma nimmer inhoudelijk heeft gereageerd op inhoudelijke vragen over de aan [A] in rekening gebrachte bedragen, heeft [A] haar betalingsverplichting met recht opgeschort. Postma is desondanks overgegaan tot het afsluiten van de nutsvoorzieningen; zulks geheel ten onrechte, nu [A] aan de tegenover de aansluiting van de nutsvoorzieningen staande financiële verplichtingen heeft voldaan.
3.2.1. Postma voert ten verwere aan dat de verplichting van [A] tot betaling van de in rekening gebrachte bedragen voortvloeit uit artikel 14 van de koopovereenkomst. Overeenkomstig het bepaalde in dat artikel heeft de voormalig bestuurder van Schatzenburg, de heer [B], Postma aangewezen als de derde aan wie de parkkosten en de kosten voor de algemene voorzieningen moeten worden betaald. Postma heeft ter onderbouwing van die stelling een verklaring van de heer [B] overgelegd.
De parkkosten zijn vastgesteld op € 450,- per jaar exclusief btw voor de eerste vijf jaren en worden daarna geïndexeerd.
Voor de overige kosten heeft Postma aangevoerd dat in de verkoopbrochure van de verkopende makelaar destijds een opsomming werd gegeven van de toen bekende jaarlijks terugkerende kosten, zoals de kosten kabel, riool, afvalstoffenheffing/ huisvuil en gas/water/licht.
3.2.2. Omdat [A] de facturen over 2011 ten bedrage van in totaal € 2.419,56 ondanks aanmaningen onbetaald heeft gelaten, heeft Postma haar verplichting tot het leveren van gas, water en elektriciteit opgeschort en de nutsvoorzieningen afgesloten.
3.2.3. In reconventie vordert Postma betaling van voornoemd bedrag van € 2.419,56, te vermeerderen met de overeengekomen rente van 1% per maand.
4. De beoordeling in conventie en in reconventie
- spoedeisend belang -
4.1. De voorzieningenrechter is van oordeel dat [A] een voldoende spoedeisend belang heeft gesteld bij de door haar gevraagde voorziening. Gezien het feit dat het vakantieseizoen voor de deur staat, heeft [A] er belang bij dat zij, zowel voor verhuur van het chalet als voor eigen gebruik, gebruik kan maken van de nutsvoorzieningen.
4.2. Ook Postma heeft het spoedeisend belang bij haar geldvordering in reconventie voldoende onderbouwd gesteld. Postma heeft immers gesteld dat zij er belang bij heeft dat de verschuldigdheid van de door haar in rekening gebrachte bijdragen op korte termijn vast komen te staan omdat er meerdere eigenaren van percelen op het park zijn die de verschuldigdheid van een deel van deze bedragen betwisten en die [A] hebben gevolg in haar voorbeeld om deze bijdragen niet te betalen. Postma vreest hierdoor liquiditeitsproblemen aan haar zijde.
- de rechtsverhouding tussen partijen -
4.3. De rechtsverhouding tussen partijen wordt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter beheers door de bepalingen uit de koopovereenkomst, zoals die zijn opgenomen in de akte van levering. Niet in geschil is dat Postma als opvolgend eigenaar van het park de verplichtingen zoals vermeld in de akte van levering van zijn rechtsvoorganger heeft overgenomen. In die akte is tevens bepaald dat betaling van de parkbijdrage en de bijdrage in de algemene voorzieningen geschied aan de verkoper (lees: Schatzenburg) of aan een namens de verkoper aan te wijzen derde. Dat (de bestuurder van) Schatzenburg na de verkoop van het park nog bevoegd zou zijn om een derde aan te wijzen aan wie betaling dient te geschieden, acht de voorzieningenrechter niet aannemelijk. Wanneer die visie gevolgd zou worden, zou (de bestuurder van) Schatzenburg ook nu nog een willekeurige derde aan kunnen wijzen, aan wie betaling zou moeten geschieden. Zulks lijkt niet in overeenstemming met de bedoeling van artikel 14 van de koopovereenkomst. Artikel 14 bepaalt immers ook dat de verkoper (lees: Schatzenburg) eigenaar van de voorzieningen (wegen, groenvoorziening etc.) van het park blijft. Duidelijk is dat zulks niet het geval is, maar dat Postma dat thans is.
Echter, ook de stelling van [A] dat zij niet jegens Postma gebonden is aan de rechten en verplichtingen uit de koopovereenkomst, gaat naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet op. Postma heeft eind 2008 het park gekocht van [B] jr., onder overname van alle rechten en verplichtingen, en is daarmee de opvolgend eigenaar van het park geworden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft [A] stilzwijgend met die contractsovername ingestemd, nu niet is gebleken van bezwaren van [A] tegen de overname van het park door Postma. Een akte waarbij [A] partij zou zijn, is op grond van artikel 6: 159 BW niet vereist. De instemming van de wederpartij - i.c. [A] - kan in iedere vorm geschieden. [A] is ook jegens Postma gebonden aan de verplichtingen zoals die voortvloeien uit artikel 14 van de koopovereenkomst.
in conventie
- opschortingsrechten -
4.4. Vraag is of [A] haar betalingsverplichting mocht opschorten omdat Postma haar niet de gewenste duidelijkheid met betrekking tot de in rekening gebrachte bedragen verschafte. Voor beantwoording van die vraag zullen hierna eerst de diverse onderdelen van de door Postma gevorderde bedragen worden besproken.
- Onderhoud asfaltwegen -
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft Postma in de onderhavige procedure niet aannemelijk gemaakt dat [A] voor het onderhoud van de asfaltwegen (thans) een bijdrage verschuldigd is, terwijl tevens niet is gebleken op welke wijze Postma deze bijdrage heeft berekend. Dat er groot onderhoud asfaltwegen aan is uitgevoerd of uitgevoerd gaat worden, is niet gesteld of gebleken, noch welke kosten daarmee gemoeid zouden zijn. Daarmee kan in het midden worden gelaten in hoeverre Postma zelf debet zou zijn aan de eventuele noodzaak tot genoemd onderhoud aan de wegen. Overigens blijkt uit de door [A] overgelegde producties dat Postma zowel bij factuur van 21 februari 2010 als bij factuur van 18 september 2010 bijdragen groot onderhoud asfalt aan [A] in rekening heeft gebracht. Van de facturen van 18 september 2010 wordt echter in reconventie geen betaling gevorderd, terwijl [A] hiervoor op 23 januari 2011 nog is aangemaand. De voorzieningenrechter begrijpt uit de stellingen van [A] dat Postma deze facturen inmiddels heeft gecrediteerd. Een reden hiervoor is in deze procedure niet aangevoerd, maar het geeft wel ondersteuning aan het verweer van [A] dat niet duidelijk is waarom deze bijdrage (thans) van [A] wordt gevraagd.
- Bijdrage hemelwaterafvoer, bijdrage riool en bijdrage straatverlichting 2011 -
en
- Afvalstoffenheffing/huisvuilvoorziening 2011 -
[A] heeft niet gemotiveerd betwist deze bijdragen verschuldigd te zijn; zij vraagt alleen van Postma om deze kosten inzichtelijk te maken. Weliswaar ligt het in de rede dat Postma over deze kosten - en over de overige door haar in rekening gebrachte kosten - inzicht verschaft in de berekeningswijze, doch het feit dat Postma dit nalaat, betekent niet dat [A] voormelde bijdragen in het geheel niet behoeft te betalen.
- Parkbijdrage 2011 -
[A] erkent een parkbijdrage verschuldigd te zijn, maar stelt dat Postma inzichtelijk dient te maken op welke wijze zij tot het in rekening brengen van deze bedragen komt. Aanvankelijk was de jaarlijkse parkbijdrage € 450,- exclusief btw. Zonder verantwoording valt volgens [A] niet in te zien waarom deze bijdrage thans hoger zou moeten zijn, terwijl tal van voorzieningen, die voorheen uit de parkbijdragen werden voldaan - zoals een parkreceptie met vaste bezetting, een groot zwembad, een groepsaccommodatie met diverse faciliteiten, huurfietsen en skelters, gebruik tennisbaan, midgetgolfbaan, etc. - zijn gestaakt.
De voorzieningenrechter is vooralsnog van oordeel dat [A] deze bijdrage verschuldigd is. In artikel 14.2 van de koopovereenkomst is bepaald dat deze bijdrage
€ 450,- per jaar bedraagt exclusief btw. De parkbijdrage is volgens artikel 14.2. bestemd voor onder andere onderhoudskosten van openbare groenvoorzieningen en waterpartijen en voor verzekeringen. Dat tal van de door [A] genoemde voorzieningen gestaakt of gewijzigd zouden zijn, heeft daarmee geen invloed op de door de perceeleigenaren te betalen parkbijdragen, nu deze bijdrage niet ziet op het al dan niet in stand houden van deze voorzieningen. Ingevolge artikel 14.3. van de koopovereenkomst wordt deze parkbijdrage jaarlijks geïndexeerd, hetgeen naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter de juistheid het door Postma in rekening gebrachte bedrag van € 471,86 voldoende aannemelijk maakt. Van de zijde van Meijer is hier geen afdoende verweer tegen gevoerd.
- Kabeltelevisie 2011 -
Volgens [A] is het nog in aanbouw zijnde chalet niet aangesloten op kabeltelevisie, zodat de bijdrage voor deze kavel onterecht is. Voor de andere kavel is het gebruik van de aansluiting op de kabeltelevisie niet van belang, zodat deze aansluiting kan worden opgeheven.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat nu niet is gebleken dat [A] de aansluiting op de kabel tv heeft opgezegd of wenst op te zeggen - ook ter zitting heeft [A] dit niet kenbaar gemaakt - [A] de vergoeding voor de kabel tv voor het haar in gebruik zijnde perceel aan Postma verschuldigd is. Voorts is niet gebleken dat [A], zoals zij thans aanvoert, zich eerder op het standpunt heeft gesteld dat zij voor één van de percelen geen aansluiting op de kabel tv zou hebben.
[A] heeft aangegeven dat Postma meerdere brieven onbeantwoord heeft gelaten, hetgeen bij [A] de nodige frustratie heeft opgeroepen. Het onbeantwoord laten van brieven rechtvaardigt echter naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet het onbetaald laten van de in rekening gebrachte bijdragen. De door Postma in rekening gebrachte bijdragen is [A] verschuldigd op grond van de bepalingen in de leveringsakte. Weliswaar dient Postma naar het oordeel van de voorzieningenrechter inzichtelijk te maken op welke wijze zij deze bedragen heeft berekend, maar het feit dat zij dit heeft nagelaten, betekent niet dat [A] dan algehele betaling achterwege kan laten of op kan schorten. Dit klemt temeer nu [A] met name heeft erkend een parkbijdrage verschuldigd te zijn. Ook deze heeft [A] niet voldaan.
4.5. Waar [A] nog heeft aangevoerd dat zij een opschortingsrecht heeft omdat Postma zelf in gebreke blijft het park en de basisinfrastructuur naar behoren in stand te houden, overweegt de voorzieningenrechter dat de door [A] aangehaalde verwijten aan het adres van Postma met betrekking tot de op het park ontbrekende faciliteiten haar niet kunnen baten, nu zij haar stellingen dienaangaande onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt.
4.6. Voorts heeft [A] nog aangevoerd dat de door Postma verzonden facturen nog niet opeisbaar zouden zijn omdat de bijdragen betrekking hebben op het jaar 2011. Dit gaat naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet op. Op grond van artikel 14.4 van de leveringakte is [A] de gevorderde bedragen verschuldigd binnen 14 dagen na opgave van het verschuldigde bedrag. Niet is gesteld of gebleken dat Postma de bijdragen over 2011 in redelijkheid niet reeds op 18 september 2010 aan [A] in rekening mocht brengen.
4.7. Gelet op het bovenstaande komt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat [A] ten onrechte een beroep heeft gedaan op een opschortingsrecht.
in reconventie
4.8. Vervolgens dient beoordeeld te worden of Postma terecht een beroep heeft gedaan op een opschortingsrecht.
Ingevolge artikel 6: 52 lid 1 BW is een schuldenaar die een opeisbare vordering heeft op zijn schuldenaar, bevoegd de nakoming van zijn verbintenis op te schorten totdat voldoening van zijn vordering plaatsvindt, indien tussen de vordering en de verbintenis voldoende samenhang bestaat om deze opschorting te rechtvaardigen. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter bestaat tussen de verplichting van [A] tot betaling van de parkbijdrage en de bijdragen voor de algemene voorzieningen enerzijds en de verplichting van Postma tot het leveren van gas, water en elektriciteit anderzijds voldoende samenhang om de afsluiting van [A] van de nutsvoorzieningen te rechtvaardigen. Deze verbintenissen vloeien immers voort uit dezelfde rechtsverhouding, namelijk de rechtsverhouding zoals die is vastgelegd in de akte van levering van het perceel aan [A]. Zoals hiervoor reeds is overwogen is voldoende aannemelijk dat [A] een groot deel van de aan haar in rekening gebrachte bijdragen ten onrechte onbetaald heeft gelaten. Met name daar waar [A] de verschuldigdheid van enige bijdrage wel heeft erkend - hetgeen met name geldt voor de parkbijdrage - maar desondanks de gehele betaling van de bijdragen achterwege laat, heeft [A] over zichzelf afgeroepen dat Postma overging tot afsluiting van de nutsvoorzieningen. Postma heeft [A] hier ook tijdig voor gewaarschuwd. Dat [A] wel de bijdragen voor de levering van gas, water en elektriciteit heeft voldaan, maakt dit niet anders. Deze verplichting van [A] kan niet los worden gezien van de overige verplichtingen van [A] tot het bijdragen in de kosten van het beheer van park door Postma. Bovendien tast de afsluiting van de nutsvoorzieningen voor [A] niet de primaire levensbehoeften aan, nu het hier om een chalet gaat, bedoeld voor recreatieve doeleinden. Van misbruik van bevoegdheid - zoals door [A] gesteld - is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake.
voorts in conventie
4.9. De conventionele vordering dient te stranden, nu Postma naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter terecht een beroep heeft gedaan op het haar toekomende opschortingsrecht. Wel gaat de voorzieningenrechter er vanuit dat Postma [A], zodra [A] heeft voldaan aan de veroordeling in reconventie, [A] terstond weer aansluit op de nutsvoorzieningen. Nu er tussen partijen nog een dispuut bestaat over de verschuldigdheid van de bijdrage voor het groot onderhoud van het asfalt, is Postma naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet gerechtigd op die grond Van Meijder af te sluiten van de nutsvoorzieningen.
4.10. [A] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in conventie, aan de zijde van Postma te begroten op € 568,- aan griffierecht en € 816,- aan salaris advocaat (zijnde in totaal € 1.384,-)
voorts in reconventie
4.11. Voor toewijzing van een vordering tot betaling van een geldsom in kort geding is slechts plaats als het bestaan en de omvang van de vordering in hoge mate aannemelijk is, terwijl voorts uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist en het risico van terugbetaling - bij afweging van de belangen van partijen - aan toewijzing niet in de weg staat.
4.12. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, komt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat de vordering van Postma tot een bedrag van € 1.870,96 in hoge mate aannemelijk is.
De voorzieningenrechter deelt niet het standpunt van [A] dat er sprake is van een reëel restitutierisico aan de zijde van Postma. Zij overweegt daartoe dat het in het onderhavige geval slechts een om verhoudingsgewijs geringe vordering gaat. Het feit dat Postma kennelijk een bedrag van € 120.000,- aan dwangsommen verbeurt in verband met de huisvesting van tijdelijke werknemers/stagiairs, brengt niet zonder meer met zich dat Postma het door [A] te betalen bedrag niet terug zal kunnen betalen.
4.13. De reconventionele vordering zal daarom worden toegewezen tot een bedrag van
€ 1.870,96, te vermeerderen met de rente als bedoeld in artikel 14.4 van de koopovereenkomst bedoelde rente, zijnde 1% per maand vanaf de vervaldata van de facturen.
4.14. [A] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het geding in reconventie worden veroordeeld, aan de zijde van Postma begroot op en € 816,- aan salaris advocaat.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
in conventie
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [A] in de proceskosten, aan de zijde van Postma tot op heden begroot op € 1.384,-,
5.3. verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
5.4. veroordeelt [A] om aan Postma te betalen een bedrag van € 1.870,96 (zegge: éénduizendachthonderdzeventig euro en zesennegentig eurocent), vermeerderd met de contractuele rente van 1% per maand vanaf de vervaldata van de facturen tot aan de dag der algehele voldoening;
5.5. veroordeelt [A] in de proceskosten, aan de zijde van Postma tot op heden begroot op € 816,-;
5.6. verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.7. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Jansen en in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2011.?