ECLI:NL:RBLEE:2011:BR2586
Rechtbank Leeuwarden
- Versnelde behandeling
- T. Hoekstra
- P.G. Wijtsma
- A.T. de Kwaasteniet
- A. Schwartz
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot herstel in bevoegdheid om zelfstandig de geneeskunde (tandheelkunde) uit te oefenen
In deze zaak heeft de Rechtbank Leeuwarden op 22 juli 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen [X], een tandarts, en de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). [X] had een verzoek ingediend om hersteld te worden in zijn bevoegdheid om zelfstandig de geneeskunde (tandheelkunde) uit te oefenen, nadat hij in 2002 door het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (CTGZ) de bevoegdheid was ontzegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat [X] sinds 2002 niet meer als tandarts heeft gewerkt en dat de minister van VWS een beroepsinhoudelijke toets heeft geëist, die door het Academisch Centrum Tandheelkunde Amsterdam (ACTA) werd afgenomen. [X] heeft deze toets niet met een voldoende resultaat afgerond, wat de minister ertoe heeft gebracht om zijn verzoek tot herstel in de bevoegdheid af te wijzen.
De rechtbank heeft de argumenten van [X] overwogen, waaronder zijn stelling dat de minister onvoldoende gemotiveerd heeft waarom het theoretische gedeelte van de toets ook meegewogen moest worden in de beoordeling van zijn vakbekwaamheid. De rechtbank oordeelde dat de minister in redelijkheid de eis heeft kunnen stellen dat [X] zijn vakbekwaamheid moest aantonen, en dat de ACTA-toets een geschikte manier was om dit te doen. De rechtbank heeft het beroep van [X] tegen het besluit van de minister, voor zover gericht tegen het herstel in zijn bevoegdheid, ongegrond verklaard.
Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld over een tweede besluit van de minister, waarin deze weigerde een dwangsom vast te stellen wegens niet tijdig beslissen op het bezwaar van [X]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister niet tijdig een nieuw besluit op bezwaar heeft genomen en heeft dit besluit vernietigd. De rechtbank heeft de minister veroordeeld tot het betalen van een dwangsom van € 1.260,00 aan [X]. De rechtbank heeft het verzoek van [X] om schadevergoeding wegens immateriële schade afgewezen, omdat de redelijke termijn van drie jaar niet was overschreden. De proceskosten zijn toegewezen aan [X].