ECLI:NL:RBLEE:2011:BR5881

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
24 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
106906 - HA ZA 10-807
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijke geschil over legaat en erfopvolging bij versterf

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Leeuwarden, stond de vraag centraal of de erflater door het opnemen van een legaat van alle goederen van de nalatenschap en het vruchtgebruik ten gunste van zijn partner, die na het opmaken van het testament geregistreerd partner is geworden, heeft afgeweken van de erfopvolging bij versterf. De rechtbank oordeelde dat de bewoordingen van het testament duidelijk waren en dat er geen sprake was van een uitsluiting van de partner als erfgenaam. De rechtbank stelde vast dat de erflater zijn erfopvolging aan de wet had overgelaten, omdat hij na het aangaan van het geregistreerd partnerschap met de partner geen testament meer had gemaakt. Hierdoor werden beide partijen als erfgenamen tot de nalatenschap van de erflater opgeroepen. De rechtbank wees de vorderingen van de partner toe, waarbij werd bepaald dat het saldo van de nalatenschap € 204.691,50 bedraagt en dat de gedaagde partij moest meewerken aan het passeren van de notariële akte. De rechtbank compenseerde de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten droeg. De vordering van de gedaagde tot betaling van een som ineens werd afgewezen, omdat de erflater de partner in het testament had vrijgesteld van de verplichting tot zekerheidsstelling.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 106906 / HA ZA 10-807
Vonnis van 24 augustus 2011
in de zaak van
[X],
wonende te [woonplaats],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. M. Veurman te Groningen,
tegen
[Y],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. E.W. Franken te Franeker.
Partijen zullen hierna [X] en [Y] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding,
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie,
- het proces-verbaal van comparitie van 6 april 2011,
- de conclusie van antwoord in reconventie,
- de aanvullende akte aan de zijde van [Y].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
1.3. De enkelvoudige kamer heeft de zaak vervolgens op de voet van artikel 15 lid 2 Rv verwezen naar de meervoudige kamer van de rechtbank.
2. De feiten
2.1. [X] woonde vanaf juni 1992 samen met [Z] (hierna: de erflater). Zij voerden een gezamenlijke huishouding.
2.2. Bij uiterste wilsbeschikking van 29 december 1992 (hierna: het testament) heeft de erflater onder meer het volgende bepaald:
“B. Als ik kom te overlijden zonder achterlating van één of meer nakomelingen benoem ik tot enig erfgenaam van mijn gehele nalatenschap [X], hierna te noemen “mijn vrouw”, geboren te [geboorteplaats] op negentien juni negentienhonderd vijftig, met wie ik duurzaam samenwoon. Ik verzoek mijn ouder(s) geen beroep op hun wettelijk erfdeel te doen.
C. Als ik tegelijk met of na mijn vrouw kom te overlijden zonder achterlating van één of meer nakomelingen benoem ik tot enige erfgenamen van mijn nalatenschap: voor de helft mijn erfgenamen volgens de wet en voor de andere helft de erfgenamen volgens de wet van mijn vrouw alsof deze tegelijk met mij was overleden en beide kategorieën voor de delen als door de wet bepaald, onder de voorwaarden dat ik enig erfgenaam ben van mijn vrouw en haar ouder(s) schriftelijk hebben berust in haar testament. Als niet aan beide voorwaarden wordt voldaan benoem ik tot mijn enige erfgenamen: mijn erfgenamen volgens de wet.
D. Voor het geval ik overlijd met achterlating van één of meer nakomelingen, legateer ik aan mijn vrouw:
1. alle goederen van mijn nalatenschap met inbegrip van mijn woning aan de [adres] [woonplaats], of zoveel zij daarvan kiest, onder de verplichting om de waarde daarvan in mijn nalatenschap in te brengen. De inbreng is pas opeisbaar bij het einde van het hierna gelegateerde vruchtgebruik.
2. het vruchtgebruik van mijn nalatenschap; dit vruchtgebruik omvat ook de hiervoor genoemde in te brengen waarde.
Ik maak deze beschikkingen omdat ik mij verplicht voel er voor te zorgen dat mijn vrouw na mijn overlijden verzorgd achterblijft.
Met betrekking tot dit vruchtgebruik bepaal ik:
Het vruchtgebruik:
- gaat in op de dag van mijn overlijden;
- dient binnen twaalf maanden na mijn overlijden bij notariële akte te worden geleverd;
- omvat alle goederen die tot mijn nalatenschap behoren na aftrek van alle schulden, begrafenis- of crematiekosten, boedel- en taxatiekosten;
- eindigt zoals de wet dat regelt en bovendien als vruchtgebruikster in staat van faillissement wordt verklaard of hertrouwt zonder het maken of handhaven van huwelijksvoorwaarden die uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen en verrekeningen inhouden met uitzondering van die van onverteerde inkomsten, tenzij voldoende zekerheid wordt gesteld.
De vruchtgebruikster:
- is vrijgesteld van de verplichting tot zekerheidsstelling tenzij zij is opgenomen in een bejaarden- of verzorgingstehuis, dan wel tot de datum waarop positief is geadviseerd tot opname in zo’n tehuis, en in alle andere gevallen wanneer zij ten laste van een overheidslichaam een uitkering gaat genieten, die geheel of gedeeltelijk op haar vermogen verhaalbaar is;
- is bevoegd over alle aan het vruchtgebruik onderworpen goederen te beschikken, heeft het vergader- en/of stemrecht op aandelen, is vrij in de wijze van beleggen en herbeleggen;
- is verplicht voor eigen rekening het vruchtgebruik vermogen te verzekeren en verzekerd te houden - zoals gebruikelijk is en schade te herstellen, tenzij de eigenaren haar van die verplichtingen ontslaan;
- is bevoegd tot inning van de onder vruchtgebruik vallende vorderingen en het geven van kwijting;
- is bevoegd tot gehele of gedeeltelijke vervreemding of vertering van de aan het vruchtgebruik onderworpen goederen;
- is niet toegestaan haar recht over te dragen of te bezwaren.
Noch bij de aanvang, noch bij het einde van vruchtgebruik vindt enige verrekening of restitutie van vruchten plaats.”
2.3. Het testament is nadien niet gewijzigd.
2.4. Op 18 november 1996 zijn [X] en de erflater een samenlevingsovereenkomst met elkaar aangegaan.
2.5. Op 23 november 2001 zijn [X] en de erflater een geregistreerd partnerschap aangegaan. Er zijn geen partnerschapsvoorwaarden opgesteld, zodat tussen hen een gemeenschap van goederen is ontstaan.
2.6. De erflater is op 21 juli 2005 overleden. [Y] was toen enig kind van de erflater.
2.7. In opdracht van [X] heeft notaris D.P. Postma te Leeuwarden (hierna: de notaris) een concept akte afgifte legaten/verdeling opgesteld ter uitvoering van het testament van de erflater. Hierin is, voor zover relevant voor de beoordeling van deze zaak, het volgende bepaald:
“WAARDERING
Op basis van meergemelde aangifte- en aanslag recht van successie, is het saldo van:
(…)
B. De nalatenschap:
tweehonderdzestienduizend zevenhonderdzevenenveertig euro en vijftig eurocent (€ 216.747,50). Dit saldo dient nog te worden verminderd met de ten laste van de nalatenschap gekomen uitvaartkosten, ten bedrage van twaalfduizend zesenvijftig euro (€ 12.056,00). Resteert een te verdelen saldo van tweehonderdvierduizend zeshonderdeenennegentig euro en vijftig eurocent (€ 204.691,50).”
2.8. De akte afgifte legaten/verdeling is tot op heden niet gepasseerd.
3. De vordering in conventie
3.1. [X] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht verklaart dat [X] erfgenaam is in de nalatenschap van de heer [Z];
II. bepaalt dat het saldo van de nalatenschap € 204.691,50 bedraagt;
III. [Y] veroordeelt tot medewerking aan het passeren van de notariële akte conform de conceptakte gehecht aan de inleidende dagvaarding en inhoudende de afgifte van het legaat van vruchtgebruik en de vestiging van het vruchtgebruik op de in de conceptakte genoemde onroerende zaak binnen twee weken nadat in deze zaak door de rechtbank vonnis is gewezen, althans binnen een door de rechtbank te stellen redelijke termijn, op verbeurte van een dwangsom van € 250,00 voor iedere dag dat [Y] hiertoe in gebreke blijft;
IV. bepaalt dat het vonnis in de plaats zal treden van de conceptakte indien [Y] niet aan de voormelde veroordelingen zal voldoen binnen drie weken nadat in deze zaak door de rechtbank vonnis is gewezen, althans binnen een door de rechtbank te stellen redelijke termijn.
3.2. [X] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat [X] en [Y] op grond van de wet en het testament als geregistreerd partner respectievelijk kind van de erflater gezamenlijk erfgenaam zijn, behoudens het legaat van vruchtgebruik van de nalatenschap ten gunste van [X]. Tegen deze achtergrond stelt [X] dat [Y] gehouden is tot medewerking aan het verlijden van de concept akte van afgifte/verdeling, bij gebreke waarvan [X] verzoekt om het vonnis op grond van artikel 3:300 lid 2 BW in de plaats van de akte te laten treden.
[X] stelt zich met betrekking tot de verdeling van de nalatenschap in voornoemde conceptakte op het standpunt dat het saldo van de nalatenschap € 204.691,50 bedraagt, zijnde de helft van het saldo van de partnergemeenschap onder aftrek van de uitvaartkosten ad € 12.056,00.
3.3. [Y] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De vordering in reconventie
4.1. [Y] vordert dat de rechtbank bij vonnis:
I. voor recht verklaart dat [Y] enig erfgenaam is in de nalatenschap van erflater en dat [X] slechts vruchtgebruikster is, indien en voorzoveel zij het legaat aanvaardt;
II. bepaalt dat het woonhuis en de inboedelgoederen voor rekening van [X] dienen te worden getaxeerd alvorens het saldo van de nalatenschap kan worden vastgesteld;
III. [X] veroordeelt tot het betalen van een nader in onderling overleg dan wel door de rechtbank vast te stellen bedrag als som ineens tegen finale kwijting, dan wel tot het stellen van zekerheid ten behoeve van [Y] voor de voldoening van zijn erfdeel;
IV. [X] veroordeelt tot het verlenen van medewerking aan een notariële akte houdende afgifte van het legaat van vruchtgebruik en de vestiging van het vruchtgebruik op de onverdeelde helft van de genoemde onroerende zaak, met inachtneming van het nader vast te stellen saldo van de nalatenschap en het enig erfgenaamschap van [Y], binnen twee weken nadat in deze zaak door de rechtbank vonnis is gewezen, althans binnen een door de rechtbank te stellen redelijke termijn, op verbeurte van een dwangsom van € 250,00 voor iedere dag dat [X] hiertoe in gebreke blijft, met veroordeling van [X] in de kosten van deze instantie.
4.2. [Y] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat hij enig erfgenaam van de erflater is. Hij voert hiertoe aan dat [X] in het testament sub D niet als erfgenaam is aangewezen, althans dat de erflater [X] stilzwijgend heeft onterfd door daarin alle goederen van de nalatenschap en het vruchtgebruik van de nalatenschap aan [X] te legateren. De verdeling van de nalatenschap en de vestiging van het vruchtgebruik ten gunste van [X], dient daarom plaats te vinden met inachtneming van het feit dat hij enig erfgenaam is, aldus [Y]. [Y] stelt zich met betrekking tot de verdeling van de nalatenschap voorts op het standpunt dat de waarde van de inboedelgoederen, die op € 250,00 is gesteld, niet gespecificeerd is, zodat er een taxatie plaats moet vinden alvorens het saldo van de nalatenschap wordt vastgesteld. Ten slotte stelt [Y] zich op het standpunt dat [X] gezien de verslechterde verhoudingen tussen partijen gehouden is om aan hem een som ineens tegen finale kwijting te betalen, dan wel ten behoeve van hem zekerheid te stellen voor de voldoening van zijn erfdeel.
4.3. [X] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
5. Het geschil en de beoordeling daarvan
in conventie en reconventie
5.1. De in conventie en reconventie door partijen ingenomen stellingen en de daarop gebaseerde vorderingen lenen zich voor een gezamenlijke beoordeling.
5.2. De rechtbank stelt voorop dat – aangezien de erflater op 21 juli 2005 is
overleden – op de vererving van zijn nalatenschap behoudens enkele afzonderlijk geregelde gevallen – die zich hier niet voordoen – het op 1 januari 2003 in werking getreden erfrecht van toepassing is (artikel 68a van de Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek). Op grond van dit erfrecht heeft erfopvolging plaats bij versterf of krachtens uiterste wilsbeschikking, terwijl van de erfopvolging bij versterf kan worden afgeweken bij een uiterste wilsbeschikking die een erfstelling of een onterving inhoudt (artikel 4:1 lid 1 en 2 BW). Vast staat dat het testament sub D geen erfstelling noch een onterving inhoudt voor de onderhavige situatie. Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de vraag of de erflater door het opnemen van het legaat van alle goederen van de nalatenschap en het vruchtgebruik van de nalatenschap ten gunste van [X], van de erfopvolging bij versterf is afgeweken. De rechtbank oordeelt hierover als volgt.
5.3. Krachtens artikel 4:46 lid 1 BW dient bij de beantwoording van de vraag of de bewoordingen van het testament duidelijk zijn, dat wil zeggen als verklaring van hetgeen de erflater wil dat na zijn dood met zijn vermogen zal geschieden een duidelijke zin hebben, mede te worden gelet op de verhoudingen die de erflater bij zijn testament kennelijk heeft willen regelen en op de omstandigheden waaronder dit is gemaakt. Uit de feiten volgt dat [X] op het moment dat de erflater zijn testament opmaakte, geen wettelijk erfgenaam van de erflater was. Het toen geldende artikel 4:879 lid 1 BW (oud) riep immers samenwonenden niet tot de nalatenschap van een erflater op. Nu het tijdstip van overlijden van de erflater beslissend is voor de vraag wie als erfgenaam wordt opgeroepen en door [Y] niet is gesteld dat de erflater rekening heeft kunnen houden, althans heeft gehouden met een toekomstig huwelijk of geregistreerd partnerschap met [X] als gevolg waarvan laatstgenoemde een recht op zijn nalatenschap ontleent, heeft te gelden dat de erflater die verhoudingen kennelijk niet heeft willen regelen. Ook wanneer de stelling van [Y] juist is dat het gebruikelijk is dat een notaris bij het opstellen van een testament mede een regeling treft voor alle denkbare toekomstige verhoudingen, dan nog valt zonder nadere toelichting door [Y] – die ontbreekt – niet in te zien dat dit ook in de onderhavige kwestie is gebeurd. De rechtbank komt daarom tot de slotsom dat de bewoordingen van het testament duidelijk zijn, in die zin dat er geen sprake is van een uitsluiting van [X] als erfgenaam.
5.4. De rechtbank overweegt in het licht van het voorgaande dat er geen ruimte is om een andere uitleg aan de bedoelingen van de erflater te geven, zoals [Y] doet. Zijn stelling dat in de andere in het testament geregelde situaties waarin de erflater geen nakomelingen achterlaat dan wel tegelijkertijd met [X] overlijdt (sub B en C), een regeling is getroffen die erop neerkomt dat ten minste de helft van zijn nalatenschap aan zijn bloedverwanten toekomt, maakt immers nog niet dat de erflater ook deze bedoeling had voor de onderhavige situatie waarin [X] de erflater overleeft (sub D). Naar het oordeel van de rechtbank wijzen bovendien al deze regelingen in onderling verband en samenhang beschouwd, er veeleer op dat de erflater de bedoeling heeft gehad om in al deze situaties [X] verzorgd achter te laten, nu immers vast staat dat [X] ten tijde van het opmaken van het testament geen enkel recht op zijn nalatenschap kon maken. De uitleg van [Y] dat de erflater niet de bedoeling had om [X] ooit tot zijn erfgenaam te maken nu hij geen erfstelling ten gunste van haar heeft gemaakt, wordt eveneens gepasseerd, nu uit het ontbreken van een erfstelling niet zonder meer volgt dat de erflater [X] voor het geval het zou komen tot een toekomstig huwelijk of geregistreerd partnerschap als erfgename heeft willen uitsluiten. Ten slotte overtuigt zijn stelling niet dat het juridisch en grammaticaal onmogelijk is om tegelijkertijd eigenaar en vruchtgebruiker te zijn, aangezien tussen partijen niet in geschil is dat [Y] ook erfgenaam is en het legaat van alle goederen van de nalatenschap en het vruchtgebruik van de nalatenschap in elk geval op zijn aandeel in de nalatenschap drukt.
5.5. Uit het voorgaande volgt dat de erflater zijn erfopvolging aan de wet heeft overgelaten, omdat hij na het aangaan van het geregistreerde partnerschap met [X] geen testament meer heeft gemaakt. De wet roept tot de nalatenschap als erfgenamen de niet van tafel en bed gescheiden echtgenoot van de erflater tezamen met diens kinderen op (artikel 4:10 lid 1 onder a BW), terwijl op grond van artikel 4:8 BW geregistreerde partners gelijk zijn gesteld met echtgenoten. De rechtbank stelt op grond hiervan vast dat beide partijen als erfgenamen tot de nalatenschap van de erflater worden opgeroepen, zodat alleen de door [X] gevorderde verklaring van recht daaromtrent kan worden toegewezen.
5.6. Nu er sprake is van een geval waarin de erflater een geregistreerd partner en een kind als erfgenaam achterlaat, vererft de nalatenschap in beginsel volgens de algemene regeling van de erfopvolging bij versterf, tenzij de erflater bij uiterste wilsbeschikking heeft bepaald dat de wettelijke verdeling geheel buiten toepassing blijft (artikel 4:13 lid 1 BW). Aangezien het debat tussen partijen beperkt is gebleven tot het erfgenaamschap van [X], en [Y] – behoudens het navolgende punt – geen bezwaren naar voren heeft gebracht tegen de door de notaris opgestelde conceptakte afgifte legaten/verdeling, komt de rechtbank tot de slotsom dat de vordering van [X] strekkende tot verkrijgen van medewerking door [Y] aan het verlijden van de conceptakte afgifte legaten/verdeling, zoals overgelegd bij de dagvaarding, in beginsel voor toewijzing vatbaar is op de wijze zoals in het dictum is vermeld.
5.7. [Y] heeft zijn eerdere bezwaren tegen het saldo van de nalatenschap in verband met de vastgestelde waarde van de woning, ter comparitie laten varen. [Y] handhaaft wel zijn bezwaren voor zover het de vastgestelde waarde van de inboedelgoederen betreft, inhoudende dat deze volgens [Y] hoger is dan het bedrag van € 250,00 dat uit de aangifte- en aanslag voor het recht van successie blijkt. Nu ter comparitie door de adviseur van [Y] verklaard is dat het gebruikelijk is om in de verdelingsakte het bedrag van inboedelgoederen op een dergelijk laag bedrag te bepalen vanwege de successierechten, en [Y] voorts niet heeft gesteld welke inboedelgoederen tot de nalatenschap behoren en in welke mate de waarde hiervan afwijkt van het vastgestelde bedrag van € 250,00, zal aan zijn verweer voorbij worden gegaan. Voor een taxatie van de inboedelgoederen, zoals [Y] in reconventie vordert, is gezien het voorgaande geen plaats. Aldus oordeelt de rechtbank dat de conceptakte afgifte legaten/verdeling van een juiste verdeling tussen partijen uitgaat. Met het voorgaande staat ook vast dat de door [X] gevorderde verklaring van recht omtrent het saldo van de nalatenschap kan worden toegewezen.
5.8. De vordering van [X] dat het te wijzen vonnis dezelfde kracht heeft als de notariële akte aan het verlijden waarvan zij de medewerking van [Y] vordert is op grond van artikel 3:300 lid 2 BW in samenhang met lid 1 van dit artikel toewijsbaar, op de wijze zoals in het dictum is vermeld. Nu deze vordering zal worden toegewezen, ziet de rechtbank geen aanleiding om in aanvulling daarop te bepalen dat [Y] dwangsommen zal verbeuren bij niet of niet tijdige medewerking aan het verlijden van de akte. Dat gedeelte van de vorderingen van [X] zal daarom niet worden toegewezen.
5.9. De rechtbank zal, ten slotte, de vordering van [Y] strekkende tot veroordeling van [X] tot het betalen van een som ineens tegen finale kwijting dan wel tot het stellen van zekerheid, afwijzen. Immers, de erflater heeft [X] in het testament vrijgesteld van de verplichting tot zekerheidsstelling – behoudens één uitzonderingsgeval, waarvan door [Y] niet is gesteld en evenmin uit de stukken is gebleken dat dit zich hier voordoet –, terwijl daarnaast de verslechterde verhoudingen tussen partijen geen grond vormen voor toewijzing van dit gedeelte van zijn vorderingen. Het (overige) in reconventie gevorderde stuit al af op de toewijzing van het door [X] in conventie gevorderde.
5.10. De rechtbank zal de proceskosten compenseren, aldus dat iedere partij geacht wordt de eigen proceskosten te dragen. De relatie van partijen geeft daartoe aanleiding, ook al zijn partijen geen bloedverwanten. Het geding vindt immers mede zijn grondslag in het geregistreerde partnerschap tussen [X] en de erflater, wiens kind [Y] is, zodat op grond van deze verwantschap tussen partijen toch compensatie wordt toegepast.
6. De beslissing
De rechtbank
in conventie
6.1. verklaart voor recht dat [X] erfgenaam is in de nalatenschap van de [Z],
6.2. bepaalt dat het saldo van de nalatenschap € 204.691,50 bedraagt,
6.3. veroordeelt [Y] om binnen twee weken na betekening van dit vonnis mee te werken aan het passeren van de notariële akte conform de conceptakte gehecht aan de inleidende dagvaarding en inhoudende de afgifte van het legaat van vruchtgebruik en de vestiging van het vruchtgebruik op de in de conceptakte genoemde onroerende zaak,
6.4. bepaalt dat het vonnis in de plaats treedt van die conceptakte indien [Y] niet binnen drie weken na betekening van dit vonnis aan de veroordeling onder 6.3 zal voldoen,
6.5. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.6. verklaart dit vonnis uitvoerbaar voor zover het de beslissingen onder 6.3 en 6.4 betreft,
6.7. wijst het meer of anders gevorderde af.
in reconventie
6.8. wijst het gevorderde af,
6.9. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C.G. Leijten, mr. J. Smit en mr. M. Sanna en in het openbaar uitgesproken op 24 augustus 2011.?