De beoordeling
2.1 Artikel 2.4.17, eerste lid, van de APV luidt:
Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd gedeelten van de gemeente of bepaalde plaatsen aan te wijzen waar het ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid verboden is daarbij aangeduide dieren:
a. aanwezig te hebben; dan wel
b. aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college te voorkoming of opheffing van overlast of van schade aan de openbare gezondheid gestelde regels; dan wel
c. aanwezig te hebben tot een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven of mede is aangegeven.
2.2 Het tweede lid van artikel 2.4.17 van de APV bepaalt dat het verboden is op een krachtens het eerste lid aangewezen plaats een daarbij aangeduid dier of daarbij aangeduide dieren aanwezig te hebben, dan wel aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door verweerder gestelde regels, dan wel aanwezig te hebben tot een groter aantal dan door verweerder is aangegeven. Het derde lid bepaalt dat verweerder de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een krachtens het eerste lid aangewezen gedeelte van de gemeente ontheffing kan verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.
2.3 Artikel 3:40 van de Awb bepaalt dat een besluit niet in werking treedt voordat het is bekendgemaakt.
2.4 Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Awb geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
2.5 Ingevolge artikel 3:42, tweede lid, van de Awb - voor zover van belang - geschiedt de bekendmaking van besluiten van een niet tot de centrale overheid behorend bestuursorgaan die niet tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door kennisgeving van het besluit of van de zakelijke inhoud ervan in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze.
2.6 De rechtbank ziet zich ambtshalve gesteld voor de vraag of verweerder het bezwaar van eiser terecht ontvankelijk heeft geacht. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.
2.7 De rechtbank begrijpt het besluit van 25 augustus 2010 aldus dat verweerder daarbij het perceel van eiser heeft aangewezen als een plaats, in de zin van artikel 2.4.17, eerste lid en onder b, van de APV, waar het verboden is daarbij aangeduide dieren aanwezig te hebben, anders dan met inachtneming van de door verweerder bij dat besluit gestelde regels. Het betreft aldus een concretiserend besluit van algemene strekking waarin nader naar plaats de toepassing van de in voornoemd voorschrift van de APV besloten liggende norm is bepaald. Dat het besluit slechts betrekking heeft op eisers perceel, maakt niet dat sprake is van een beschikking, nu het besluit tot aanwijzing naar zijn aard niet (rechtstreeks) tot een of meer belanghebbenden is gericht. Ook tegen dit besluit van algemene strekking staat beroep open. Dat zou ingevolge artikel 8:2, onder a, van de Awb anders zijn indien het besluit een algemeen verbindend voorschrift betrof, maar nu het besluit een zelfstandige normstelling ontbeert, is daarvan geen sprake.
2.8 Nu het besluit niet tot een of meer belanghebbenden is gericht, diende het besluit te worden bekendgemaakt op de wijze zoals voorgeschreven in artikel 3:42, tweede lid, van de Awb. Door verweerder is ter zitting bevestigd dat het besluit van 25 augustus 2010 niet conform voornoemd artikel is bekendgemaakt. Verweerder heeft volstaan met de toezending van voornoemd besluit aan eiser. Deze toezending kan echter niet als een bekendmaking in voornoemde zin worden gezien. Het primaire besluit tot aanwijzing van het perceel van eiser is dan ook bij gebreke van een juiste bekendmaking op grond van artikel 3:40 van de Awb niet in werking getreden. Dit leidt vervolgens tot de slotsom dat eiser geen belang had bij een beslissing op zijn bezwaarschrift en dat verweerder eiser ten onrechte heeft ontvangen in zijn bezwaar. Het beroep van eiser zal daarom gegrond worden verklaard. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien door het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk te verklaren.
2.9 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.