ECLI:NL:RBLEE:2012:2607

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
16 februari 2012
Publicatiedatum
19 februari 2014
Zaaknummer
11/1513
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het bezwaarschrift tegen intrekking bouwvergunning

In deze zaak heeft de Rechtbank Leeuwarden op 14 februari 2012 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een bezwaarschrift dat door eisers was ingediend tegen de intrekking van een bouwvergunning door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Boarnsterhim. De rechtbank oordeelde dat het college het besluit van 12 juli 2010 niet op de juiste wijze had bekendgemaakt aan de eisers, omdat het besluit niet aan hun gemachtigde was verzonden. Dit leidde tot de conclusie dat de bezwaartermijn niet was aangevangen op de datum die door verweerder was gesteld. De rechtbank stelde vast dat de eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde, tijdig bezwaar hadden gemaakt tegen de intrekking van de bouwvergunning. De rechtbank verklaarde het beroep van eisers gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om een nieuw besluit op het bezwaarschrift te nemen, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eisers, vastgesteld op € 874,00, en het griffierecht van € 41,00. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN

Sector bestuursrecht
procedurenummer: AWB 11/1513
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 februari 2012 als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
1.
[eiser],
2.
[eiseres],
wonenden te [woonplaats],
eisers,
gemachtigde: mr. M.A. Jansen, advocaat te Leeuwarden,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Boarnsterhim,

verweerder,
gemachtigde: M.N. de Vries, werkzaam bij verweerders gemeente.

Procesverloop

Bij brief van 31 mei 2011 heeft verweerder eisers mededeling gedaan van zijn besluit op bezwaar (hierna: het bestreden besluit). Tegen dit besluit hebben eisers beroep aangetekend. De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, gehouden op 5 januari 2012, waarbij [eiseres] in persoon is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. [eiser] heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens het college is zijn gemachtigde verschenen.

Motivering

Feiten
1.1 Bij brief van 30 oktober 2009 maakt verweerder zijn voornemen kenbaar om de verleende bouwvergunning met kenmerk 08-B-210, voor het plaatsen van een beweegbare overkapping op het perceel aan [perceel], in te trekken. Naar aanleiding van dit voornemen wordt op 9 november 2009 een zienswijze ingediend door eisers.
1.2 Op 20 april 2010 is de zitting bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ABRvS) inzake een handhavingsprocedure die speelt tussen partijen. Eisers zijn daarbij vertegenwoordigd door hun gemachtigde, M.A. Jansen (hierna: gemachtigde).
1.3 Bij brief van 22 april 2010 bevestigt gemachtigde namens cliënten, [eisers], dat zij kennis hebben genomen van de op 20 april 2010 namens verweerder ter zitting van de ABRvS gedane toezegging om de uitspraak in die zaak af te wachten alvorens opnieuw intrekking van de verleende bouwvergunning voor de overkapping op het perceel [perceel]te overwegen.
1.4 Bij besluit van 12 juli 2010 heeft verweerder de verleende bouwvergunning met kenmerk 08-B-210 ingetrokken. Dit besluit is gezonden aan [eiser].
1.5 Op 26 augustus 2010 ontvangt verweerder van de gemachtigde van eisers, M.A. Jansen (hierna: gemachtigde) een bezwaarschrift tegen voornoemd intrekkingsbesluit. Het bezwaarschrift is gedagtekend op 26 augustus 2010.
1.6 Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard wegens niet verschoonbare termijnoverschrijding.
Geschil
2.1 Tussen partijen is de ontvankelijkheid van het bezwaarschrift in geschil.
2.2 Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bezwaarschrift te laat is ingediend en er geen sprake is van verschoonbare termijnoverschrijding.
2.3 Eisers zijn van mening dat verweerder het besluit van 12 juli 2010 ten onrechte niet aan hun gemachtigde heeft gezonden. Het besluit is daarom volgens eisers niet op de juiste wijze bekendgemaakt. Direct na ontvangst van het besluit door gemachtigde is namens eisers bezwaar gemaakt. Eisers menen dat zij ontvankelijk zijn in hun bezwaar.
Beoordeling van het geschil
3.1 Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Awb, geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht door toezending of uitreiking aan hen.
Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Ingevolge artikel 2:1, eerste lid, van de Awb kan een ieder zich ter behartiging van zijn belangen in het verkeer met bestuursorganen laten bijstaan of door een gemachtigde laten vertegenwoordigen.
3.2 De rechtbank dient eerst te beoordelen of verweerder het besluit van 12 juli 2010 op de voorgeschreven wijze bekend heeft gemaakt. Indien bekend is, dan wel bekend had moeten zijn, dat eisers werden bijgestaan door gemachtigde, dan was verweerder op grond van artikel 2:1, eerste lid, van de Awb gehouden het onderhavige besluit toe te zenden naar deze gemachtigde.
3.3 Gemachtigde heeft eisers vertegenwoordigd in, onder andere, een handhavingsprocedure tussen eisers en verweerder. In die procedure heeft gemachtigde eisers tevens ter zitting bij de ABRvS van 20 april 2010 bijgestaan. Tijdens die zitting heeft verweerder een toezegging gedaan, die bij brief van gemachtigde van 22 april 2010 (zie ook onder 1.3) is bevestigd. Die brief van gemachtigde heeft betrekking op zowel de handhavingsprocedure, als op de procedure inzake het intrekken van de bouwvergunning. De rechtbank is van oordeel dat er door deze brief in ieder geval twijfel bij verweerder had moeten ontstaan of gemachtigde niet ook gemachtigde zou zijn bij de procedure inzake het intrekken van de bouwvergunning. Het betreft hier weliswaar twee procedures, maar deze procedures hebben een bepaalde mate van verwevenheid, nu verweerder ter zitting bij de ABRvS heeft toegezegd om de besluitvorming in de ene procedure afhankelijk te stellen van de uitspraak van de ABRvS in de andere procedure. Onder de gegeven omstandigheden had het op weg van verweerder gelegen om bijvoorbeeld te informeren bij eisers of gemachtigde omtrent de rol van deze gemachtigde. Verweerder heeft dit nagelaten waardoor het besluit van 12 juli 2010 ten onrechte aan eisers is toegezonden. Dit betekent dat dit besluit niet op de juiste wijze bekend is gemaakt, waarbij niet doorslaggevend is of het besluit daarnaast ook aan eisers is gestuurd. Gelet op artikel 6:8, eerste lid, van de Awb is de bezwaartermijn dan ook niet (reeds) op 13 juli 2010 aangevangen. Het bezwaar, gedagtekend op 26 augustus 2010, dient als tijdig te worden aangemerkt, temeer nu verweerder niet aannemelijk heeft kunnen maken dat gemachtigde reeds vóór 26 augustus 2010 kennis heeft kunnen nemen van het besluit van 12 juli 2010.
3.4 Gelet op het voorgaande is het bezwaar van eisers ontvankelijk. Verweerder heeft het bezwaar van eisers ten onrechte niet-ontvankelijk geacht. De rechtbank zal daarom het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Verweerder dient met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen.

Proceskostenvergoeding

4.
Met toepassing van artikel 8:75 van de Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) veroordeelt de rechtbank verweerder in de kosten eisers hebben gemaakt in verband met het beroep. De rechtbank stelt deze kosten vast op € 874,00 ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (indienen beroep: 1 punt; verschijnen ter zitting: 1 punt; waarde per punt: € 437,00; wegingsfactor: 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat verweerder opnieuw besluit op het bezwaarschrift, met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 874,00;
  • gelast dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht van € 41,00 vergoedt.
Aldus gegeven door mr. E.M. Visser, rechter, in tegenwoordigheid van mr. D.C. van der Ven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2012.
D.C. van der Ven E.M. Visser

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat voor partijen hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb.

Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient ubinnen zes wekenna de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:

de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Postbus 20019
2500 EA Den Haag
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.
Afschrift aangetekend verzonden op:
fn44