ECLI:NL:RBLEE:2012:BV8624

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
8 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
378028 - VZ VERZ 12-1
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens verstoorde arbeidsrelatie en verhuisplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Leeuwarden op 8 maart 2012 uitspraak gedaan over het verzoek van de Recreatiestichting [W] tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [verweerder]. [W] heeft het verzoek ingediend op grond van gewichtige redenen, zoals vastgelegd in artikel 7:685 BW. De zaak is ontstaan uit een verstoorde arbeidsrelatie, waarbij de verhuisplicht van [verweerder] naar [W] centraal stond. [verweerder] was sinds 1 januari 2005 in dienst als beheerder van het recreatiecentrum en had een bruto maandsalaris van € 3.451,31. In de arbeidsovereenkomst was een verhuisplicht opgenomen, maar [verweerder] had in de loop der jaren uitstel gekregen om te verhuizen vanwege privé-omstandigheden.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat er een onoverbrugbaar verschil van inzicht was ontstaan over de verhuisplicht. [W] stelde dat de verhuisverplichting essentieel was voor de functie van [verweerder], terwijl [verweerder] betwistte dat deze verplichting zo strikt was. De kantonrechter oordeelde dat de verstoorde verhoudingen tussen partijen zodanig waren dat een terugkeer van [verweerder] in zijn functie niet meer mogelijk was. De ontbinding van de arbeidsovereenkomst werd toegewezen per 1 april 2012.

Daarnaast heeft de kantonrechter geoordeeld dat [verweerder] recht had op een ontbindingsvergoeding van € 50.000,00, gebaseerd op de kantonrechtersformule. De kantonrechter heeft ook bepaald dat [W] de mogelijkheid had om het ontbindingsverzoek in te trekken tot 23 maart 2012. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke afspraken over verhuisverplichtingen in arbeidsovereenkomsten en de gevolgen van een verstoorde arbeidsrelatie.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector kanton
Locatie Sneek
zaak-/rolnummer: 378028 \ VZ VERZ 12-1
beschikking van de kantonrechter d.d. 8 maart 2012
inzake
De stichting
RECREATIESTICHTING [W],
gevestigd te [W],
verzoekster,
gemachtigde: mr. M.H. van Daal,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder,
gemachtigde: mr. G.J. Mers.
Partijen zullen hierna [W] en [verweerder] worden genoemd.
Procesverloop
[W] heeft bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 2 januari 2012, verzocht de tussen haar en [verweerder] bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van gewichtige redenen in de zin van artikel 7: 685 BW.
Het verweerschrift van [verweerder] is binnengekomen op 16 februari 2012.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 februari 2012. De gemachtigden van partijen hebben voorafgaand aan de zitting producties in het geding gebracht. Namens [W] zijn naast mr. van Daal de heren [A], voorzitter en de heer [B], bestuurslid van [W], verschenen. Tevens zijn verschenen de heer [verweerder], de heer [C] en mr. Mers. Van het behandelde ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De gemachtigde van [W] heeft het standpunt van zijn cliënte toegelicht aan de hand van pleitnotities.
Motivering
Feiten
1. [verweerder], geboren 23 januari 1963, is sinds 1 januari 2005 in dienst bij [W] in de functie van beheerder op het recreatiecentrum "[naam]" te [W] voor 38 uur per week, tegen een bruto salaris van € 3.451,31 exclusief vakantietoeslag per maand.
2. [verweerder] heeft destijds op de functie van beheerder gesolliciteerd naar aanleiding van een advertentie in de Leeuwarder Courant. In die advertentie was vermeld dat de beheerder bij een vaste aanstelling verplicht is om in [W] te wonen. Kort na zijn aanstelling is [verweerder] vanuit zijn toenmalige woonplaats [woonplaats 2] verhuisd naar [woonplaats].
3. In maart 2007 is aan [verweerder] uitstel verleend van de verplichting om naar [W] te verhuizen in verband met privé-omstandigheden. In 2010 is van de verhuisplicht opnieuw uitstel verleend in verband met onzekerheid over de toekomst van [W].
4. Eind 2010 en in 2011 heeft [W] als haar standpunt aan [verweerder] te kennen gegeven toch aan de verhuisplicht vast te willen houden. In oktober 2011 heeft [verweerder] hierop laten weten dat hij niet naar [W] wil verhuizen.
De standpunten van partijen
5. [W] heeft in haar verzoekschrift gesteld dat er geen basis meer is voor een vruchtbare voortzetting van de arbeidsovereenkomst. Reden daarvoor is dat er een onoverbrugbaar verschil van inzicht is ontstaan over de verplichting voor [verweerder] om te verhuizen naar [W]. [verweerder] wil hieraan geen gehoor geven. [W] stelt zich op het standpunt dat de verhuisverplichting duidelijk tussen partijen is overeengekomen en dat [W] hieraan door de jaren heen steeds heeft vastgehouden. Volgens [W] gaat het hier om een essentiële functie-eis en is een vertrouwensbreuk ontstaan door de houding en opstelling van [verweerder]. Aanvullend heeft [W] aan haar verzoek tot ontbinding ten grondslag gelegd een kwestie met betrekking tot het (niet) betalen van stageld door [verweerder] voor een stacaravan die hij op het recreatieterrein heeft staan. [W] wijst ten slotte op tekortkomingen in het functioneren van [verweerder] die bijgedragen zouden hebben aan de vertrouwensbreuk. Op grond van deze omstandigheden verzoekt [W] de arbeidsovereenkomst te ontbinden.
6. Bij aanvullend verzoekschrift heeft [W] het ontbindingsverzoek alsnog primair gebaseerd op een dringende reden. [W] heeft gewezen op enkele kwesties, die hangende de onderhavige procedure aan het licht zijn gekomen, namelijk de in haar ogen nalatige rol van [verweerder] bij een incident uit 2009, waarbij vernielingen zijn aangericht op het recreatieterrein, haar constatering dat [verweerder] bij een ander recreatiebedrijf aan het werk zou zijn gegaan en de volgens [W] onjuiste gedragingen van [verweerder] met betrekking tot de verwijzing van een potentiële stagiaire.
7. [verweerder] heeft verweer gevoerd. Hij stelt dat tijdens het sollicitatiegesprek voor zijn functie als beheerder van "[naam]" niet is gesproken over een verhuisplicht. Ook in de arbeidsovereenkomst is geen verhuisplicht opgenomen en gedurende zijn dienstverband is niet de indruk gewekt dat wonen in [W] als een harde eis is gesteld. [verweerder] heeft een verhuizing naar [W] altijd gezien als een wens van [W]. Volgens hem geldt bovendien dat wonen in [W] niet noodzakelijk is voor een goede uitoefening van zijn werkzaamheden als beheerder. Hij benadrukt dat hem niet verplicht is om op het terrein woonachtig te zijn en daar 24 uur per dag en 7 dagen per week aanwezig te zijn. Bovendien verblijft [verweerder] gedurende het hoogseizoen in een stacaravan op het terrein. Juist hierdoor maakt de verhuisplicht in verhouding tot de belangen van [W] een te grote inbreuk op het privéleven van [verweerder]. [verweerder] stelt verder dat hij zijn functie vanaf 1995 goed en met aantoonbaar positief resultaat heeft uitgeoefend en dat er geen sprake is van gewijzigde omstandigheden die maken dat in redelijkheid van hem gevergd kan worden alsnog te verhuizen.
8. [verweerder] heeft voorts gemotiveerd verweer gevoerd tegen de door [W] aangevoerde kwesties met betrekking tot het stageld en zijn functioneren. De door [W] naar voren gebrachte dringende redenen heeft hij ter zitting gemotiveerd betwist.
De beoordeling
9. De kantonrechter heeft zich ervan vergewist dat het verzoek geen verband houdt met het bestaan van een opzegverbod.
10. De kantonrechter overweegt allereerst dat niet is komen vast te staan dat er dringende redenen zijn die aanleiding geven om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden. [verweerder] heeft uitdrukkelijk betwist dat hij een nieuw dienstverband is aangegaan en heeft voorts voldoende weerlegd dat hem een verwijt gemaakt zou kunnen worden in de kwesties rond de vernielingen in 2009 en de verwijzing van de stagiaire. Ten tijde van het incident in 2009 was hij op vakantie en de verwijzing van de stagiaire hing samen met de benodigde begeleiding van een erkende opleider.
11. Naar het oordeel van de kantonrechter is wel komen vast te staan dat sprake is van een verandering in de omstandigheden, die de ontbinding van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigt. Partijen zijn het erover eens dat de onderlinge verhoudingen zodanig verstoord zijn dat een terugkeer van [verweerder] in zijn functie als beheerder niet meer mogelijk is. De verzochte ontbinding zal worden toegewezen per 1 april 2012.
12. De kantonrechter acht het redelijk dat aan [verweerder] ter gelegenheid van de ontbinding een vergoeding wordt toegekend. Bij de vaststelling van de hoogte van de ontbindingsvergoeding zal de kantonrechter in het bijzonder ingaan op het verhuisbeding, nu uit het ter zitting gevoerde debat kan worden afgeleid dat met name dit verhuisbeding aanleiding is geweest voor de ontstane vertrouwensbreuk tussen partijen. De perikelen rond het stageld en het gestelde disfunctioneren waren bijkomende zaken. Bovendien is, gelet op de betwisting aan de zijde van [verweerder], niet vast komen te staan dat [verweerder] [W] bewust heeft benadeeld. Het gestelde disfunctioneren is door [verweerder] eveneens betwist en is niet komen vast te staan. De kantonrechter merkt nog op dat ter zitting gesproken is over een afrekening van het stageld. Die afrekening valt echter buiten het bestek van de onderhavige procedure. De kantonrechter zal in deze beschikking deze dan ook buiten beschouwing laten.
13. Ten aanzien van de vergoeding overweegt de kantonrechter aldus. Voor de kantonrechter staat wel vast dat [verweerder] op de hoogte was met het feit dat [W] ervan uitging dat zij met hem een verhuisplicht is overeengekomen. Op de momenten waarop de verhuisplicht ter sprake kwam heeft [verweerder] het bestaan van deze verplichting niet betwist en ook aangegeven dat hij nog steeds voornemens was te verhuizen naar [W] (het dorp). Voorts kan uit de overgelegde correspondentie afgeleid worden dat [W] - in ieder geval formeel - aan het verhuisbeding heeft vastgehouden. Aan de andere kant stelt de kantonrechter vast dat [verweerder] bijna zeven jaar zijn functie naar tevredenheid heeft kunnen uitvoeren, terwijl hij niet in [W] woonachtig was. Door dit tijdsverloop heeft [W] de verwachting gewekt bij [verweerder] dat de verhuisverplichting niet zo'n harde eis meer was. De toenmalige voorzitter van [W] wist dat [verweerder] kort na zijn indienstreding in 2005 naar [woonplaats] was verhuisd en hij vond dit goed. [W] heeft [verweerder] voorts niet aangesproken op of gehouden aan zijn verhuisplicht toen [verweerder] een stacaravan kocht op het recreatieterrein met de bedoeling daarin tijdens het hoogseizoen te verblijven. De kantonrechter overweegt verder dat de gestelde noodzaak dat [verweerder] in [W] zou moeten wonen in deze procedure onvoldoende is aangetoond. De kantonrechter begrijpt dat het belangrijk is dat [verweerder] als beheerder, vooral in de drukke zomermaanden, zoveel mogelijk direct aanspreekbaar is op het recreatieterrein. Daarin was echter voorzien doordat hij in die periode op het terrein in voornoemde stacaravan verbleef. Onder deze omstandigheden had [W] naar het oordeel van de kantonrechter meer rekening moeten houden met de belangen van [verweerder] en het feit dat hij zich na verloop van tijd met zijn gezin had gesetteld in [woonplaats]. Door na verloop van zeven jaren alsnog vast te houden aan het verhuisbeding heeft [W] een wezenlijke bijdrage gehad in het ontstaan van de verstoorde verhoudingen. Ten slotte wil de kantonrechter niet onvermeld laten dat de berichtgeving door [W] in haar nieuwsbrief van begin 2012, aangemerkt kan worden als grievend in de richting van [verweerder]. Hierin is namelijk aangekondigd - terwijl de onderhavige procedure nog liep - dat de gasten [verweerder] in het seizoen 2012 niet meer bij [W] zullen aantreffen. Alle omstandigheden in aanmerking genomen zal aan [verweerder] een vergoeding worden toegekend op basis van de kantonrechtersformule met correctiefactor C=1,5. De toe te kennen vergoeding komt dan - uitgaande van 9 gewogen dienstjaren en een bruto maandsalaris inclusief vakantietoeslag van € 3.727,41 - uit op (afgerond) € 50.000,00.
14. Nu een hogere vergoeding wordt toegekend dan door [W] is aangeboden, dient [W] een termijn te worden gegund om het verzoek in te trekken.
15. De kantonrechter acht termen aanwezig om de proceskosten tussen partijen te compenseren, zowel bij intrekking als bij handhaving van het verzoek.
Beslissing
De kantonrechter:
ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst per 1 april 2012, tenzij het ontbindingsverzoek voor na te noemen datum wordt ingetrokken.
kent aan [verweerder] ten laste van [W] ter gelegenheid van voornoemde ontbinding een vergoeding toe ten bedrage van bruto € 50.000,00 (zegge: vijftigduizend euro).
bepaalt dat [W] tot uiterlijk 23 maart 2012 het ontbindingsverzoek kan intrekken.
compenseert de proceskosten in dier voege dat iedere partij de eigen kosten draagt, zowel bij intrekking als bij handhaving van het verzoek.
Aldus gegeven te Sneek en in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2012 door
mr M. Jansen, kantonrechter, in tegenwoordigheid van de griffier.