RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
procedurenummer: AWB 11/1823
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 maart 2012 in de zaak tussen
[eiser], te [woonplaats], eiser
(gemachtigde: mr. M.M. van Eeten, advocaat te Den Helder),
de korpschef van de politieregio Fryslân, verweerder
(gemachtigde: mr. J. Bosma, werkzaam bij de politieregio Fryslân).
Bij besluit van 3 maart 2011 heeft verweerder aan verzoeker toestemming onthouden tot het verrichten van werkzaamheden voor een particuliere beveiligingsorganisatie.
Bij besluit van 27 juni 2011 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder eisers bezwaar tegen het besluit van 3 maart 2011 ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 februari 2012. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1. Eiser is werkzaam als beveiliger in dienst van de beveiligingsorganisatie Secco Security v.o.f. te Assen (hierna: Secco). Bij besluit van 22 december 2009 heeft de korpschef van regiopolitie Drenthe Secco toestemming verleend voor het te werk stellen van eiser, als bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr). Op 14 februari 2011 heeft DHS Security BV te Tzummarum (hierna: DHS) verweerder toestemming gevraagd voor het te werk stellen van eiser. Verweerder heeft deze toestemming geweigerd.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder deze weigering in stand gelaten. Aan zijn besluitvorming heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser op 5 februari 2007 door de politierechter te Alkmaar ter zake van overtreding van artikel 184, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (het opzettelijk belemmeren van een handeling van een politieambtenaar) is veroordeeld tot een geldboete van € 220,00 en dat deze uitspraak onherroepelijk is geworden op 24 mei 2007. Daarnaast heeft verweerder aan zijn besluitvorming ten grondslag gelegd dat eiser niet voldoende betrouwbaar is om voor een beveiligingsorganisatie werkzaamheden te verrichten. Dit standpunt heeft verweerder gebaseerd op de omstandigheid dat eiser in (het door hem ingevulde gedeelte van) het aanvraagformulier heeft aangegeven dat hij langer dan vijftien jaar niet is veroordeeld, terwijl hij in die periode meerdere malen is veroordeeld. Verder heeft verweerder aan dit standpunt ten grondslag gelegd dat eiser werkzaamheden is blijven verrichten voor DHS, terwijl hij bekend was met het voornemen om de toestemming te onthouden.
3. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder de toestemming ten onrechte heeft geweigerd. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de strafbare feiten waarop verweerder de weigering baseert lang geleden zijn gepleegd. Verweerder heeft vooral belang gehecht aan de veroordeling voor het opzettelijk belemmeren van een handeling van een politieambtenaar. Dit feit is formeel weliswaar strafbaar, maar eiser is van mening dat hij niet verkeerd heeft gehandeld. Ten aanzien van het onjuist invullen van het aanvraagformulier heeft eiser aangevoerd dat hij meende dat alleen onvoorwaardelijke gevangenisstraffen werden bedoeld. Het is voor hem ondoenlijk om alle veroordelingen sinds 1973 te onthouden en te vermelden zonder er één te vergeten. Eiser heeft ingevuld dat hij langer dan vijftien jaar niet is veroordeeld, omdat hij in die periode niet is veroordeeld tot onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Ten aanzien van het verrichten van werkzaamheden voor DHS heeft eiser aangevoerd dat alle data zijn doorgegeven aan de politieregio Noord-Holland en dat Secco met die werkzaamheden heeft ingestemd.
4. Op grond van artikel 7, tweede lid, van de Wpbr stelt een beveiligingsorganisatie of recherchebureau als bedoeld in het eerste lid geen personen te werk die belast zullen worden met werkzaamheden, anders dan de leiding van de organisatie of het bureau, dan nadat voor hen toestemming is verkregen van de korpschef van het politiekorps in de regio waar de beveiligingsorganisatie of het recherchebureau dan wel een onderdeel daarvan is gevestigd. Op grond van het vijfde lid wordt de toestemming, bedoeld in het tweede lid, onthouden indien de desbetreffende persoon niet beschikt over de bekwaamheid en betrouwbaarheid die nodig zijn voor het te verrichten werk.
5. Volgens paragraaf 2.1 van de Circulaire particuliere beveiligingsorganisatie en recherchebureaus (hierna: de Circulaire) wordt de toestemming aan personen bedoeld in artikel 7, eerste en tweede lid, van de wet onthouden indien:
a. de betrokkene binnen vier jaar voorafgaande aan het moment van toetsing bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak is veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf waarbij een geldboete is opgelegd, of
b. de betrokkene binnen acht jaar voorafgaande aan het moment van toetsing bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak is veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf waarbij een vrijheidsstraf is opgelegd, of
c. op grond van andere omtrent betrokkene bekende en relevante feiten kan worden aangenomen dat deze niet voldoende betrouwbaar of geschikt is voor een beveiligingsorganisatie of een recherchebureau werkzaamheden te verrichten of deze niet voldoende betrouwbaar of geschikt is de belangen van de veiligheidszorg of de goede naam van de bedrijfstak niet te schaden.
Bij de toetsing van het hiervoor onder c bepaalde gaat het erom dat de tewerkstelling van de betrokkene de belangen van de veiligheidszorg of de goede naam van de bedrijfstak niet mag schaden. Daarvan zal in het algemeen slechts sprake zijn indien de betrokkene er blijk van heeft gegeven de rechtsregels naast zich neer te leggen waarvan de overtreding beschouwd kan worden als een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zijn besluitvorming ten onrechte mede heeft gebaseerd op de veroordeling van 5 februari 2007. Daartoe overweegt de rechtbank dat deze veroordeling dateert van voor de in paragraaf 2.1, aanhef en onder a, van de Circulaire bedoelde periode van vier jaar voorafgaande aan het onthouden van de toestemming bij het besluit van 3 maart 2011. Dat deze veroordeling eerst op 24 mei 2007 onherroepelijk is geworden doet hier niet aan af. Gelet op de tekst van paragraaf 2.1, aanhef en onder a, van de Circulaire is de datum van de veroordeling bepalend en niet de datum waarop deze veroordeling onherroepelijk is geworden.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat op grond van andere over hem bekende en relevante feiten kan worden aangenomen dat eiser niet voldoende betrouwbaar is om voor een beveiligingsorganisatie werkzaamheden te verrichten, als bedoeld in paragraaf 2.1, aanhef en onder c, van de Circulaire. In dat kader overweegt de rechtbank het volgende.
8. Het is vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) dat verweerder beoordelingsvrijheid toekomt bij de beoordeling of de betrokkene voldoende betrouwbaar is en dat de invulling die in paragraaf 2.1, aanhef en onder c, van de Circulaire aan de term "betrouwbaarheid" is gegeven niet rechtens onjuist is. Verder geldt dat aan medewerkers in de beveiligingsbranche, gelet op de aard van deze branche, hogere eisen worden gesteld dan aan medewerkers in willekeurige andere betrekkingen. Dit betekent dat verweerder als maatstaf mag hanteren dat de betrouwbaarheid en integriteit van beveiligingsmedewerkers boven iedere twijfel verheven dient te zijn. De rechtbank verwijst bijvoorbeeld naar een uitspraak van de ABRvS van 22 juli 2009 (LJN: BJ3418).
9. De rechtbank is van oordeel dat het onjuist invullen van het aanvraagformulier een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde is. De omstandigheden dat eiser voor de door hem verzwegen strafbare feiten niet is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en dat met deze strafbare feiten volgens de Circulaire gelet op het tijdsverloop geen rekening wordt gehouden, doen hier niet aan af, omdat dit onverlet laat dat eiser het aanvraagformulier in strijd met de waarheid heeft ingevuld. Eiser heeft bij de vraag "Bestaan er omstandigheden waarmee rekening dient te worden gehouden voor het verlenen van de toestemming?" ingevuld "ja, namelijk: Langer dan 15 jaar geen veroordelingen". In het formulier werd van eiser niet gevraagd om alle veroordelingen sinds 1973 op te sommen. Eiser heeft uit zichzelf meegedeeld dat hij langer dan 15 jaar niet is veroordeeld. Deze mededeling is in strijd met de waarheid. Dit kan eiser worden aangerekend. Mede gelet op de overige in het formulier gestelde vragen, had het voor eiser duidelijk moeten zijn dat in het algemeen spraakgebruik onder veroordelingen niet alleen veroordelingen tot onvoorwaardelijke gevangenisstraffen worden verstaan. Daarom heeft verweerder zijn standpunt dat eiser niet voldoende betrouwbaar is in redelijkheid mede kunnen baseren op deze omstandigheid.
10. Op grond van artikel 7, tweede lid, van de Wpbr is het een beveiligingsorganisatie verboden personen te werk te stellen zonder toestemming van de korpschef van het politiekorps in de regio waar de beveiligingsorganisatie is gevestigd. Verweerder heeft op 15 februari 2011 aan eiser kenbaar gemaakt dat hij voornemens is te weigeren DHS toestemming te verlenen om hem te werk te stellen. Vervolgens heeft verweerder deze toestemming op 3 maart 2011 geweigerd. Dit besluit is op 3 maart 2011 aan eiser toegestuurd. Ondanks het voornemen en het besluit van 3 maart 2011 heeft eiser na 15 februari 2011 en na 3 maart 2011 meerdere malen beveiligingswerkzaamheden verricht voor DHS. Eiser heeft dit niet betwist. Ongeacht of eisers betoog dat deze werkzaamheden zijn gemeld aan de regiopolitie Noord-Holland en Secco daarvoor toestemming heeft gegeven juist is, kan dit er niet aan afdoen dat Secco meerdere malen heeft gehandeld in strijd met artikel 7, tweede lid, van de Wpbr. De rechtbank verwijst in dit kader naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 19 september 2011, die deel uitmaakt van de stukken. De rechtbank is van oordeel dat het eiser zwaar kan worden aangerekend dat hij aan deze overtredingen heeft meegewerkt. De rechtbank is van oordeel dat dit een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde is. Daarom heeft verweerder zijn standpunt dat eiser niet voldoende betrouwbaar is in redelijkheid mede kunnen baseren op deze omstandigheid.
11. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder toepassing had moeten geven aan de in paragraaf 2.1.1 van de Circulaire neergelegde hardheidsclausule, omdat hij zijn leven sinds 1991 heeft gebeterd en de kans op recidive klein is. In dat kader wijst hij erop dat hij in 1991 de opvoeding van zijn zoon heeft opgepakt en hij tegenwoordig betrokken is bij de re-integratie van jongeren in de maatschappij en hij workshops verzorgt. Verder heeft hij in dat kader aangevoerd dat hij sinds december 2009 werkzaam is als horecaportier en dat de korpschef van regiopolitie Drenthe daarvoor bij besluit van 22 december 2009 aan Secco toestemming heeft verleend. De korpschef van regiopolitie Drenthe heeft de hardheidsclausule toegepast met de redenering dat de kans op recidive erg klein is. Volgens eiser zou verweerder de regels op dezelfde wijze moeten toepassen.
12. Volgens paragraaf 2.1.1 van de Circulaire kan de korpschef van de regio waar de organisatie of het recherchebureau dan wel een onderdeel daarvan is gevestigd van het hiervoor bepaalde afwijken indien, gelet op de aard van het strafbare feit, de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, de geringe kans op recidive en recente persoonlijke ontwikkelingen, toepassing daarvan een voor betrokkene onevenredig nadeel zou meebrengen ten opzichte van het daarmee te dienen belang.
13. Het is vaste rechtspraak van de ABRvS dat uit het imperatieve karakter van artikel 7, vijfde lid, van de Wpbr volgt dat toepassing van de hardheidsclausule er niet toe mag leiden dat iemand die niet voldoet aan de eisen van betrouwbaarheid, toch te werk gesteld mag worden. Dit brengt mee dat er geen ruimte is voor het toepassen van de hardheidsclausule nadat is vastgesteld dat de betrokkene op grond van andere omtrent hem bekende relevante feiten niet voldoende betrouwbaar is als bedoeld in paragraaf 2.1, aanhef en onder c, van de Circulaire. Dit in tegenstelling tot het geval waarin het onthouden van toestemming is gebaseerd op de omstandigheid dat de betrokkene bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak is veroordeeld als bedoeld in paragraaf 2.1, aanhef en onder a en/of b, van de Circulaire. De rechtbank verwijst bijvoorbeeld naar een uitspraak van de ABRvS van 29 april 2008 (LJN: BD0785).
14. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen heeft verweerder zich op grond van de over eiser bekende relevante feiten als bedoeld in paragraaf 2.1, aanhef en onder c, van de Circulaire in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eiser niet beschikt over de vereiste betrouwbaarheid. Dit betekent dat verweerder terecht geen toepassing heeft gegeven aan de hardheidsclausule van paragraaf 2.1.1 van de Circulaire.
15. Ten aanzien van eisers betoog dat de korpschef van de politieregio Drenthe wel toestemming heeft verleend, overweegt de rechtbank dat in deze procedure enkel de beslissing van verweerder om de gevraagde toestemming te weigeren moet worden beoordeeld. De omstandigheid dat de korpschef van een andere politieregio wel toestemming heeft verleend doet niet af aan de eigen bevoegdheid die verweerder in dit kader heeft. Bij de beoordeling van de vraag of eiser beschikt over de vereiste betrouwbaarheid, was verweerder bevoegd om zich op grond van de hem over eiser ter beschikking staande informatie een zelfstandig oordeel te vormen. Iedere korpschef heeft in dit kader zijn eigen beoordelingsvrijheid en verantwoordelijkheid, zodat eiser aan de omstandigheid dat de korpschef van de politieregio Drenthe wel toestemming heeft verleend niet het rechtens te honoreren vertrouwen kon ontlenen dat verweerder eveneens toestemming zou verlenen. De rechtbank verwijst naar een uitspraak van de ABRvS van 21 september 2011 (LJN: BT2136).
16. Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep ongegrond is.
17. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.G. Wijtsma, rechter, in aanwezigheid van mr. F.F. van Emst, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2012.
w.g. P.G. Wijtsma
w.g. F.F. van Emst
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor partijen hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:13, gelezen in samenhang met artikel 6:24 van de Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.