RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
procedurenummer: AWB 11/2340
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 april 2012 als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
[naam],
wonende te [woonplaats],
eiser (hierna: [X]),
de Belastingdienst/Toeslagen,
verweerder (hierna: de Belastingdienst),
gemachtigde: J. Runnenburg, werkzaam bij de Belastingdienst.
Bij brief van 8 september 2011 heeft de Belastingdienst [X] mededeling gedaan van een besluit op bezwaar betreffende de toepassing van de Wet op de huurtoeslag (Wht) over het jaar 2009. Tegen dit besluit heeft [X] beroep aangetekend. De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, gehouden op 15 maart 2012. [X] is in persoon verschenen. De Belastingdienst heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1. De rechtbank stelt de volgende feiten vast. [X] is geboren op [geboortedatum] en was dus in 2009 jonger dan 23 jaar. Vanaf 1 april 2009 stond hij in de Gemeentelijke Basisadministratie persoonsgegevens (Gba) ingeschreven op het adres [adres X]. Bij besluit van 23 januari 2009 heeft de Belastingdienst hem op zijn verzoek voor het gehele jaar 2009 een voorschot huurtoeslag toegekend van € 1.811,00. Bij besluit van 3 juni 2009 heeft de Belastingdienst dit bedrag in verband met de jaarlijkse huurprijsverhoging vastgesteld op € 1.813,00. Bij besluit van 16 mei 2011 heeft de Belastingdienst [X] vervolgens bericht dat hij over 2009 geen recht heeft op huurtoeslag en dat hij € 1.813,00 moet terugbetalen. De Belastingdienst is namelijk van mening dat [X], omdat hij in 2009 jonger was dan 23 jaar, over dat jaar geen recht had op huurtoeslag. Zijn huur was hoger dan de maximale huurgrens voor mensen jonger dan 23 jaar. Bij het thans bestreden besluit heeft de Belastingdienst het bezwaar van [X] tegen het besluit van 16 mei 2011 kennelijk ongegrond verklaard.
2 Verder stelt de rechtbank vast dat partijen niet van mening verschillen over het feit dat ten onrechte in 2009 twee broertjes van [X] (geboren in [geboortejaar] en [geboortejaar]) op zijn adres stonden ingeschreven. Wel stond vanaf 27 april 2009 zijn vriendin (geboren op [geboortedatum]) bij hem ingeschreven. Ten slotte stelt de rechtbank vast dat [X] in 2009 een huur betaalde van € 358,00 (van 1 januari 2009 tot 1 juli 2009) en € 361,54 (van 1 juli 2009 tot 1 januari 2010).
3. In artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, onderdeel 1, van de Wht, zoals dat luidde in 2009, is bepaald dat geen huurtoeslag wordt toegekend als de rekenhuur, vermeerderd met het bedrag dat daarop eventueel krachtens artikel 5, vierde lid, in mindering wordt gebracht hoger is dan € 647,53 (periode 1 januari 2009 tot 1 juli 2009) respectievelijk € 631,73 (periode juli 2009 tot 1 januari 2010) per maand als de huurder, diens partner of een van de medebewoners 23 jaar of ouder is, dan wel de woning deelt met een kind of pleegkind van de huurder, diens partner of een medebewoner. Naar aanleiding van de ter zitting besproken vraag of dit artikel van toepassing is op [X], stelt de rechtbank vast dat uit de Parlementaire Geschiedenis van dit artikel (Tweede Kamer 1996-1997, 25 090, nr. 3, pag. 34) blijkt dat deze bepaling alleen geldt voor de persoon, jonger dan 23 jaar, met een of meer inwonende kinderen. [X] behoorde in 2009 niet tot deze categorie personen.
4. Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wht, zoals dat luidde in 2009, wordt - voor zover hier van belang - aan iemand die jonger is dan 23 jaar geen huurtoeslag toegekend als de rekenhuur hoger is dan € 348,99 (periode 1 januari 2009 tot 1 juli 2009) respectievelijk € 357,37 (periode juli 2009 tot 1 januari 2010) per maand.
5. [X] heeft gesteld dat de Belastingdienst altijd al op de hoogte is geweest van zijn leeftijd. Hij vindt het oneerlijk dat hij eerst wel toeslag krijgt en dat deze vervolgens weer wordt teruggeëist. De Belastingdienst heeft daartegen aangevoerd dat volgens de systematiek van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) eerst een voorschot wordt verstrekt tot het bedrag waarop de huurtoeslag vermoedelijk zal worden vastgesteld. Pas na afloop van het berekeningsjaar heeft de belastingdienst de beschikking over de juiste gegevens, onder andere over het inkomen van de betrokkene. Daarom kan een voorschotbesluit anders uitpakken dan een besluit met de definitieve vaststelling. Reeds omdat [X] in 2009 jonger was dan 23 jaar en zijn huur in 2009 € 358,00 respectievelijk
€ 361,54 bedroeg is de Belastingdienst van mening dat [X] over 2009 geen recht had op huurtoeslag. Verder schrijft artikel 26 van de Awir voor dat eerder verleende voorschotten worden verrekend met de tegemoetkoming en dat een terugvordering in haar geheel verschuldigd is. De Awir kent geen bepaling op grond waarvan van terugvordering kan worden afgezien, aldus de Belastingdienst. Ter zitting heeft de Belastingdienst uitgelegd dat het systeem in 2009 op zich kon signaleren dat iemand jonger dan 23 jaar is en een te hoge huur heeft, maar niet of die persoon bijvoorbeeld gehandicapt is en daarom wél recht heeft op huurtoeslag. Op dat punt was er in 2009 nog een hiaat in het systeem, dat inmiddels is opgeheven, aldus de Belastingdienst.
6. De rechtbank overweegt in de eerste plaats dat [X] niet heeft betwist dat hij op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wht geen recht heeft op huurtoeslag over 2009. Verder is zij van oordeel dat het op de weg van [X] lag om zich, toen hij de huurtoeslag aanvroeg, op de hoogte te stellen van de voorwaarden waaronder hij in aanmerking kon komen voor huursubsidie, bijvoorbeeld door het maken van de proefberekening op www.toeslagen.nl. [X] had dus bij de aanvraag al kunnen weten dat hij, in zijn omstandigheden, over 2009 geen recht op huurtoeslag had.
7. Vervolgens overweegt de rechtbank dat de Belastingdienst pas als alle relevante gegevens bekend zijn, een definitieve berekening kan maken. De rechtbank oordeelt dat de Belastingdienst terecht heeft gewezen op artikel 26 van de Awir dat hem verplicht om voorschotten te verrekenen en teveel betaalde bedragen terug te vorderen. De rechtbank verwijst naar onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 december 2008, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder kenmerk LJN: BG8262.
8. [X] heeft gewezen op het feit dat zijn broertjes ten onrechte bij hem stonden ingeschreven. Bovendien is hij op 1 januari 2009 op het adres [adres] gaan wonen, maar heeft hij zich daar pas op 1 april 2009 in de Gba laten inschrijven, hetgeen volgens de Belastingdienst geen probleem zou zijn. De Belastingdienst heeft daar tegenover gesteld dat [X] zelf bij de toekenning van het voorschot op de huurtoeslag had kunnen zien dat zijn broertjes ten onrechte bij hem stonden ingeschreven. Voorts heeft de Belastingdienst erop gewezen dat [X] niet heeft opgegeven dat vanaf 27 april 2009 zijn vriendin bij hem woonde. Al deze feiten zijn echter volgens de Belastingdienst niet relevant, omdat [X] hoe dan ook in 2009 geen recht op huurtoeslag had.
9. De rechtbank overweegt dat [X] inderdaad zelf had kunnen ontdekken dat zijn broertjes ten onrechte bij hem stonden ingeschreven: dat blijkt immers al uit het toekenningsbesluit van 23 januari 2009. Zijn stelling dat hij deze fout uiteindelijk pas heeft kunnen ontdekken na correspondentie met de Belastingdienst is dus onjuist. De rechtbank is van oordeel dat deze foute vermelding niet van belang is, nu de Belastingdienst terecht en op goede gronden van mening is dat [X] al op grond van zijn leeftijd en de hoogte van zijn huur over 2009 geen recht op huurtoeslag heeft. Datzelfde geldt voor het feit dat hij zich pas per 1 april 2009 heeft laten inschrijven en het feit dat zijn vriendin vanaf 27 april 2009 bij hem woonde.
10. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Zij ziet geen aanleiding om een proceskostenveroordeling uit te spreken.
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. P.G. Wijtsma, rechter, in tegenwoordigheid van mr. F.F. van Emst als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 april 2012.
w.g. F.F. van Emst
w.g. P.G. Wijtsma
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor partijen hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in artikel 6:13 juncto artikel 6:24 van de Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.