ECLI:NL:RBLEE:2012:BW1457

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
10 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/2334
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op huurtoeslag en inschrijving in de Gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens

In deze zaak heeft de Rechtbank Leeuwarden op 10 april 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres [X] en de Belastingdienst/Toeslagen over het recht op huurtoeslag. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Belastingdienst waarin haar huurtoeslag voor het jaar 2011 was aangepast. De Belastingdienst had vastgesteld dat eiseres vanaf 15 februari 2011 niet meer ingeschreven stond in de Gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (Gba) op het adres van haar oude woning, waardoor zij volgens de wet geen recht meer had op huurtoeslag. Eiseres voerde aan dat zij door persoonlijke omstandigheden, waaronder een handicap, haar woning langer had moeten aanhouden en dat zij niet tijdig kon inschrijven in de nieuwe gemeente.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de wet, artikel 9 van de Wet op de huurtoeslag (Wht), vereist dat de huurder op het adres van de woning ingeschreven staat in de Gba om recht te hebben op huurtoeslag. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst terecht had geconcludeerd dat eiseres ingaande 1 maart 2011 geen recht meer had op huurtoeslag, omdat zij niet meer aan deze voorwaarde voldeed. Eiseres' argument dat zij niet tijdig kon inschrijven vanwege haar persoonlijke situatie werd niet gehonoreerd, aangezien de wet duidelijk de inschrijving op een bepaald adres koppelt aan het recht op toeslag.

Daarnaast heeft eiseres aangevoerd dat zij niet de mogelijkheid heeft gekregen om haar bezwaar mondeling toe te lichten. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst terecht had besloten om eiseres niet te horen, omdat het bezwaar kennelijk ongegrond was. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De uitspraak is openbaar gedaan op 10 april 2012.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
procedurenummer: AWB 11/2334
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 april 2012 als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[naam],
wonende te [woonplaats],
eiseres (hierna: [X]),
gemachtigde: [naam],
en
de Belastingdienst/Toeslagen,
verweerder (hierna: de Belastingdienst),
gemachtigde: J. Runnenburg, werkzaam bij de Belastingdienst.
Procesverloop
Bij brief van 2 september 2011 heeft de Belastingdienst [X] mededeling gedaan van een besluit op bezwaar betreffende de toepassing van de Wet op de huurtoeslag (Wht) over het jaar 2011. Tegen dit besluit heeft [X] beroep aangetekend. De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, gehouden op 15 maart 2012. Partijen hebben zich door hun gemachtigden laten vertegenwoordigen.
Overwegingen
1 De rechtbank stelt de volgende feiten vast. Bij besluit van 24 december 2010 heeft de Belastingdienst [X] voor haar woning aan [voormalige adres X] voor heel 2011 een voorschot op de huurtoeslag toegekend van € 2.723,00. Bij besluit van 14 juni 2011 heeft de Belastingdienst dit voorschot aangepast. Hij heeft namelijk geconstateerd dat [X] vanaf 15 februari 2011 niet meer in de Gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (Gba) ingeschreven heeft gestaan op het adres [voormalige adres X]. Daarom heeft zij volgens de Belastingdienst nog slechts recht op een voorschot over de periode 1 januari 2011 tot 1 maart 2011 van € 454,00. Bij het bestreden besluit heeft de belastingdienst het bezwaar van [X] tegen het besluit van 14 juni 2011 kennelijk ongegrond verklaard.
2 In artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wht is bepaald dat een huurtoeslag slechts wordt toegekend als de huurder, diens partner alsmede degenen die medebewoner van de woning zijn, op het adres van die woning zijn ingeschreven in de Gba.
3 [X] heeft aangevoerd dat zij zich volgens de wet, als zij in een andere gemeente gaat wonen, binnen drie dagen moet laten overschrijven naar de nieuwe gemeente. In haar geval is zij van [voormalige woonplaats] naar [woonplaats] verhuisd. In verband met haar handicap kon zij niet meer op zichzelf wonen en moest zij in een verzorgingshuis worden opgenomen. Het ontruimen van haar woning in [voormalige woonplaats] heeft volgens [X] echter nog tot 30 juni 2011 geduurd, waarna de woning pas op 4 juli 2011 is overgedragen aan de woningbouwvereniging.
4 De Belastingdienst toont begrip voor het feit dat [X] haar woning aan [voormalige adres X] langer heeft moeten aanhouden in verband met haar persoonlijke situatie en de ontruiming ervan. Dat zijn volgens de Belastingdienst echter geen redenen om zijn standpunt te herzien. Immers, [X] voldeed vanaf 15 februari 2011 niet meer aan de voorwaarde van artikel 9 van de Wht dat zij in de Gba ingeschreven moest staan op [voormalige adres X].
5 De rechtbank is van oordeel dat de Belastingdienst terecht en op goede gronden tot de conclusie is gekomen dat [X] ingaande 1 maart 2011 geen recht meer had op (een voorschot op de) huurtoeslag. Haar uitleg van het feit dat zij zich bij haar verhuizing naar [woonplaats] wel binnen drie dagen in [woonplaats] moest laten inschrijven, maar dat haar woning aan [voormalige adres X] eerst op 4 juli 2011 kon worden overgedragen in verband met de ontruiming, is heel begrijpelijk. Echter, de rechtbank kan er niet aan voorbijgaan dat artikel 9 van de Wht het recht op toeslag koppelt aan het ingeschreven staan op een bepaald adres. Nu [X] slechts in de periode van 1 januari 2011 tot 1 maart 2011 op het adres [voormalige adres X] ingeschreven heeft gestaan, heeft de Belastingdienst terecht het voorschot op de huurtoeslag over 2011 beperkt tot die periode. Deze beroepsgrond treft daarom geen doel.
6 Verder heeft [X] aangevoerd dat zij haar bezwaar graag mondeling had willen toelichten, maar dat de Belastingdienst haar deze mogelijkheid met toepassing van artikel 7:3 van de Awb heeft onthouden. De belastingdienst heeft zijn besluit om [X] niet te horen gemotiveerd met het argument dat er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk was over de conclusie dat haar bezwaren ongegrond waren.
7 In artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat van het horen van belanghebbenden kan worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. De rechtbank is van oordeel dan de Belastingdienst, gelet op de bezwaren van [X], het bezwaar terecht kennelijk ongegrond heeft geacht. Daarom heeft hij, gelet op het bepaalde in artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb, kunnen afzien van het horen van [X]. Ook deze beroepsgrond treft geen doel.
8 Ter zitting heeft [X] aangevoerd dat iemand van de Belastingtelefoon haar heeft verteld dat zij recht op huurtoeslag had voor de woning aan [voormalige adres X], zolang zij daarvoor huur betaalde. De Belastingdienst heeft met zoveel woorden ontkend dat dit tegen [X] kan zijn gezegd. In haar situatie bestaat nu eenmaal geen recht op huurtoeslag. Op dit soort vragen bestaan standaardantwoorden, aldus de Belastingdienst.
9 Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 29 juni 2011, te vinden op www.rechtspraak.nl, onder LJN: BQ9685) kan van in rechte te honoreren vertrouwen pas sprake zijn indien een aan de Belastingdienst toe te rekenen toezegging of informatie uitdrukkelijk, ondubbelzinnig en ongeclausuleerd is gegeven. [X] heeft niet voldoende aannemelijk gemaakt welke vraag zij precies via de Belastingtelefoon heeft gesteld en welk antwoord zij heeft gekregen. Er is dan ook niet gebleken van in rechte te honoreren vertrouwen als bedoeld in de jurisprudentie van de AbRS.
10 De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Zij ziet geen aanleiding om een proceskostenveroordeling uit te spreken.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. P.G. Wijtsma, rechter, in tegenwoordigheid van mr. F.F. van Emst als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 april 2012.
w.g. F.F. van Emst
w.g. P.G. Wijtsma
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor partijen hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in artikel 6:13 juncto artikel 6:24 van de Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.