RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector civiel recht
Landinrichtingen
zaak-/rolnummer: 116236 / HA ZA 11-723
bezwaarschriftnummer: 250
vonnis van de meervoudige landinrichtingskamer van 4 april 2012
[A] en [B],
wonende te [woonplaats],
reclamanten tegen het plan van toedeling, opgemaakt door de Landinrichtingscommissie in de ruilverkaveling "Baarderadeel".
gemachtigde: mr. P. Stehouwer, advocaat te Sneek,
en de belanghebbenden
Gemeente Littenseradiel,
Postbus 1, 8730 AA Wommels,
vertegenwoordigd door: J. Meulenaar (afdeling Beheer),
Gemeente Menameradiel,
Postbus 3, 9036 ZW Menaam,
vertegenwoordigd door: M. van Asperen (wethouder) en T. Engelsma (afdeling Romte).
1.1 Voor het procesverloop verwijst de rechtbank naar het vonnis van 8 februari 2012, waarbij aan de Landinrichtingscommissie is opgedragen om de navolgende stukken te overleggen: het landinrichtingsplan, het begrenzingenplan, de ten aanzien van de percelen 092.907 en 092.093, voorheen perceel C 2092, geldende bestemmingsplannen, met plankaart, over de periode vanaf 1994 tot heden en (indien van toepassing) ten aanzien van voornoemde percelen afgegeven aanlegvergunningen over de periode van 1994 tot heden.
1.2 De Landinrichtingscommissie heeft de bedoelde stukken overgelegd bij brief van 17 februari 2012, ter griffie binnengekomen op 20 februari 2012. In dit schrijven heeft de Landinrichtingscommissie haar standpunt -nogmaals- nader uiteengezet. Namens reclamanten heeft mr. Stehouwer bij brief, vergezeld van een negental bijlagen, verzonden op 5 maart 2012 gereageerd op de overgelegde stukken. De gemeente Littenseradiel heeft bij brief van 1 maart 2012 gereageerd.
1.3 Vervolgens is vonnis bepaald.
Het bezwaar
2. Het bezwaar van reclamanten heeft betrekking op de voorgenomen aanleg van een fietspad over de percelen voorheen gemeente Deinum, sectie C, nrs. 2092 en 2766. Reclamanten hebben hun bezwaar -samengevat- als volgt onderbouwd. In het landinrichtingsplan is de ondergrond voor het bewuste fietspad voorwaardelijk aan de gemeente Menameradiel toegewezen, namelijk onder de voorwaarde dat het tracé planologisch zou moeten zijn geregeld. Dit laatste is niet gebeurd en aan de voorwaarde is dus niet voldaan. Het begrenzingenplan is aldus in strijd met het landinrichtingsplan en de ondergrond dient weer aan reclamanten te worden toegedeeld. Perceel C2766 is ook ten onrechte als inbrengperceel aangemerkt omdat het buiten het blok valt. De huidige onderbedeling van reclamanten bedraagt 23,7% en dat is in strijd met de wet.
De belanghebbenden
3. De gemeente Menameradiel stelt zich op het standpunt dat het tracé voor het fietspad planologisch is geregeld bij de vaststelling van het bestemmingsplan voor het buitengebied in 2007. De gemeente heeft overigens geen belang bij de aanleg van dit fietspad en zal daartoe geen initiatief nemen zolang reclamanten op de huidige locatie wonen.
De gemeente Littenseradiel heeft aangegeven dat zij het fietspad wel gerealiseerd wil zien.
Het standpunt van de Landinrichtingscommissie
4.1. De Landinrichtingscommissie stelt zich op het standpunt dat perceel C 2766 in de ruilverkaveling is meegenomen en is opgenomen op de lijst van rechthebbenden. Reclamanten hadden daar bezwaar tegen moeten maken.
4.2. Het begrenzingenplan is zonder nadere planologische voorwaarden vastgesteld door Gedeputeerde Staten. Het tracé voor het fietspad is daarbij voor zover hier van belang toegewezen aan de gemeente Menameradiel. Het bezwaar van reclamanten heeft in feite betrekking op het begrenzingenplan, maar tegen dat plan staat geen beroep open. Het bezwaar van reclamanten is daarom niet-ontvankelijk.
4.3. Het is juist dat er nog niet voldoende compensatie voor reclamanten is gevonden. Compensatiemogelijkheden binnen het plan van toedeling moeten nog met reclamanten worden besproken en de Landinrichtingscommissie verzoekt daarom om dit bezwaaronderdeel aan te houden en terug te verwijzen naar de rechter-commissaris.
Het standpunt van de minister van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie
5. Namens de minister is gesteld dat aansluiting gezocht wordt bij hetgeen namens de Landinrichtingscommissie naar voren is gebracht.
De beoordeling van het bezwaar
6.1. De Landinrichtingswet (Liw) is ingetrokken per 1 januari 2007 en vervangen door de Wet inrichting landelijk gebied. Op grond van de overgangsbepaling van art. 95 lid 2 van laatstgenoemde wet zijn de bepalingen van de Liw voor deze ruilverkaveling van toepassing gebleven nu het gaat om een landinrichtingsproject dat reeds vóór 1 januari 2007 in uitvoering was.
6.2. Reclamanten hebben ter onderbouwing van hun bezwaar verwezen naar de aanpassing door Gedeputeerde Staten van 7 november 1995 van het landinrichtingsplan Baarderadeel naar aanleiding van tegen het ontwerp-landinrichtingsplan ingediende bezwaren, waaronder bezwaren van reclamanten.
6.3. De tekst van het ontwerp-landinrichtingsplan bevatte, voor zover van belang, de navolgende passages:
"6.2. PLANWEGEN
(…)
De gemeenten Leeuwarden, Menaldumadeel en Littenseradiel willen fietspaden aanlegen langs de provinciale weg N359 tussen Hijlaard en Boksum (…) Deze fietspaden zijn op de plankaart aangegeven als door derden aan te leggen fietspaden.
*Regelingen*
(…)
De voor de aanleg van de fietspaden benodigde gronden 9ca. 12,3 ha) zullen worden verkregen door korting (artikel 142, lid 1c van de Landinrichtingswet). De eigendom zal krachtens artikel 137 van de Landinrichtingswet worden toegewezen aan de desbetreffende gemeenten. (…)"
"6.3. PLATTELANDSWEGEN"
(…)
6.3.2. Te verbeteren en aan te leggen wegen
(…)
*Regelingen*
(…) Toewijzing van gronden voor de door de gemeente aan te leggen wegen (bijlage 1b) kan slechts plaatsvinden indien de gemeente de tracés planologisch heeft geregeld."
Op de plankaart bij dit ontwerpplan is het fietspad tussen Hijlaard en Boksum ingetekend, onder meer over de aan reclamanten toebehorende percelen.
§ 6.3.1. en 6.3.2. van de tekst van het ontwerpplan bevatten regelingen met betrekking tot te handhaven wegen van algemeen belang en te verbeteren en aan te leggen wegen. Hierbij is een lijst van te verbeteren en aan te leggen wegen opgenomen. Het fietspad is daarbij niet meer genoemd. In bijlage 1b bij het ontwerpplan wordt het fietspad ook niet genoemd.
6.4. Bij besluit van 7 november 1995 hebben Gedeputeerde Staten onder andere het landinrichtingsplan vastgesteld met inachtneming van onder meer de volgende wijziging:
"In verband met enige bezwaren tegen het ruimtebeslag van de door de gemeenten aan te leggen (fiets)paden waar de ruilverkaveling alleen middels de korting de grond voor vrij maakt, wordt onder 6.3.2. de zinsnede over de toewijzing als volgt met de woorden "en paden" aangevuld; " Toewijzing van gronden voor de door de gemeente aan te leggen wegen (bijlage 1b) en paden kan slechts plaatsvinden indien de gemeente de tracés planologisch heeft geregeld."
6.5. In de beslissing van Gedeputeerde Staten van 21 november 1995 op het bezwaar van reclamanten tegen deze vaststelling is de in rechtsoverweging 6.4. aangehaalde passage als volgt weergegeven: "Toewijzing van gronden voor de door de gemeente aan te leggen wegen en paden kan slechts plaatsvinden indien de gemeente de tracee's planologisch heeft geregeld." Daaraan is toegevoegd: "De bedoeling van deze aanpassing in de tekst is dat u in het kader van de ruimtelijke ordening met de instantie die het pad aan wil leggen, in dit geval de gemeente, in overleg kunt treden over uw belangen en over de uitvoering."
6.6. De rechtbank stelt vast dat er in het landinrichtingsplan onderscheid wordt gemaakt tussen planwegen en plattelandswegen. Het bewuste fietspad is genoemd onder de paragraaf 'Planwegen' en lijkt dus als zodanig te moeten worden beschouwd. De hiervoor aangehaalde passage uit § 6.3.2. lijkt gelet op haar plaats in het landinrichtingsplan alleen maar betrekking te hebben op plattelandswegen en niet op planwegen en dus ook niet op het fietspad waarom het in deze zaak gaat. Deze passage is echter wel door Gedeputeerde Staten aangepast met de toevoeging 'en paden' naar aanleiding van het bezwaar van reclamanten tegen dit fietspad, zo is het althans aan reclamanten gepresenteerd, en het was dus kennelijk de bedoeling om op deze wijze aan dit concrete bezwaar tegemoet te komen.
6.7. Met reclamanten en anders dan de Landinrichtingscommissie is de rechtbank van oordeel dat het bewuste onderdeel van het landinrichtingsplan, gelet op de bewoordingen daarvan, voorziet in een voorwaardelijke toewijzing van de ondergrond van het tracé aan de gemeente Menameradiel, waarbij als voorwaarde geldt dat het tracé planologisch geregeld moet zijn. De nadere toelichting, zoals die in de brief van 21 november 1995 aan reclamanten is opgenomen, dwingt ook niet tot een andere uitleg. Hiermee wordt naar het oordeel van de rechtbank eerder bevestigd dat toewijzing aan de gemeente slechts kan plaatsvinden nadat er een planologisch besluitvormingstraject heeft plaatsgevonden waarbinnen reclamanten de mogelijkheden hebben om hun belangen naar voren te brengen. De rechtbank verstaat deze voorwaarde dan ook zo dat toewijzing aan de gemeente slechts kon geschieden indien en voor zover het tracé planologisch was geregeld.
6.8. Uit de door de Landinrichtingscommissie overgelegde stukken uit het bestemmingsplan Buitengebeid 1987, het bestemmingsplan Buitengebied 2007 en het bestemmingsplan dorpsgebied Boksum van de gemeente Menameradiel heeft de rechtbank niet kunnen afleiden dat het tracé voor het fietspad planologisch is geregeld door de gemeente Menameradiel. Uit de overgelegde plankaarten van het buitengebied blijkt dit in ieder geval niet en gemeente heeft dit ook niet verder onderbouwd. Weliswaar zijn de gronden mede aangewezen als zijnde bestemd voor het gebruiksdoel 'verkeer', maar dat heeft betrekking op het gehele buitengebied en biedt slechts een algemeen kader voor nadere uitvoering. Van een aanlegvergunning ter zake van dit fietspad is niet gebleken. Ook is niet gebleken van een planologische regeling met betrekking tot het fietspad ten aanzien van het deel van het perceel van reclamanten dat binnen het dorpsgebied van Boksum is gelegen. Het gedeelte van hun erf achter het woonhuis waarover het fietspad zou moeten gaan lopen heeft de bestemming 'woongebied' en van enige planologische afwijking daarvan blijkt niets.
6.9. Het begrenzingenplan is vastgesteld door Gedeputeerde Staten op 23 januari 2008. Blijkens de daarbij behorende begrenzingenkaart en de bij van het besluit tot vaststelling van het begrenzingenplan onderdeel uitmakende bijlage 'Begrenzingenplan ruilverkaveling Baarderadeel' is het tracé van het fietspad toegewezen aan de gemeente Menameradiel, althans het gedeelte van het tracé voor zover in het onderhavige geval van belang. In de bedoelde bijlage staat onder 2.1.2 vermeld: "De op de kaart staande wegen zijn onderverdeeld in planwegen, plattelandswegen en paden (ook: kerkepaden). Deze wegen en (fiets- en wandel)paden inclusief kunstwerken en ermee samenhangende voorzieningen worden in eigendom, beheer en onderhoud toegewezen aan de gemeenten Littenseradiel, Menaldumadeel en Leeuwarden, voorzover deze wegen op het grondgebied van die gemeenten liggen."
6.10. Het begrenzingenplan heeft een administratief-kadastraal karakter en brengt een scheiding aan tussen de gronden in het in te richten gebied die worden toegewezen en die welke worden toegedeeld. Deze toewijzing heeft betrekking op bijvoorbeeld infrastructurele voorzieningen zoals het onderhavige fietspad, die in het landinrichtingsplan zijn aangewezen. Wijzigingen ten aanzien van een zodanige voorziening kunnen niet via het begrenzingenplan worden bewerkstelligd, daarvoor dient het landinrichtingsplan te worden gewijzigd. Het landinrichtingsplan vormt aldus de basis van het begrenzingenplan en het begrenzingenplan of de feitelijke uitwerking daarvan kan niet in strijd zijn met het landinrichtingsplan.
6.11. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat het begrenzingenplan ter zake van het nu in het geding zijnde gedeelte van het tracé van het fietspad dient te worden uitgelegd met inachtneming van hetgeen daaromtrent is bepaald in het landinrichtingsplan, in het bijzonder de daarin opgenomen voorwaarde van planologische regeling. Dit brengt met zich mee dat de toewijzing van het tracé aan de gemeente Menameradiel als gevolg van de vaststelling van het begrenzingenplan slechts heeft kunnen plaatsvinden indien en voor zover deze gemeente op het moment van de vaststelling van het begrenzingenplan het tracé planologisch had geregeld. Het landinrichtingsplan is vastgesteld in 1995, een voor de onderhavige zaak niet van belang zijnde wijziging van het landinrichtingsplan uit 2008 daarbij buiten beschouwing gelaten, en het begrenzingenplan in 2008. De rechtbank stelt vast dat de gemeente Menameradiel gedurende een periode van bijna 13 jaren de gelegenheid heeft gehad om het tracé van het fietspad planologisch te regelen, maar dat niet heeft gedaan. Op basis van de vorenbedoelde uitleg leidt dit tot de vaststelling dat in het begrenzingenplan geen toewijzing van de ondergrond van het in het geding zijnde tracé voor het fietspad aan de gemeente Menameradiel heeft plaatsgevonden, nu de daarvoor noodzakelijke voorwaarde niet is vervuld.
6.12 Van bezwaar door reclamanten tegen een zodanige toewijzing of tegen het begrenzingenplan als zodanig, zoals de Landinrichtingscommissie de bezwaren kennelijk heeft begrepen, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. De rechtbank begrijpt dat reclamanten in feite slechts de hiervoor gedane vaststelling bevestigd willen zien en vanuit dat gezichtspunt bezwaar hebben gemaakt tegen het plan van toedeling. Deze vaststelling vormt naar het oordeel van de rechtbank terecht de grondslag om hun inbreng weer volledig toe te delen, nu niet is gebleken van enige noodzaak tot een gewijzigde toedeling.
6.13. Het bezwaar van reclamanten dat perceel C 2766 buiten het blok valt behoeft gelet op het voorgaande geen verdere bespreking meer.
6.14. Hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot het oordeel dat het bezwaar van reclamanten wordt gehonoreerd. Zij dienen te worden toegedeeld conform hun inbreng. Het plan van toedeling dient dan ook in die zin te worden gewijzigd. Hetgeen reclamanten verder nog hebben aangevoerd behoeft daarom geen nadere beoordeling.
6.15. De Landinrichtingscommissie zal gezien het voorgaande het door reclamanten betaalde griffierecht dienen te vergoeden. Voor het overige zullen partijen de eigen proceskosten dragen.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het bezwaar van reclamanten gegrond;
- bepaalt dat het plan van toedeling dient te worden aangepast in die zin dat de door reclamanten ingebrachte percelen voorheen kadastraal bekend gemeente Deinum, sectie C, nr. 2092 en gemeente Deinum, sectie C, nr. 2766, thans nrs. 092092, 094057, 092907 en 092093, volledig zullen worden toegedeeld aan reclamanten;
- bepaalt dat de Landinrichtingscommissie het door reclamanten betaalde griffierecht van
€ 260,-- dient te vergoeden en compenseert voor het overige de kosten van de procedure aldus dat ieder de eigen kosten draagt.
Aldus gewezen door mr. T.K. Hoogslag, voorzitter, en mrs. J.Y.B. Jansen en M. Griffioen, rechters, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 april 2012 in tegenwoordigheid van de griffier.