ECLI:NL:RBLEE:2012:BX3986

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
25 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
369881 / CV EXPL 11-4975
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van deelgenoot in een gemeenschap om een rechtsvordering in te stellen ter verkrijging van een rechterlijke uitspraak ten behoeve van de gemeenschap

In deze zaak, die voor de Rechtbank Leeuwarden werd behandeld, ging het om de bevoegdheid van een deelgenoot in een gemeenschap om een rechtsvordering in te stellen. Eiser [X] vorderde betaling van achterstallige huur van de stichting, die de huurpenningen op een andere rekening had voldaan dan overeengekomen. De kantonrechter oordeelde dat [X] niet bevoegd was om deze vordering in te stellen, omdat er op het moment van dagvaarden een beheersregeling van kracht was waarbij zijn broer [Y] met uitsluiting van [X] het beheer had. De kantonrechter verklaarde [X] niet-ontvankelijk in zijn vordering, omdat de bevoegdheid om een rechtsvordering in te stellen was uitgesloten door de beheersregeling. De stichting had de huurpenningen op de derdengeldrekening van het kantoor van mr. Oostra betaald, wat volgens de kantonrechter gerechtvaardigd was, gezien de instructies van [Y]. In reconventie erkende [X] de vordering van de stichting, die om duidelijkheid vroeg over de betaalinstructies. De kantonrechter verklaarde voor recht dat de stichting de huurpenningen bevrijdend kon betalen op de derdengeldrekening van het rentmeesterskantoor, of op een andere door [Y] aan te geven rekening. De kosten van het geding werden aan beide partijen opgelegd, maar vastgesteld op nihil, omdat de stichting geen gebruik had gemaakt van professionele rechtshulp.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector kanton
Locatie Heerenveen
zaak-/rolnummer: 369881 \ CV EXPL 11-4975
vonnis van de kantonrechter d.d. 25 juli 2012
inzake
[X],
wonende te [woonplaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
gemachtigde: mr. J.H. van der Meulen,
tegen
De stichting
STICHTING BEHEER AUTOMOBIELMUSEUM DEVENTER,
gevestigd te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
procederende bij haar bestuurder drs. [Z].
Partijen zullen hierna "[X]" en "de stichting" worden genoemd.
Procesverloop
1.1. Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het incidenteel vonnis van 1 februari 2012
- de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie
- de conclusie van repliek in conventie tevens antwoord in reconventie
- de conclusie van dupliek in conventie tevens repliek in reconventie
- de conclusie van dupliek in reconventie.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
Motivering
De vaststaande feiten in de hoofdzaak
2. In deze procedure zal van de volgende vaststaande feiten worden uitgegaan.
2.1. [X] is de broer van [Y]. Zij zijn nazaten van [D].
2.2. [X] en [Y] hebben gemeenschappelijk in eigendom de onroerende zaak (bedrijfsruimte) aan de [adres] te [woonplaats]. In deze onroerende zaak was eertijds de eerste fabriek van [D] gevestigd.
2.3. [X] en [Y] hebben met ingang van 1 juli 2003 voor de duur van vijf jaar, derhalve tot en met 30 juni 2008, een schriftelijke huurovereenkomst met betrekking tot de bedrijfsruimte gesloten met de stichting. De huurovereenkomst is nadien voortgezet en loopt tot en met 30 juni 2013. De stichting exploiteert thans in het gehuurde een automobielmuseum.
2.4. De huurprijs van de bedrijfsruimte bedroeg vanaf 1 juli 2010 € 2.203,29 exclusief BTW en vanaf 1 juli 2011 € 2.201,00 exclusief BTW per maand. De huurprijs is krachtens de huurovereenkomst (artikel 4.5.) bij vooruitbetaling verschuldigd en dient vóór of op de eerste dag van de periode waarop de betaling betrekking heeft, volledig te zijn voldaan.
2.5. Met ingang van 13 september 2007 heeft de rentmeester mr. Oostra het beheer over de onroerende zaak gevoerd namens [X] en [Y]. Onderdeel van de beheersregeling was het beheren van een bankrekening, waarop de huurbetalingen konden worden gedaan. In verband daarmee is een bankrekening geopend bij de Rabobank, met nummer 13.66.83.282, ten name van De Slachte O.G., [Y] e/o [X]. Zowel [X] als [Y] waren bevoegd om over deze bankrekening te beschikken. De stichting heeft de huur aanvankelijk op deze bankrekening overgemaakt.
2.6. [Y] heeft bij de sector civiel recht van deze rechtbank een procedure tegen [X] aanhangig gemaakt, strekkende tot verdeling van de tussen hen bestaande gemeenschap (de onroerende zaak). Bij (tussen)vonnis van 10 november 2010 heeft de rechtbank overwogen dat de onroerende zaak zal worden toegedeeld aan [Y]. De rechtbank heeft vervolgens taxateurs benoemd om de waarde van de onroerende zaak vast te stellen.
2.7. In of omstreeks april/mei 2010 heeft [X], zonder overleg met [Y], de gezamenlijke bankrekening ten behoeve van het beheer van de onroerende zaak geblokkeerd, terzake van de bevoegdheden van mr. Oostra. In verband daarmee heeft mr. Oostra bij brief van 28 mei 2010 medegedeeld dat hij zijn beheerswerkzaamheden met ingang van 1 juni 2010 stopzet.
2.8. De stichting heeft de gemachtigde van [X], mr. Van der Meulen, bij e-mail van 21 juli 2010 medegedeeld dat men de huur voortaan overmaakt op de derdengeldrekening van het kantoor van mr. Oostra. In reactie hierop heeft mr. Van der Meulen de stichting bij brief van 22 juli 2010 medegedeeld dat er alleen bevrijdend kan worden betaald op de sub 2.5. genoemde bankrekening bij de Rabobank. Op haar beurt heeft de stichting bij e-mail van 23 juli 2010 aan mr. Van der Meulen medegedeeld dat men de huur blijft overmaken op de derdengeldrekening van mr. Oostra totdat er een ondertekende verklaring van [Y] is met de strekking dat de door mr. Van der Meulen genoemde bankrekening de correcte bankrekening is voor de betaling van de huur.
2.9. Mr. Van der Meulen heeft van de (toenmalige) gemachtigde van de stichting een brief d.d. 5 augustus 2010 ontvangen, waarin onder meer wordt medegedeeld dat [Y] de stichting heeft opgedragen om de huur tot nader order te betalen op de derdengeldrekening van het kantoor van mr. Oostra. In reactie hierop heeft mr. Van der Meulen bij brief van 3 september 2010 te kennen gegeven dat er geen sprake is van een gewijzigde betaalinstructie en dat de huur op de bankrekening bij de Rabobank moet blijven worden voldaan. De huurpenningen tot en met de maand oktober 2010 zijn overigens door de stichting op deze bankrekening voldaan.
2.10. De huur penningenover de maanden november 2010 tot en met juli 2011, ten bedrage van in totaal € 19.827,32, zijn door de stichting niet, zoals door [X] verlangd, op de bankrekening bij de Rabobank voldaan. De betreffende huur is betaald op de eerder genoemde derdengeldrekening van het rentmeesterskantoor waaraan mr. Oostra verbonden is.
2.11. Bij beschikking van 20 juli 2011 heeft de kantonrechter te Heerenveen met betrekking tot de onroerende zaak een beheersregeling als bedoeld in artikel 3:168 lid 2 BW vastgesteld, inhoudende dat [Y] met uitsluiting van [X] wordt belast met het beheer van de onroerende zaak. [X] heeft bij het gerechtshof Leeuwarden beroep ingesteld tegen voormelde beschikking. Het gerechtshof heeft de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd bij arrest van 6 maart 2012.
2.12. [X] heeft de stichting op 29 september 2011 gedagvaard met betrekking tot de betaling van achterstallige huur.
Het geschil
in conventie
3.1. [X] vordert dat de kantonrechter, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. de stichting veroordeelt om aan de gemeenschap en wel op rekening met rekeningnummer 13.66.83.282 ten name van De Slachte O.G., [Y] e/o [X] (Rabobank Sneek), ter zake van de huurprijs, over de periode tot en met juli 2011 tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen het bedrag van
€ 19.827,32 exclusief BTW, vermeerderd met de wettelijke rente over de van dat bedrag deel uitmakende betalingstermijnen, ingaande op de dag van elke betrokken betalingsperiode over de dan telkens vervallen betalingstermijn, tot aan de dag der algehele voldoening, vermeerderd met de buitengerechtelijke incassokosten van € 700,00;
II. de stichting veroordeelt in de kosten van het geding, waaronder begrepen de noodzakelijke reis- en verblijfkosten en verletkosten van [X] en de noodzakelijke verschotten van de gemachtigde van [X].
3.2. De stichting concludeert tot afwijzing van de vordering van [X], met veroordeling van [X] in de kosten van het geding, waaronder de noodzakelijke reis- en verblijfkosten en verletkosten van de stichting en de noodzakelijke verschotten van de gemachtigde van de stichting.
in reconventie
Het standpunt van de stichting
3.3. De stichting vordert - na wijziging van eis - dat de kantonrechter voor recht verklaart dat gedurende de tijd dat [X] en [Y] gezamenlijk eigenaar van de fabriek zullen zijn, de stichting de huurpenningen bevrijdend zal kunnen en moeten betalen op de derdenrekening van het rentmeesterskantoor van Eysinga & Oostra, dan wel op een andere door [Y] als beheerder van de fabriek aan te geven rekening, met veroordeling van [X] in de kosten van het geding.
3.4. [X] concludeert tot afwijzing van de vordering van de stichting, met veroordeling van de stichting in de kosten van het geding.
in conventie voorts
De beoordeling van het geschil
4.1. [X] vordert betaling van achterstallige huur over de maanden november 2010 tot en met juli 2011, voor een totaalbedrag van € 19.827,32. Deze huurpenningen dien(d)en volgens hem te worden betaald op de (sub r.o. 2.5. genoemde) bankrekening bij de Rabobank en níet op de derdengeldrekening van het kantoor waaraan mr. Oostra verbonden is. [Y] was niet gerechtigd om eenzijdig een andere rekening aan te wijzen waarop de huur in het vervolg moe(s)t worden betaald. Ook nadat hij met het beheer van de onroerende zaak was belast, heeft [Y] geen betalingsinstructie aan de stichting gegeven, afwijkend van de door de broers De Jong eertijds - in 2007 - gezamenlijk gegeven betaalinstructie. [X], is naar eigen zeggen, krachtens artikel 3:171 BW bevoegd om de vordering tot betaling van achterstallige huur, die valt in de tussen de broers De Jong bestaande gemeenschap, ten behoeve van de gemeenschap in te stellen voor de periode tot 20 juli 2011, toen er nog geen beheersregeling van kracht was en het beheer door de broers De Jong nog gezamenlijk werd gevoerd.
4.2. De stichting betwist de vordering van [X]. [X] kan niet in zijn vorderingen worden ontvangen, nu de dagvaarding in de onderhavige procedure dateert van september 2011, derhalve van ná het van kracht worden van de beheersregeling op 20 juli 2011 waarbij [Y], met uitsluiting van [X], met het beheer van de gemeenschap is belast. [X] was aldus ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding niet (meer) bevoegd om een vordering ten behoeve van de gemeenschap in te stellen. Met betrekking tot de gevorderde achterstallige huur voert de stichting het navolgende aan. In 2007 hebben [X] en [Y] gezamenlijk de (sub r.o. 2.5. genoemde) bankrekening bij de Rabobank aangewezen als rekening waarop de huur moest worden betaald. Deze aanwijzing was een onlosmakelijk onderdeel van de door [X] en [Y] met mr. Oostra overeengekomen beheersregeling. Deze beheersregeling is met ingang van 1 juni 2010 geëindigd middels opzegging door mr. Oostra. Nadien hebben [X] en [Y] geen nieuwe beheersregeling gesloten. De stichting heeft vervolgens geen nieuwe betaalinstructie van [X] en [Y] gezamenlijk gekregen. De broers De Jong konden niet tot overeenstemming komen over het beheer van het automobielmuseum. Er is hierdoor een impasse ontstaan, waarin [Y] de stichting heeft opgedragen om tot nader order de huurpenningen te betalen op de derdengeldrekening van het kantoor van mr. Oostra, aan welke instructie de stichting gevolg heeft gegeven. Deze instructie van [Y] was gebaseerd op artikel 3:171 lid 1 BW; het betrof een handeling die geen uitstel kon lijden. Immers, zonder een dergelijke instructie verkeerde de stichting in de onmogelijkheid om op enige rekening de huurpenningen, naar genoegen van de beide broers De Jong, bevrijdend te voldoen.
4.3. De kantonrechter overweegt dat allereerst de vraag voorligt of [X] bevoegd was om ten behoeve van de gemeenschap de onderhavige rechtsvordering tot betaling van achterstallige huur te stellen. Daarbij dient de datum van dagvaarding als uitgangspunt te worden genomen. Op dat moment diende genoemde bevoegdheid te bestaan.
4.4. Ingevolge artikel 3:171 BW is, tenzij een regeling anders bepaalt, iedere deelgenoot (onder meer) bevoegd tot het instellen van rechtsvorderingen ter verkrijging van een rechterlijke uitspraak ten behoeve van de gemeenschap. In dit wetsartikel is voorts bepaald dat een regeling die het beheer aan een of meer van de deelgenoten toekent, tenzij zij anders bepaalt, voornoemde bevoegdheid voor de andere deelgenoten uitsluit.
4.5. In aanmerking nemend hetgeen in genoemd wetsartikel is bepaald, oordeelt de kantonrechter dat [X] ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding - op 29 september 2011 - niet (meer) bevoegd was om de onderhavige rechtsvordering tot betaling van achterstallige huur in te stellen. Immers, ten tijde van de dagvaarding was reeds van kracht de door de kantonrechter vastgestelde (en in hoger beroep door het gerechtshof bekrachtigde) beheersregeling, waarbij [Y] met uitsluiting van [X] met het beheer van de gemeenschap is belast. Zoals uit de tweede volzin van artikel 3:171 BW volgt, sluit een zodanige beheersregeling uit dat [X] nog langer bevoegd was om een rechtsvordering ten behoeve van de gemeenschap vast te stellen, te meer nu niet gesteld of gebleken is dat deze beheersregeling anders bepaalt. Aan het voorgaande doet niet af dat de gevorderde huurpenningen zien op de periode van vóór het van kracht worden van de beheersregeling.
4.6. [X] moet dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vorderingen jegens de stichting.
4.7. De kantonrechter komt daarmee niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het geschil. Hetgeen partijen in dat verband hebben aangevoerd - onder meer ten aanzien van de vraag op welke bankrekening de huurpenningen in de periode van november 2010 tot en met juli 2011 moesten worden betaald - kan als niet meer van belang zijnde voor de uitkomst van dit geschil verder onbesproken blijven.
4.8. [X] zal als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding worden veroordeeld. Deze zullen aan zijde van de stichting evenwel worden begroot op nihil, nu de stichting vertegenwoordigd door één harer bestuurders heeft geprocedeerd en geen gebruik heeft gemaakt van de diensten van een professioneel rechtshulpverlener, terwijl overigens niet is gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 238 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
in reconventie voorts
De beoordeling van het geschil
4.9. De stichting legt aan haar vordering ten grondslag dat zij er belang bij heeft dat er (eindelijk) duidelijkheid komt omtrent de vraag aan wie zij in de toekomst de huurpenningen bevrijdend kan betalen, meer in het bijzonder of zij de huurpenningen kan blijven voldoen, zoals zij vanaf november 2010 doet, op de derdengeldrekening van het kantoor van mr. Oostra, een en ander tegen de achtergrond van de tegenstrijdige betaalinstructies van [Y] en [X]. De stichting voegt daaraan toe dat [Y] in het najaar van 2010, op grond van artikel 3:170 BW, bevoegd was om de derdengeldrekening van het kantoor van mr. Oostra aan te wijzen als betaaladres. Sinds het van kracht zijn van de beheersregeling is [Y] als enige deelgenoot bevoegd tot handhaving of wijziging van dit betaaladres.
4.10. [X] heeft aanvankelijk de vordering van de stichting betwist. Bij dupliek in reconventie heeft hij evenwel de vordering alsnog erkend, daartoe stellende dat de aanwijzing van een betaaladres valt onder de bevoegdheid van de deelgenoot die het beheer heeft, in dit geval [Y] (als enige deelgenoot).
4.11. De kantonrechter overweegt dat de vordering in reconventie voor toewijzing gereed ligt, nu deze - alsnog - door [X] is erkend. De kantonrechter merkt daarbij op dat, gelet op de formulering van de vordering, de gevorderde verklaring voor recht slechts kan zien op de periode vanaf de datum van dit vonnis.
4.12. [X] zal als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding worden veroordeeld. Deze kosten zullen aan de zijde van de stichting op nihil worden vastgesteld, om dezelfde redenen als hiervoor in conventie in r.o. 4.8. is overwogen.
Beslissing
De kantonrechter:
in conventie
1. verklaart [X] niet-ontvankelijk in diens vordering tegen de stichting;
2. veroordeelt [X] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van de stichting vastgesteld op nihil;
in reconventie
3. verklaart voor recht dat gedurende de tijd dat [X] en [Y] (nog) gezamenlijk eigenaar van de onroerende zaak zullen zijn, de stichting de huurpenningen bevrijdend zal kunnen en moeten betalen op de derdengeldrekening van het rentmeesterskantoor van Van Eysinga & Oostra, dan wel op een andere door [Y] als beheerder van het onroerend goed aan te geven bankrekening;
4. veroordeelt [X] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van de stichting vastgesteld op nihil.
Aldus gewezen door mr. J.C.G. Leijten, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 juli 2012 in tegenwoordigheid van de griffier.
c 119