Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1 Eiser is geboren op [datum] 1942 en gehuwd met [echtgenote].
2.2 In februari 2005 hebben de bevoegde Belgische belastingautoriteiten in het kader van de spontane uitwisseling van informatie op grond van de Richtlijn 77/799/ EEG van 19 december 1977 van de Raad van de Europese Gemeenschappen betreffende de wederzijdse bijstand van de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten op het gebied van de directe belastingen (kortweg: de Bijstandsrichtlijn) gegevens verstrekt aan de FIOD/ECD team Internationaal. De gegevens bestaan uit een Nota met twaalf bijlagen. De bijlagen behorende bij de Nota zijn genummerd als B1, B2, enzovoorts. B1, B2 en B6 zijn zogenoemde rekeningbestandenlijsten. B9 betreft een adressenlijst.
2.3 In de Nota staat vermeld dat het gegevens betreft van de bank Van Lanschot Bankiers Luxembourg (hierna: Van Lanschot). De gegevens zijn door het Belgische Parket in beslaggenomen bij een huiszoeking bij een verdachte.
2.4 In maart 2007 is binnen de Belastingdienst het project “Bank Zonder Naam” (hierna het Project) gestart. Doel van het Project was het op projectmatige wijze behandelen van de in 2005 van de Belgische autoriteiten verstrekte gegevens, door middel van het identificeren en sofiëren van de beschikbare renseignementen, ten einde de niet aangegeven inkomen- en vermogensbestanddelen (bankrekeningen) alsnog in de belastingheffing te betrekken.
2.5 Ten behoeve van het Project is een draaiboek opgesteld.
2.6 Tijdens het proces van identificatie bleek dat de combinatie van de achternaam van eiser en zijn echtgenote slechts éénmaal in het geautomatiseerde systeem Beheer Van Relaties (BVR) voorkomt.
2.7 In het BVR-systeem zijn alle namen van natuurlijke personen en rechtspersonen die in Nederland wonen of zijn gevestigd opgenomen. Via dit systeem zijn ook historische gegevens te raadplegen. Het BVR-systeem wordt voor wat betreft natuurlijke personen gevoed vanuit de gemeentelijke basisadministratie. Indien en voor zover uit de vergelijking met het systeem BVR slechts 1 persoon met de ingevoerde combinatie van voorletters, achternaam-achternaam naar voren kwam, is deze persoon door verweerder als rekeninghouder aangemerkt.
2.8 Uit renseignementen van 21 december 1994, 5 september 1996 en 28 november 1996 volgt dat bij Van Lanschot een rekening werd gehouden op naam van [naamcombinatie eiser en echtgenote], met rekeningnummer [nummer]. Het saldo op deze rekening bedroeg op 21 december 1994 in totaal f 46.293,43.Dit bedrag is als volgt uitgesplitst: f 1.541,16, f 3.612,27 en f 41.140,00.
Het saldo op deze rekening bedroeg op 5 september 1996 in totaal f 346.183.74. Dit bedrag is als volgt uitgesplitst: f 8,71 aan current accounts, f 302.100,00 aan bonds, en f 44.075,00 aan investment funds. Het saldo op deze rekening bedroeg op 28 november 1996 in totaal f 358.775,91. Dit bedrag is als volgt uitgesplitst: f 980,83 aan current accounts, f 313.500,00 aan bonds en f 44.295,08 aan investment funds.
2.9 Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 7 maart 2007 een vragenbrief gestuurd. Bij de vragenbrief is een formulier “verklaring in het buitenland aangehouden bankrekeningen” (hierna: de verklaring) en een formulier “Opgaaf in het buitenland aangehouden bankrekeningen” (hierna: het formulier) gevoegd.
2.10 Eiser heeft de verklaring en het formulier ondertekend op 9 maart 2007 en aan verweerder geretourneerd. Op de verklaring heeft eiser onder de ná 31 december 1994 aangehouden buitenlandse bankrekeningen ingevuld: "Geen buitenlandse bankrekeningen". Op het formulier heeft eiser geschreven: "Er zijn geen bankrekeningen in het buitenland en ook nooit gehad.".
2.11 Verweerder heeft eiser op 19 november 2007 een brief gestuurd, waarin is vermeld dat uit de hem ter beschikking staande informatie blijkt dat eiser of zijn echtgenote een of meerdere bankrekeningen heeft aangehouden in het buitenland, dat eiser niet heeft voldaan aan de informatieverplichting ex artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) en dat verweerder genoodzaakt is voor het opleggen van navorderingsaanslagen IB en/of VB uit te gaan van geschatte bedragen. Verweerder heeft eiser tevens op de hoogte gesteld van zijn voornemen om voor 1995 een navorderingsaanslag IB/PVV en een boete (verhoging) op te leggen, alsmede voor 2002 een navorderingsaanslag IB/PVV en een vergrijpboete.
2.12 Met dagtekening 19 december 2007 heeft verweerder aan eiser de navorderingsaanslag IB/PVV 1995 en de boete (verhoging) opgelegd. De navorderingsaanslag IB/PVV 1995 is berekend naar een belastbaar inkomen van € 27.498 (f 60.599), vermeerderd met een bedrag van € 467 (f 1.030) aan heffingsrente. De boete bedraagt € 1.178 (f 2.598).
2.13 Met dagtekening 20 december 2007 heeft verweerder aan eiser de navorderingsaanslag IB/PVV 2002, alsmede bij beschikking de vergrijpboete opgelegd. De navorderingsaanslag IB/PVV 2002 is berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 21.689 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 7.242, vermeerderd met een bedrag van € 434 aan heffingsrente. De vergrijpboete bedraagt € 3.592.
2.14 Bij brief van 10 januari 2008 is namens eiser bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV 1995 en 2002, alsmede tegen de boete (verhoging) en de vergrijpboete.
2.15 Bij uitspraak op bezwaar van 27 november 2008, derhalve in één geschrift vervat, zijn de navorderingsaanslagen IB/PVV 1995 en 2002, de boete (verhoging) en de boetebeschikking gehandhaafd.
2.16 Verweerder heeft eiser op 20 oktober 2008 een brief gestuurd, waarin is vermeld dat uit de hem ter beschikking staande informatie blijkt dat eiser of zijn echtgenote een of meerdere bankrekeningen heeft aangehouden in het buitenland, dat eiser niet heeft voldaan aan de informatieverplichting ex artikel 47 van de AWR en dat verweerder genoodzaakt is voor het opleggen van navorderingsaanslagen IB en/of VB uit te gaan van geschatte bedragen. Verweerder heeft eiser tevens op de hoogte gesteld van zijn voornemen om de navorderingsaanslagen IB/PVV 1996, 1997, 1998, 1999, 2000, 2001, 2003, 2004 en 2005, navorderingsaanslagen VB 1998, 1999 en 2000, alsmede boetes (verhogingen) en vergrijpboetes op te leggen.
2.17 Met dagtekening 25 november 2008 heeft verweerder aan eiser de navorderingsaanslagen IB/PVV 2001, 2003, 2004 en 2005, alsmede de vergrijpboetes opgelegd. De navorderingsaanslag IB/PVV 2001 is berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 21.383 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 6.622, vermeerderd met een bedrag van € 558 aan heffingsrente. De vergrijpboete voor 2001 bedraagt € 1.986. De navorderingsaanslag IB/PVV 2003 is berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 8.395 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 7.752, vermeerderd met een bedrag van € 513 aan heffingsrente. De vergrijpboete voor 2003 bedraagt € 2.325. De navorderingsaanslag IB/PVV 2004 is berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 8.556 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 8.328, vermeerderd met een bedrag van € 464 aan heffingsrente. De vergrijpboete voor 2004 bedraagt € 2.498. De navorderingsaanslag IB/PVV 2005 is berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.192 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 9.091, vermeerderd met een bedrag van € 370 aan heffingsrente. De vergrijpboete voor 2001 bedraagt € 2.727.
2.18 Bij brief van 8 december 2008 is namens eiser bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV 2001, 2003, 2004 en 2005, alsmede tegen de vergrijpboetes.
2.19 Met dagtekening 31 december 2008 heeft verweerder aan eiser de navorderingsaanslag IB/PVV 1996, de navorderingsaanslag VB 1997 en de boetes (verhogingen) opgelegd. De navorderingsaanslag IB/PVV 1996 is berekend naar een belastbaar inkomen van € 27.980 (f 61.662), vermeerderd met een bedrag van € 576 (f 1.270) aan heffingsrente. De boete bedraagt € 1.299 (f 2.864). De navorderingsaanslag VB 1997 is berekend naar een belastbaar vermogen van € 160.184 (f 353.000), vermeerderd met een bedrag van € 300 (f 663) aan heffingsrente. De boete bedraagt € 678 (f 1.496).
2.20 Bij brief van 21 januari 2009 is namens eiser bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 1996, de navorderingsaanslag VB 1997, alsmede tegen de boetes (verhogingen).
2.21 Met dagtekening 15 augustus 2009 heeft verweerder de navorderingsaanslagen IB/PVV 1997, 1998, 1999 en 2000 en de navorderingsaanslagen VB 1998, 1999 en 2000 opgelegd. De navorderingsaanslag IB/PVV 1997 is berekend naar een belastbaar inkomen van € 32.885 (f 72.471), vermeerderd met een bedrag van € 1.972 (f 4.346) aan heffingsrente. De navorderingsaanslag IB/PVV 1998 is berekend naar een belastbaar inkomen van € 37.207 (f 81.995), vermeerderd met een bedrag van € 2.313 (f 5.098) aan heffingsrente. De navorderingsaanslag IB/PVV 1999 is berekend naar een belastbaar inkomen van € 34.802 (f 76.695), vermeerderd met een bedrag van € 2.338 (f 5.153) aan heffingsrente. De navorderingsaanslag IB/PVV 2000 is berekend naar een belastbaar inkomen van € 36.523 (f 80.488), vermeerderd met een bedrag van € 2.511 (f 5.535) aan heffingsrente. De navorderingsaanslag VB 1998 is berekend naar een belastbaar vermogen van € 240.049 (f 529.000), vermeerderd met een bedrag van € 384 (f 848) aan heffingsrente. De navorderingsaanslag VB 1999 is berekend naar een belastbaar vermogen van € 315.831 (f 696.000), vermeerderd met een bedrag van € 609 (f 1.343) aan heffingsrente. De navorderingsaanslag VB 2000 is berekend naar een belastbaar vermogen van € 255.024 (f 562.000), vermeerderd met een bedrag van € 351 (f 774) aan heffingsrente.
2.22 Bij brief van 7 september 2009 is namens eiser bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV 1997, 1998, 1999 en 2000 en de navorderingsaanslagen VB 1998, 1999 en 2000.
2.23 Bij uitspraak op bezwaar van 2 juli 2010, derhalve in één geschrift vervat, zijn de navorderingsaanslagen IB/PVV 1997, 1998, 1999, 2000, 2001, 2003, 2004 en 2005, de navorderingsaanslagen VB 1997, 1998, 1999 en 2000, alsmede de boetes (verhogingen) en de vergrijpboetes gehandhaafd.