vonnis
RECHTBANK LEEUWARDEN
zaaknummer / rolnummer: 114600 / HA ZA 11-605
Vonnis van 5 september 2012
1. [A],
wonende te [woonplaats],
2. [B],
wonende te [woonplaats],
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. F.R.H. Kuiper te Hattem,
1. [C],
wonende te [woonplaats],
2. [D],
wonende te [woonplaats],
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. J. Pieters te Sneek.
Partijen zullen hierna [A] c.s. en [C] c.s. genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- het proces-verbaal van comparitie van 18 januari 2012.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [A] c.s. heeft van [C] c.s. bij koopovereenkomst - ondertekend op 29 december 2010 door [C] c.s. en op 7 januari 2011 door [A] c.s. - een woning gelegen te [plaatsnaam] aan [adres] (hierna te noemen: de woning) gekocht voor de koopsom van € 362.500,-. [C] c.s. heeft zich bij de verkoop laten bijstaan door een makelaar. De woning is per 16 maart 2011 in eigendom overgedragen aan [A] c.s. na het passeren van de leveringsakte.
2.2. In artikel 5 van de koopovereenkomst is - voor zover van belang - onder meer het volgende opgenomen:
"5.1. De onroerende zaak zal aan koper in eigendom worden overgedragen in de staat waarin deze zich bij het tot stand komen van deze overeenkomst bevindt (…).
(…)
5.3. De onroerende zaak zal bij de eigendomsoverdracht de feitelijke eigenschappen bezitten die nodig zijn voor een normaal gebruik als: woonhuis.(…)
Verkoper staat niet in voor andere eigenschappen dan die voor een normaal gebruik nodig zijn. Verkoper staat ook niet in voor de afwezigheid van gebreken die dat normale gebruik belemmeren en die aan koper kenbaar zijn op het moment van het tot stand komen van deze koopovereenkomst.
(…)
5.4.3. Aan verkoper is niet bekend of in de onroerende zaak asbest is verwerkt.
(…)
5.5. Koper heeft het recht voor het passeren van de akte van levering het gekochte van binnen en van buiten te inspecteren.
(…)
5.13. De enkele verklaring dat verkoper niet bekend is met bepaalde feiten of omstandigheden houdt geen garantie of vrijwaring in voor koper of verkoper."
2.3. In het kader van de koopovereenkomst is door [C] c.s. een vragenlijst ingevuld. Onder vraag 21 is onder meer de volgende vraag opgenomen: "Zijn er in het pand (en/of in de schuur) eternietplaten of asbest(houdende platen) aangebracht?...JA/NEE". [C] c.s. heeft deze vraag beantwoord met NEE.
2.4. In de leveringsakte is - voor zover van belang - op pagina 5 onder meer het volgende opgenomen:
"ASBEST:
Verkoper heeft bij het aangaan van de koopovereenkomst onder meer verklaard, dat het hem niet bekend is dat in het verkochte asbest is verwerkt, van welke verklaring de koper verklaarde bij deze te hebben kennisgenomen."
2.5. Op een bouwtekening van de woning staat vermeld: "eternit 3²mm", waarachter een lijntje naar een dwarsdoorsnede van een muur is getekend.
2.6. Op 17 maart 2011 heeft [A] c.s. een monster uit een spouwmuur van de woning genomen en opgestuurd naar IC Laboratoriumservices BV te Maarn. Dit bureau heeft op 18 maart 2011 het asbestidentificatierapport met nummer 113002171 uitgebracht, waarin als analyseresultaat is opgenomen dat het monster naar schatting voor 2 - 5% bestaat uit de asbestsoort chrysotiel.
2.7. Op 9 augustus 2011 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden [A] c.s. toestemming verleend tot het leggen van beslag op de woning van [C] c.s.
3. De vordering
in conventie
3.1. [A] c.s. vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [C] c.s., althans gedaagde sub 1, te veroordelen, tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [A] c.s., des dat één betaald is, jegens de ander eveneens geacht wordt te zijn betaald, tot het navolgende:
I. a. primair:
vernietiging van de koopovereenkomst onder voorwaarde dat [C] c.s. de koopsom voor
(terug)levering van de woning aan [A] c.s. ter beschikking stelt dan wel dit bedrag stort bij een onafhankelijke, in gezamenlijk overleg aan te wijzen, notaris, dan wel dit bedrag stort op de rekening van de Stichting Derdengelden van het advocatenkantoor van [A] c.s., alsmede vergoeding van de reeds geleden en nog te lijden schade als gevolg van de vernietiging, zijnde een bedrag van € 83.318,41, te vermeerderen met de wettelijke rente,
b. subsidiair:
ontbinding van de koopovereenkomst onder voorwaarde dat [C] c.s. de koopsom voor (terug)levering van de woning aan [A] c.s. ter beschikking stelt dan wel dit bedrag stort bij een onafhankelijke, in gezamenlijk overleg aan te wijzen, notaris, dan wel dit bedrag stort op de rekening van de Stichting Derdengelden van het advocatenkantoor van [A] c.s., alsmede vergoeding van de reeds geleden en nog te lijden schade als gevolg van de vernietiging, zijnde een bedrag van € 83.318,41, te vermeerderen met de wettelijke rente,
c. meer subsidiair:
vergoeding van de schade als gevolg van de opheffing van het nadeel ex artikel 6:228 BW jo. artikel 6:230 BW, zijnde een bedrag van € 49.396,60, te vermeerderen met de wettelijke rente,
d. meer subsidiair:
vergoeding van de schade als gevolg van ontbinding van de koopovereenkomst ex artikel 6:74 BW jo. artikel 7:17 BW, zijnde een bedrag van € 49.396,60, te vermeerderen met de wettelijke rente,
e. uiterst subsidiair:
vergoeding van de schade uit hoofde van onrechtmatig handelen ex artikel 6:162 BW, zijnde een bedrag van € 49.396,60, te vermeerderen met de wettelijke rente,
II. vergoeding van de buitengerechtelijke kosten, zijnde een bedrag van € 1.244,31,
III. vergoeding van de kosten gemaakt in het kader van de conservatoire beslaglegging, zijnde een bedrag van € 569,00 (inclusief griffiegelden),
IV. betaling van de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten,
V. betaling van de nakosten ad € 131,00 zonder betekening, dan wel € 199,00 in geval van betekening. Voor zover [C] c.s. in deze procedure niet in de kosten kan worden veroordeeld, wordt op grond van artikel 237 lid 4 Rv afgifte van een bevelschrift waarin [C] c.s. wordt veroordeeld tot betaling van de nakosten gevorderd.
3.2. [C] c.s. vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het beslag op de woning van [C] c.s., staande en gelegen te [plaatsnaam 2], aan [adres] ([postcode]), zoals blijkt uit het door de voorzieningenrechter gegeven verlof, van rechtswege opheft.
4. Het geschil en de beoordeling
in conventie
4.1. [A] c.s. baseert zijn primaire en meer subsidiaire vordering tot vernietiging van de koopovereenkomst op dwaling in de zin van artikel 6:228 BW. Volgens [A] c.s. wist [C] c.s. dat er asbest in de woning was verwerkt, althans behoorde [C] c.s. dat te weten omdat hij regelmatig bij de bouw van de woning is geweest. [A] c.s. stelt dat hij tijdens de bezichtiging van de woning uitdrukkelijk heeft gevraagd of er asbest aanwezig was, waarop zowel [C] c.s. als de makelaar uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven dat zulks niet het geval was.
4.1.1. Aan zijn subsidiaire vordering tot ontbinding van de koopovereenkomst legt [A] c.s. ten grondslag dat de door [C] c.s. geleverde woning niet beantwoordt aan de koopovereenkomst. [C] c.s. was ermee bekend dat mevrouw [A] een kinderdagverblijf aan huis runt en dat [A] c.s. in dat verband heeft aangegeven dat de afwezigheid van asbest voor hem een kernbeding was. Weliswaar is in de koopovereenkomst een onbekendheidsclausule opgenomen, maar volgens [A] c.s. kan [C] c.s. daarop geen beroep doen, nu artikel 5.13. van de koopovereenkomst inhoudt dat deze clausule niet is bedoeld als garantie of exoneratie. [A] c.s. stelt dat zijn onderzoeksplicht niet zover gaat dat hij aan de woorden en verklaringen van [C] c.s. hoefde te twijfelen, zodat zijn onderzoek niet verder hoefde te gaan dan het optisch kunnen waarnemen van eigenschappen van de woning.
4.1.2. [A] c.s. baseert zijn meer subsidiaire vordering tot schadevergoeding op toerekenbaar tekortschieten van [C] c.s. in de nakoming van zijn verbintenis om een zaak te leveren die aan de overeenkomst beantwoordt.
4.1.3. Aan zijn uiterst subsidiaire vordering tot schadevergoeding legt [A] c.s. ten grondslag dat [C] c.s. jegens hem onrechtmatig, namelijk in strijd met de (jegens hem in het maatschappelijk verkeer betamelijke) zorgvuldigheid, heeft gehandeld door de aanwezigheid van asbest ten stelligste te ontkennen en niet in het midden te laten, terwijl hij wist althans behoorde te weten dat zich in de woning asbest bevond.
4.2. [C] c.s. betwist het gevorderde en voert tot zijn verweer het volgende aan. Het feit dat [C] c.s. regelmatig aanwezig is geweest bij de bouw van de woning, betekent niet dat hij ook moet hebben geweten dat zich asbest in de woning bevond. [C] c.s. heeft zelf nooit in de woning gewoond en heeft de bouwtekeningen nooit ingezien. [C] c.s. betwist dat [A] c.s. uitdrukkelijk heeft gevraagd naar de afwezigheid van asbest.
4.2.1. [C] c.s. betwist dat hij de afwezigheid van asbest heeft gegarandeerd. Uit de koopovereenkomst en de leveringsakte, die tussen partijen dwingend bewijs oplevert, blijkt dat [C] c.s. daaromtrent een onbekendheidsverklaring heeft afgegeven. [C] c.s. heeft op de vragenlijst naar eer en geweten ingevuld dat voor zover hij wist er geen asbest in de woning aanwezig was.
4.2.2. [C] c.s. voert verder ter betwisting van de gestelde non-conformiteit aan dat er sprake is van een vorm van hechtgebonden asbest. Deze vorm van asbest is de minst schadelijke vorm van asbest en levert geen gevaar op voor de volksgezondheid. De enkele aanwezigheid van asbest in een woning maakt volgens [C] c.s. niet dat daardoor al sprake is van non-conformiteit, nu (uit rechtspraak blijkt dat) de enkele aanwezigheid van asbest in een woning niet aan het normale gebruik in de weg staat. Voorts acht [C] c.s. het van belang dat de eternietplaten zich in de spouwmuren van de woning bevinden, zodat de kans dat iemand daarmee in aanraking komt minimaal is. Uit artikel 5.1. van de koopovereenkomst volgt dat [A] c.s. de woning met alle zichtbare en onzichtbare gebreken heeft aanvaard. [C] c.s. betwist te hebben gezegd dat de woning behoorlijk opgeknapt diende te worden. Op de open dag heeft [A] c.s. wel gezegd dat hij een kinderdagverblijf wilde vestigen, maar daar is bij de notaris niet meer over gesproken.
4.2.3. Uit het vorengaande volgt volgens [C] c.s. dat er evenmin sprake is van toerekenbaar tekortschieten of onrechtmatig handelen, zodat er ook geen grond bestaat voor de op die gronden gevorderde schadevergoeding.
4.3. De rechtbank begrijpt dat [A] c.s. met zijn - niet nader gespecificeerde -beroep op dwaling het oog heeft op het in artikel 6:228 lid 1 sub a BW bepaalde, nu hij stelt dat [C] c.s. een onjuiste mededeling heeft gedaan met betrekking tot de afwezigheid van asbest. Deze bepaling veronderstelt dat voorafgaand aan de overeenkomst door de wederpartij een inlichting is verstrekt die de onjuiste voorstelling van zaken heeft veroorzaakt (T&C, artikel 6:228 BW, aant. 3.a.). [A] c.s. stelt dat hij er op grond van de vragenlijst bij de koopovereenkomst en de mededeling van (de makelaar van) [C] c.s. vanuit is gegaan dat zich in de woning geen asbest zou bevinden, naar later bleek ten onrechte.
4.4. De rechtbank overweegt over het beroep op dwaling, dat er vanuit kan worden gegaan dat [A] c.s. ten tijde van het aangaan van de koopovereenkomst niet ervan op de hoogte was dat zich in de spouwmuren van de woning eternietplaten bevonden. Nu dat naar moet worden aangenomen - op grond van de onvoldoende gemotiveerd weersproken stelling van [A] c.s. - wel het geval is, staat vast dat [A] c.s. in zoverre een onjuiste voorstelling van zaken heeft gehad. Dat brengt echter niet mee dat de oveeenkomst tussen partijen op die grond vernietigbaar is. Immers, [A] c.s. stelt weliswaar op de open dag met [C] c.s. te hebben gesproken, maar [C] c.s. betwist dat [A] c.s. toen naar de aanwezigheid van asbest heeft gevraagd. Ter comparitie heeft [A] c.s. verklaard niet meer te weten wat er tijdens de open dag met [C] c.s. is besproken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [A] c.s. hiermee onvoldoende gemotiveerd gesteld dat [C] c.s. hem tijdens de open dag een mededeling over de afwezigheid van asbest heeft gedaan, zodat in zoverre geen sprake is dat aan de zijde van [A] c.s bestaande onjuiste voorstelling van zaken is veroorzaakt door een onjuiste mededeling van [C] c.s.
4.5 [C] c.s. heeft in de vragenlijst de vraag over de aanwezigheid van asbest beantwoord met NEE . De rechtbank overweegt dat deze vragenlijst in het kader van de koopovereenkomst is ingevuld. In de koopovereenkomst is onder 5.4.3. opgenomen dat het verkoper niet bekend is of in de onroerende zaak asbest is verwerkt. In zoverre is er sprake van niet-gelijkluidende verklaringen in de vragenlijst en de koopovereenkomst, zodat [A] c.s. er niet zonder navraag na te doen - van welke navraag niet is gebleken - van had mogen uitgaan van de mededelingen van [C] c.s. in de vragenlijst, aan welke lijst als zodanig al niet de betekenis kan worden toegedicht die [A] c.s. er aan geeft. In dat licht bezien kan de ingevulde vragenlijst niet worden beschouwd als een inlichting van [C] c.s. waardoor een onjuiste voorstelling van zaken is veroorzaakt.
4.6. De makelaar van [C] c.s. heeft volgens [A] c.s. verklaard dat er geen asbest in de woning aanwezig is. Deze stelling is door [C] c.s. op zich niet betwist, maar nu niet is gesteld dat de makelaar als vertegenwoordiger van [C] c.s kon worden aangemerkt kan zijn mededeling niet zonder meer aan [C] c.s. worden toegerekend, te minder niet nu [A] c.s. na de open dag tot aan de overdracht van de woning geen contact meer heeft gehad met [C] c.s. maar alleen met de makelaar en [C] c.s. zelf een - andersluidende - mededeling heeft doen opnemen in de koopovereenkomst. Daar komt bij dat [A] c.s. ter comparitie heeft verklaard niet meer te weten in welke bewoordingen hij de makelaar naar de aanwezigheid van asbest heeft gevraagd, zodat - mede in het licht van wat [C] c.s. zelf daarover heeft medegedeeld - door [A] c.s. niet toereikend is gemotiveerd dat hem terzake een (onjuiste) mededeling is gedaan die bij hem (onjuist gebleken) verwachtingen heeft gewekt.
4.7. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat [A] c.s. onvoldoende feiten heeft gesteld om aannemelijk te maken dat hij bij het sluiten van de koopovereenkomst heeft gedwaald door een inlichting van [C] c.s. althans een aan [C] c.s. toerekenbare inlichting van diens makelaar, waardoor deze onjuiste voorstelling van zaken is veroorzaakt. Dit oordeel brengt mee dat het beroep van [A] c.s. op dwaling niet kan slagen. De door [A] c.s. op grond van dwaling primair gevorderde vernietiging van de koopovereenkomst is dan ook niet toewijsbaar.
4.8. Het oordeel onder 4.4. leidt er tevens toe dat de door [A] onder 3.1. sub I., c. meer subsidiair gevorderde vergoeding van de schade ter opheffing van het door dwaling veroorzaakte nadeel niet toewijsbaar is.
4.9. In artikel 7:17 lid 1 BW is bepaald dat een afgeleverde zaak aan de overeenkomst moet beantwoorden. Op grond van artikel 7:17 lid 2 BW beantwoordt een zaak niet aan de overeenkomst indien zij, mede gelet op de aard van de zaak en de mededelingen die de verkoper over de zaak heeft gedaan, niet de eigenschappen bezit die de koper op grond van de overeenkomst mocht verwachten. De koper mag verwachten dat een zaak de eigenschappen bezit die voor een normaal gebruik nodig zijn en waarvan hij de aanwezigheid niet behoefde te betwijfelen, alsmede de eigenschappen die nodig zijn voor een bijzonder gebruik dat bij de overeenkomst is voorzien. Deze bepalingen zijn van regelend recht, partijen kunnen daarvan bij overeenkomst afwijken, hetgeen zij met de in rechtsoverweging 2.2. opgenomen bepalingen uit de standaard NVM-koopakte hebben gedaan.
4.10. De vraag vervolgens hoe in een schriftelijke overeenkomst de verhouding tussen de partijen is geregeld kan niet worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht (Haviltex-criterium, HR 13 maart 1981, NJ 1981, 635).
4.11. Zoals hiervoor al is overwogen moet worden aangenomen dat zich in de spouwmuren van de woning eterniet bevindt. In de koopovereenkomst is opgenomen dat de onroerende zaak de feitelijke eigenschappen zal bezitten die nodig zijn voor een normaal gebruik als woonhuis. Hoewel [A] c.s. heeft gesteld dat hij uitdrukkelijk heeft verklaard dat het pand (tevens) als kinderdagverblijf zal worden gebruikt, is in de koopovereenkomst niets opgenomen waaruit blijkt van een bijzonder gebruik als kinderdagverblijf. De in casu te beantwoorden vraag is dan ook of de aanwezigheid van eterniet in de spouwmuren maakt dat de woning niet de eigenschappen bezit die nodig zijn voor een normaal gebruik als woonhuis.
4.12. Indien partijen bij de schriftelijke vastlegging van hun overeenkomst gebruikmaken van een standaardakte waarin een beding voorkomt dat, zoals art. 5.3 van de standaard NVM-koopakte, als voorgedrukte verklaring van de verkoper bevat dat de verkochte zaak de feitelijke eigenschappen zal bezitten die voor een normaal gebruik daarvan nodig zijn, zal uitgangspunt voor de uitleg van dit beding dienen te zijn dat normaal gebruik betrekking heeft op wat daaronder naar gangbaar spraakgebruik wordt verstaan (HR 23 december 2005, NJ 2010, 62).
4.13. De rechtbank overweegt dat [A] c.s. geen concrete feiten en omstandigheden heeft gesteld waaruit volgt dat de aanwezigheid van eterniet in de spouwmuren aan een normaal gebruik als woonhuis in de weg staat, terwijl dit zonder nadere toelichting niet valt in te zien, zodat [A] c.s. in zoverre niet aan zijn stelplicht heeft voldaan. De rechtbank overweegt daartoe dat [C] c.s. onweersproken heeft gesteld dat het in dezen gaat om hechtgebonden asbest en dat de kans op aanraking daarmee minimaal is, zodat er geen gevaar bestaat voor de volksgezondheid. [A] heeft daartegenover onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit kan volgen dat de eternietplaten - die zich immers in de spouw bevinden - wel gevaar voor de gezondheid opleveren of anderszins afbreuk doen aan het woongenot of gebruiksmogelijkheden van de woning.
De vorderingen van [A], die gebaseerd zijn op de stelling dat de woning niet geschikt is voor normaal gebruik in de zin van artikel 5.3 van de koopakte, dienen reeds daarom te worden afgewezen.
4.14. Daar komt nog het volgende bij. Nu [A] c.s. op grond van mededelingen van [C] c.s. er niet zonder meer vanuit mocht gaan dat de woning asbestvrij was, had [A] c.s. - te meer nu dit naar eigen stelling ter comparitie van belang was in verband met de plannen voor het kinderdagverblijf - nader onderzoek kunnen en behoren te doen naar de aanwezigheid van asbest. Aangenomen kan worden dat deze aanwezigheid met eenvoudig onderzoek aan het licht had kunnen worden gebracht, zodat in zoverre sprake is van een kenbaar gebrek als bedoeld in artikel 5.3., derde volzin, van de koopakte. Desondanks heeft [A] c.s. nagelaten de aanwezigheid van asbest nader te onderzoeken of te laten onderzoeken, terwijl dit hem naar het oordeel van de rechtbank zonder veel moeite en kosten mogelijk was geweest, bijvoorbeeld door een aannemer in te schakelen. Bovendien had [A] c.s. zonder veel moeite de bouwtekeningen kunnen opvragen en bestuderen en dan - zoals hem kennelijk direct na de overdracht op die tekeningen opviel - de aanwezigheid van eterniet op die tekeningen kunnen zien. Niet gesteld of gebleken is dat [A] c.s. dit ook heeft gedaan.
4.15. De rechtbank is dan ook van oordeel dat [C] c.s. niet tekortgeschoten is in de nakoming van zijn verbintenis om een zaak te leveren die aan de overeenkomst beantwoordt, zodat de op die grond door [A] ingestelde vorderingen die strekken tot ontbinding (6:265BW) en schadevergoeding (6:74 BW) niet toewijsbaar zijn.
4.16. Met betrekking tot de door [A] c.s. uiterst subsidiair gevorderde schadevergoeding op grond van onrechtmatig handelen door [C] c.s. overweegt de rechtbank dat [A] c.s. daartoe onvoldoende heeft gesteld. De aan dwaling en tekortschieten ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden zijn onvoldoende voor het oordeel dat [C] c.s. onrechtmatig hebben gehandeld. De uiterst subsidiair gevorderde schadevergoeding, alsmede de vorderingen van [A] c.s. onder 3.1., sub II. tot en met V. zijn daarmee evenmin toewijsbaar.
4.17. [A] c.s. zal als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [C] c.s. worden vastgesteld op:
- griffierecht € 71,00
- salaris advocaat 1.788,00 (2 punten × tarief € 894,00)
Totaal € 1.859,00
4.18. [C] c.s. heeft bij conclusie van antwoord gevorderd dat de rechtbank het door [A] c.s. gelegde beslag van rechtswege zal opheffen. [A] c.s. heeft ter comparitie geconcludeerd tot afwijzing van de vordering, daar het beslag het gebruik van de woning niet belet.
4.19. De rechtbank overweegt dat de reconventionele vordering voldoende kenbaar in de conclusie van antwoord is opgenomen, en dat [A] c.s. ter comparitie in de gelegenheid is geweest op de vordering te reageren. Uit de overwegingen van de rechtbank in conventie, inhoudende dat de aan het beslag ten grondslag liggende vorderingen zullen worden afgewezen, volgt dat de reconventionele vordering tot opheffing van het beslag voor toewijzing gereed ligt.
4.20. [A] c.s. zal als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [C] c.s. worden vastgesteld op € 447,00 (1 punt x 0,5 x tarief € 894,00).
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vorderingen van [A] c.s. af,
5.2. veroordeelt [A] c.s. in de proceskosten, aan de zijde van [C] c.s. tot op heden vastgesteld op € 1.859,00,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
5.4. heft op het door [A] c.s. gelegde beslag op de woning van [C] c.s., staande en gelegen te [postcode] [plaatsnaam 2], [adres],
5.5. veroordeelt [A] c.s. in de proceskosten, aan de zijde van [C] c.s. tot op heden vastgesteld op € 447,00
5.6. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Smit en in het openbaar uitgesproken op 5 september 2012.?