ECLI:NL:RBLEE:2012:CA2644

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
20 december 2012
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
AWB LEE 11/1594
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard inzake ligplaatsvergunning voor motorschip in haven van West-Terschelling

In deze zaak heeft de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Eigen Veerdienst Terschelling B.V. (hierna: EVT) bezwaar aangetekend tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terschelling. Het college had op 15 oktober 2010 een vergunningaanvraag van EVT voor het innemen van een ligplaats met het motorschip ms. "Willem Barentsz" afgewezen. Vervolgens heeft het college op 30 mei 2011, in een bestreden besluit, het bezwaar van EVT deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond verklaard. EVT heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat EVT tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 15 oktober 2010. De bezwaartermijn eindigde op 26 november 2010, en EVT heeft op 25 november 2010 het bezwaarschrift ter post bezorgd. Het college ontving het bezwaarschrift op 30 november 2010, binnen één week na het einde van de bezwaartermijn. De rechtbank oordeelde dat het college ten onrechte had gesteld dat het beroepschrift na de beroepstermijn was ontvangen, aangezien het beroepschrift op 11 juli 2011 ter post was bezorgd.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op 27 september 2012, waarbij EVT werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde en het college door wethouder T. de Jong en andere gemachtigden. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het college het bezwaar van EVT terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard voor zover dit betrekking heeft op plek 7 in de haven, omdat deze plek onder de medegebruiksregeling valt. De rechtbank heeft het beroep van EVT ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is gedaan door mr. A.T. de Kwaasteniet, rechter, en mr. F.F. van Emst, griffier, op 20 december 2012.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/1594
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 december 2012 in de zaak tussen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Eigen Veerdienst Terschelling B.V., te Formerum, eiseres (hierna: EVT)
(gemachtigde: [A], werkzaam in eigen dienst),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terschelling,
verweerder (hierna: het college)
(gemachtigden: mr. W.R. van der Velde, advocaat te Groningen, en P. de Bos en F. Stiemsma, beiden werkzaam bij de gemeente Terschelling).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Terschellinger Stoomboot Maatschappij b.v., te West-Terschelling (hierna: TSM) (gemachtigde: mr. J.M. Neefe, advocaat te Rotterdam).
Procesverloop
Bij besluit van 15 oktober 2010 heeft het college een vergunningaanvraag van EVT voor het innemen van ligplaats met het motorschip ms. "Willem Barentsz" (hierna: de Willem Barentsz) buiten het medegebruik afgewezen.
Bij besluit van 30 mei 2011, ten onrechte gedateerd op 30 november 2011 (hierna: het bestreden besluit), heeft het college het bezwaar van EVT tegen het besluit van 15 oktober 2011 deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft EVT per brief van 27 februari 2012 in de gelegenheid gesteld aan te tonen dat het bezwaarschrift voor het einde van de bezwaartermijn ter post is bezorg of anderszins tijdig is ingediend. EVT heeft op deze brief gereageerd per brief met bijlagen van 7 maart 2012.
TSM heeft een schriftelijke uiteenzetting over de zaak gegeven.
De rechtbank heeft deze zaak ter behandeling gevoegd met de zaken met de zaaknummers 11/1699, 11/1719, 11/2576, 11/3157 en 11/3218.
EVT heeft per brief van 12 september 2012 een aantal (nadere) stukken in het geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting in de gevoegde zaken heeft plaatsgevonden op 27 september 2012. EVT heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Namens het college is wethouder T. de Jong verschenen, bijgestaan door voornoemde gemachtigden. Namens TSM zijn haar directeuren [directeuren] verschenen, bijgestaan door voornoemde gemachtigde.
Na de behandeling ter zitting heeft de rechtbank deze zaak afgesplitst van de overige voormelde zaken. In de overige zaken zal afzonderlijk van deze zaak uitspraak worden gedaan.
Overwegingen
1. Bij brief van 30 september 2010 heeft EVT vergunning aangevraagd voor het innemen van ligplaats in de haven van West-Terschelling met het schip de "Stortemelk" (hierna: de Stortemelk) buiten het medegebruik. Bij besluit van 15 oktober 2010 heeft het college deze aanvraag afgewezen. EVT heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. In bezwaar heeft EVT onder meer aangevoerd dat het college ten onrechte niet is ingegaan op plek 7 (aangegeven op de bij deze uitspraak gevoegde plattegrond). Bij het bestreden besluit heeft het college het bezwaar van EVT tegen het besluit van 15 oktober 2010 niet-ontvankelijk verklaard voor zover het betrekking heeft op plek 7 en voor het overige ongegrond. Het college heeft aan de niet-ontvankelijkverklaring ten grondslag gelegd dat de aanvraag van 30 september 2010 en het besluit van 15 oktober 2010 geen betrekking hebben op plek 7, omdat deze plek onder de medegebruiksregeling van het tussen TSM, de Staat der Nederlanden en de gemeente Terschelling gesloten openbare dienstcontract (ODC) valt.
2.1 Het college heeft aangevoerd dat het beroepschrift blijkens de ontvangststempel op 12 juli 2011 en dus na het einde van de beroepstermijn op de griffie van de rechtbank is ontvangen. Daarom is voor het college niet duidelijk of tijdig beroep is ingesteld.
2.2 Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.
Op grond van artikel 6:9, eerste lid, is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Op grond van het tweede lid is een bezwaar- of beroepschrift bij verzending per post tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
2.3 De beroepstermijn eindigde in dit geval op 11 juli 2011. Uit de poststempel blijkt dat het beroepschrift op 11 juli 2011 en dus binnen de beroepstermijn ter post is bezorgd. De rechtbank heeft het beroepschrift op 12 juli 2011 en dus binnen één week na het einde van de beroepstermijn ontvangen. Dit betekent dat EVT tijdig beroep heeft ingesteld.
3. De rechtbank stelt ambtshalve vast dat EVT tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 15 oktober 2010. Daartoe overweegt zij het volgende. De bezwaartermijn eindigde op 26 november 2010. Bij de stukken die EVT de rechtbank per brief van 7 maart 2012 heeft toegestuurd bevinden zich een ongedateerde handtekening retourkaart met nummer 3SRGHR6445868, betreffende een zending van EVT aan het college, en een kassabon van een postkantoor op Terschelling van 25 november 2010, betreffende een aangetekende zending met nummer 3SRGHR6445868. De rechtbank is van oordeel dat op grond van deze stukken aannemelijk is dat EVT het bezwaarschrift op 25 november 2010 en dus binnen de beroepstermijn ter post heeft bezorgd. Het college heeft het bezwaarschrift op 30 november 2010 en dus binnen één week na het einde van de bezwaartermijn ontvangen.
4. Gelet op de gronden van het beroep is de omvang van het geding beperkt tot de vraag of het college het bezwaar tegen het besluit van 15 oktober 2010 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard voor zover het betrekking heeft op plek 7.
5. EVT heeft aangevoerd dat deze niet-ontvankelijkverklaring onterecht is, omdat plek 7 zich weliswaar bevindt op een plaats in de haven die valt onder het gebied waarop het ODC van toepassing is en dus bestemd kan zijn voor medegebruik, maar deze plek in de praktijk niet bestemd is voor medegebruik.
6. EVT heeft het college in de aanvraag van 30 september 2010 uitdrukkelijk verzocht haar een ligplaatsvergunning te verlenen buiten het medegebruik. Op basis van de bij het ODC behorende plattegrond stelt de rechtbank vast dat plek 7 onder het ODC valt. Uit artikel 5, eerste en tweede lid, van het ODC leidt de rechtbank af dat de medegebruikregeling betrekking heeft op het gehele gebied waarop het ODC van toepassing is en dus ook op plek 7. Dat in de praktijk momenteel in het kader van het medegebruik geen gebruik wordt gemaakt van plek 7, doet er niet aan af dat deze plek onder het ODC valt en de medegebruikregeling en de daarvoor geldende uitgangspunten (opgenomen in bijlage 5 van het ODC) daarop van toepassing zijn. Van een plek buiten het medegebruik is daarom geen sprake. Daarom is de rechtbank van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de aanvraag van 30 september 2010 en het besluit van 15 oktober 2010 geen betrekking hebben op plek 7.
7. Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat het college het bezwaar van EVT tegen het besluit van 15 oktober 2010 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard voor zover dit betrekking heeft op plek 7. Hieruit volgt dat het beroep ongegrond is.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.T. de Kwaasteniet, rechter, in aanwezigheid van mr. F.F. van Emst, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 december 2012.
w.g. rechter
w.g. griffier
Afschrift aan partijen verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.