ECLI:NL:RBLEE:2012:CA2695

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
20 december 2012
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
AWB LEE 11/2576
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van ligplaatsvergunningen voor de Eigen Veerdienst Terschelling B.V. in de haven van West-Terschelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Leeuwarden op 20 december 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschap Eigen Veerdienst Terschelling B.V. (EVT) en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terschelling. EVT had beroep ingesteld tegen de intrekking van haar ligplaatsvergunningen voor het motorschip ms. "Willem Barentsz" voor de ligplaatsen 3 en 5 in de haven van West-Terschelling. De intrekking was gebaseerd op het feit dat EVT het schip had overgedragen aan een buitenlandse reder en het niet langer gebruikte voor de veerdienst tussen Terschelling en Harlingen. Het college had eerder vergunningen verleend voor de ligplaatsen, maar stelde dat de reden voor het verlenen van de vergunningen was vervallen, waardoor zij bevoegd was om deze in te trekken.

De rechtbank heeft het beroep van EVT ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat EVT belang had bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep, omdat de intrekking van de vergunning voor plek 5 zou kunnen betekenen dat deze ligplaats in de toekomst aan een andere partij kan worden verleend. EVT stelde dat de intrekking onevenredig was in verhouding tot de doelen die het college wilde bereiken, maar de rechtbank oordeelde dat het college in redelijkheid had kunnen besluiten om de vergunning in te trekken. De rechtbank concludeerde dat EVT, indien zij in de toekomst een ligplaats voor een ander schip wenst, een nieuwe vergunning moet aanvragen. De rechtbank zag geen aanleiding om aan te nemen dat het college de vergunning had ingetrokken om TSM te bevoordelen.

De uitspraak benadrukt de bevoegdheid van het college om vergunningen in te trekken wanneer de redenen voor het verlenen van die vergunningen zijn vervallen, en bevestigt dat de rechtbank het college in dit geval niet onterecht heeft gevolgd in zijn besluitvorming.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/2576
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 december 2012 in de zaak tussen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Eigen Veerdienst Terschelling B.V., te Formerum, eiseres (hierna: EVT)
(gemachtigden: mr. P.W.M. Huisman, advocaat te Amsterdam, en [A], werkzaam in eigen dienst),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terschelling,
verweerder (hierna: het college)
(gemachtigden: mr. W.R. van der Velde, advocaat te Groningen, en P. de Bos en F. Stiemsma, beiden werkzaam bij de gemeente Terschelling).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Terschellinger Stoomboot Maatschappij b.v., te West-Terschelling (hierna: TSM) (gemachtigde: mr. J.M. Neefe, advocaat te Rotterdam).
Procesverloop
Bij besluit van 4 april 2011 heeft het college de ligplaatsvergunningen van EVT voor het motorschip ms. "Willem Barentsz" (hierna: de Willem Barentsz) voor twee locaties in de haven van Terschelling, die op de bij deze uitspraak gevoegde kaart zijn aangeduid als plek 3 (hierna: plek 3) en plek 5 (hierna: plek 5) ingetrokken.
Bij besluit van 14 september 2011 (hierna: het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van EVT tegen het besluit van 4 april 2011 ongegrond verklaard.
EVT heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De rechtbank heeft deze zaak ter behandeling gevoegd met de zaken met de zaaknummers 11/1594, 11/1699, 11/1719, 11/3157 en 11/3218.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
TSM heeft een schriftelijke uiteenzetting over de zaak gegeven.
EVT heeft per brief van 12 september 2012 een aantal (nadere) stukken in het geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting in de gevoegde zaken heeft plaatsgevonden op 27 september 2012. EVT heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde [A]. Namens het college is wethouder T. de Jong verschenen, bijgestaan door voornoemde gemachtigden. Namens TSM zijn haar directeuren [directeuren] verschenen, bijgestaan door voornoemde gemachtigde.
Na de behandeling ter zitting heeft de rechtbank deze zaak afgesplitst van de overige voormelde zaken. In de overige zaken zal afzonderlijk van deze zaak uitspraak worden gedaan.
Overwegingen
1. Het college heeft EVT vergunning verleend voor het innemen van ligplaats met de Willem Barentsz op plek 3. Daarnaast heeft het college EVT vergunning verleend voor het innemen van ligplaats met de Willem Barentsz op plek 5, gedurende de tijd dat de Willem Barentsz niet in gebruik is (een zogenaamde "nachtligplaats"). Per brief van 7 maart 2011 heeft TSM het college verzocht de aan EVT verleende ligplaatsvergunning voor de Willem Barentsz voor plek 3 in te trekken.
2. Bij besluit van 4 april 2011 heeft het college de aan EVT verleende ligplaatsvergunningen voor de Willem Barentsz voor de plekken 3 en 5 (hierna: de ligplaatsvergunningen) ingetrokken. Bij het bestreden besluit heeft het college deze intrekkingen in stand gelaten. Het college heeft aan zijn besluitvorming ten grondslag gelegd dat de reden voor het verlenen van de vergunning is vervallen. EVT heeft de Willem Barentsz overgedragen aan een buitenlandse reder en het schip is niet langer aanwezig in de haven van Terschelling. EVT gebruikt de Willem Barentsz dan ook niet langer voor het onderhouden van de dienstregeling tussen Terschelling en Harlingen. Het college heeft daarbij onder meer belang gehecht aan de beperkt beschikbare hoeveelheid ligplaatsen in de haven van West-Terschelling. Volgens het college is het niet mogelijk de ligplaatsvergunningen te "bewaren" of "reserveren" voor een ander schip, omdat deze vergunningen zijn verleend voor een specifiek schip met zijn eigen kenmerken.
3. Gelet op de gronden van het beroep is de omvang van het geding beperkt tot de intrekking van de ligplaatsvergunning voor plek 5.
4. EVT heeft zich op het standpunt gesteld dat het college de ligplaatsvergunning ten onrechte heeft ingetrokken. Daartoe heeft zij aangevoerd dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met haar belangen en dat de nadelige gevolgen van de intrekking onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen. EVT onderhoudt een veerdienst tussen Terschelling en Harlingen met het motorschip ms. "Spathoek" (hierna: de Spathoek) en zij wil een veerdienst gaan onderhouden tussen Terschelling en Harlingen met een nieuwe snelboot. EVT wil plek 5 (in de toekomst) gebruiken als nachtligplaats voor de Spathoek of deze nieuwe snelboot. EVT vreest dat de intrekking van de ligplaatsvergunning voor plek 5 ertoe zal leiden dat zij in de toekomst geen gebruik zal kunnen maken van deze plek. Daarom heeft EVT een (toekomstig) belang bij het handhaven van de ligplaatsvergunning voor plek 5. EVT is van mening dat het college de ligplaatsvergunning pas mag intrekken met ingang van de dag waarop een nieuwe ligplaatsvergunning aan EVT zal worden verleend ten behoeve van een nieuwe snelboot. Voorts heeft EVT aangevoerd dat het college een beleid voert dat ten voordele werkt van TSM.
5.1 Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat EVT geen procesbelang heeft. Daartoe heeft het college aangevoerd dat EVT niet meer beschikt over de Willem Barentsz en de andere schepen van EVT al een andere nachtligplaats hebben.
5.2 De rechtbank is van oordeel dat EVT belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep. EVT wenst plek 5 in de toekomst te gebruiken als nachtligplaats voor een ander schip. Het intrekken van de nachtligplaatsvergunning heeft tot gevolg dat plek 5 vrij is en voor deze plek aan een andere partij een (nacht)ligplaatsvergunning kan worden verleend. Indien dit gebeurt, kan EVT plek 5 in de toekomst niet gebruiken als nachtligplaats. Daarom heeft EVT belang bij een oordeel van de rechtbank over de rechtmatigheid van de intrekking van de ligplaatsvergunning.
6. Op grond van artikel 1.3, zevende lid, aanhef en onder a, van de Havenverordening Terschelling 2006 kan het college een vergunning intrekken indien een reden waarom zij werd verleend, is vervallen.
7. De voor plek 5 verleende ligplaatsvergunning heeft uitsluitend betrekking op de Willem Barentsz. Doordat EVT dit schip heeft overgedragen aan een buitenlandse reder en EVT dit schip (in ieder geval sinds het voorjaar van 2010) niet langer gebruikt voor het onderhouden van de dienstregeling tussen Terschelling en Harlingen, is één van de belangrijkste redenen voor het verlenen van deze ligplaatsvergunning vervallen. Hieruit volgt dat het college bevoegd was de vergunning in te trekken. Naar het oordeel van de rechtbank wordt EVT door deze intrekking niet onevenredig in haar belangen geschaad. Indien zij plek 5 in de toekomst wenst te gebruiken als (nacht)ligplaats voor een ander schip, dient zij daarvoor te zijner tijd een nieuwe ligplaatsvergunning aan te vragen. Mede gelet op de beperkte beschikbaarheid van ligplaatsen in de haven van West-Terschelling, heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het niet mogelijk is een ligplaats voor de toekomst te reserveren. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan te nemen dat het college de ligplaatsvergunning heeft ingetrokken teneinde TSM te bevoordelen of dat het college anders zal handelen indien zich een vergelijkbare situatie voordoet met betrekking tot een schip van TSM. Dit brengt de rechtbank tot het oordeel dat het college in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid de ligplaatsvergunning in te trekken.
8. Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep ongegrond is.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.T. de Kwaasteniet, rechter, in aanwezigheid van mr. F.F. van Emst, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 december 2012.
w.g. A.T. de Kwaasteniet
w.g. F.F. van Emst
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.