ECLI:NL:RBLEE:2012:CA2699

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
7 juni 2012
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
AWB LEE 12/282
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inzage in persoonsgegevens bij vreemdelingenrechtelijke beslissing onder de Wet bescherming persoonsgegevens

In deze zaak heeft de Rechtbank Leeuwarden op 7 juni 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel. De eiser had verzocht om inzage in de minuut die betrekking had op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel, maar de minister had dit verzoek afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de minister niet had voldaan aan zijn verplichtingen onder de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) door slechts te verwijzen naar het procesdossier zonder de verwerkte persoonsgegevens zelf te verstrekken. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herstelde de situatie door de minister op te dragen een overzicht van de verwerkte persoonsgegevens te verstrekken. Tevens werd de minister veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van de eiser. De rechtbank benadrukte dat de juridische analyse in de minuut geen persoonsgegeven is en dat de minister niet verplicht was om deze te verstrekken. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/282
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 juni 2012 in de zaak tussen
[eiser], te [woonplaats], eiser
(gemachtigde: mr. T.M. van der Wal, advocaat te Sneek),
en
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel (voorheen: de minister voor Immigratie en Asiel), verweerder
(gemachtigde: mr. S. Raterink, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).
Procesverloop
Bij besluit van 16 november 2011 heeft verweerder geweigerd eiser inzage te geven in de minuut, behorende bij het besluit van 2 september 2011, waarbij verweerder eisers aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft afgewezen (hierna: de minuut).
Bij besluit van 14 december 2011 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder eisers bezwaar tegen het besluit van 16 november 2011 ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Bij beslissing van 19 maart 2012 heeft deze rechtbank bepaald dat de door verweerder verzochte beperking van de kennisneming van de minuut gerechtvaardigd is. Bij brief van 27 maart 2012 heeft eiser de rechtbank toestemming verleend om mede op grond van de minuut uitspraak te doen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Verweerder heeft per faxbericht van 7 mei 2012, 17:55 uur, nadere stukken ingediend. Verweerder heeft een afschrift van deze stukken toegestuurd aan eiser.
De zaak is aan de orde gesteld op de zitting van 8 mei 2012. Partijen zijn, zoals tevoren bericht, niet verschenen.
Overwegingen
1. Per brief van 8 november 2011 heeft eiser verweerder met een beroep op de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) verzocht hem een afschrift toe te sturen van de minuut. Daarnaast heeft hij verweerder in deze brief met een beroep op de Wbp verzocht hem, bij voorkeur middels afschriften, inzage te verstrekken in alle dossierstukken die gegevens over hem bevatten, voor zover deze stukken niet door of namens hemzelf zijn ingediend of al aan hem in afschrift zijn verstrekt.
2. Bij besluit van 16 november 2011 heeft verweerder geweigerd eiser inzage te geven in de minuut. Voor een overzicht van de over eiser verwerkte persoonsgegevens, alsmede van informatie over het doel van de verwerking, de ontvangers en de herkomst van de gegevens heeft verweerder verwezen naar het al bij eiser bekend zijnde procesdossier. Verder heeft verweerder overwogen dat aan eiser alle dossierstukken zijn verstrekt, die op zijn aanvraag van toepassing zijn. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de weigering om inzage te geven in de minuut in stand gelaten.
3. De rechtbank overweegt vooraf dat zij de door verweerder per faxbericht van 7 mei 2012 ingediende stukken buiten beschouwing zal laten, met uitzondering van de beschikking van 2 september 2011. Gelet op de zeer korte tijd (minder dan een dag) tussen het indienen van deze stukken en de zitting en het feit dat eiser niet de gelegenheid heeft gehad daarop te reageren, acht de rechtbank het in strijd met een goede procesorde om deze stukken bij de beoordeling van het geding te betrekken. De rechtbank maakt een uitzondering voor de beschikking van 2 september 2011, omdat dit een stuk is dat eiser al geruime tijd bekend is, eiser in zijn verzoek van 8 november 2011 naar dit stuk heeft verwezen en het geding mede op dit stuk betrekking heeft.
4.1 Eiser heeft aangevoerd dat verweerder niet heeft gereageerd op zijn verzoek om inzage in alle dossierstukken die gegevens bevatten betreffende zijn persoon, voor zover deze stukken niet door of namens hem zijn ingediend of al aan hem in afschrift zijn verstrekt. Verweerder heeft dit betwist en heeft verwezen naar hetgeen hij in het besluit van 16 november 2011 heeft overwogen.
4.2 De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het besluit van 16 november 2011 een beslissing heeft genomen op dit verzoek. Verweerder heeft in dat besluit immers overwogen dat aan eiser alle dossierstukken zijn verstrekt, die op zijn aanvraag van toepassing zijn. Eiser heeft gesteld noch aannemelijk gemaakt dat de door verweerder verstrekte dossierstukken (anders dan de minuut) niet volledig waren. Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat deze beroepsgrond faalt.
5.1 Verder heeft eiser aangevoerd dat verweerder hem op grond van artikel 35, tweede lid, van de Wbp een volledig overzicht van de verwerkte persoonsgegevens moet verstrekken en niet kan volstaan met het verstrekken van globale informatie. Eiser heeft in dit kader verwezen naar de uitspraak van de Hoge Raad van 29 juni 2007 (LJN: AZ4663). Volgens eiser heeft verweerder ten onrechte volstaan met een verwijzing naar het procesdossier.
5.2 Tussen partijen is niet in geschil dat de minuut persoonsgegevens bevat, waaronder in ieder geval de gegevens waarvan verweerder de soorten heeft opgesomd in het verweerschrift. In het besluit van 16 november 2011 en het bestreden besluit heeft verweerder volstaan met een verwijzing naar de bij eiser bekende processtukken. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hiermee niet heeft voldaan aan de op grond van artikel 35 van de Wbp op hem rustende verplichting, omdat een verwijzing naar de processtukken geen mededeling van in de minuut verwerkte persoonsgegevens inhoudt. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 1 december 2011 (LJN: BU7030).
5.3 Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit moet worden vernietigd wegens strijd met artikel 35, tweede lid, van de Wbp. Hierna zal de rechtbank beoordelen of zij aanleiding ziet gebruik te maken van haar bevoegdheid zelf in de zaak te voorzien.
6.1 In het verweerschrift heeft verweerder in aanvulling op de verwijzing naar de processtukken meegedeeld dat de minuut de volgende algemene persoonsgegevens bevat: naam, IND nummer, v-nummer, nationaliteit en geboortedatum.
6.2 De rechtbank overweegt dat verweerder in beginsel niet kan volstaan met het geven van een opsomming van de in de minuut verwerkte soorten persoonsgegevens, zonder deze persoonsgegevens zelf te vermelden. De rechtbank verwijst naar haar uitspraak van 1 juli 2011 (LJN: BR4918) en voormelde uitspraak van de ABRvS van 1 december 2011.
6.3 In dit geval acht de rechtbank deze opsomming van de soorten persoonsgegevens, gelezen in combinatie met de verwijzing naar de processtukken, echter wel voldoende. Daartoe overweegt de rechtbank dat het verweerder is toegestaan om bij het verstrekken van de persoonsgegevens rekening te houden met de omstandigheid dat eiser in het bezit is van de processtukken in de vreemdelingenzaak en te bezien in hoeverre kan worden volstaan met een verwijzing naar die stukken. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de ABRvS van 2 februari 2011 (LJN: BP2831). Bovendien geldt dat in dit geval slechts een beperkt aantal soorten persoonsgegevens is opgesomd en het hierbij enkel om algemene persoonsgegevens gaat. Voorts acht de rechtbank van belang dat zij met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb kennis heeft genomen van de minuut en heeft vastgesteld dat in de minuut niet meer persoonsgegevens zijn verwerkt dan die waarvan verweerder de soorten heeft opgesomd in het verweerschrift. Ten slotte acht de rechtbank van belang dat zij heeft vastgesteld dat de in de minuut vermelde naam, IND nummer, v-nummer, nationaliteit en geboortedatum overeenkomen met de in de beschikking van 2 september 2011 genoemde naam, IND nummer, v-nummer, nationaliteit en geboortedatum.
7.1 Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder hem ten onrechte geen inzage heeft gegeven in de in de minuut neergelegde juridische analyse. Daartoe heeft hij aangevoerd dat deze juridische analyse ook een persoonsgegeven in de zin van de Wbp is, omdat dit een gegeven betreft dat een neerslag vormt van een over eiser genomen beslissing. Eiser heeft in dit kader verwezen naar de memorie van toelichting bij de Wbp.
7.2 Het is vaste rechtspraak van deze rechtbank en de ABRvS dat de juridische analyse, die is neergelegd in een minuut, niet kan worden aangemerkt als een persoonsgegeven in de zin van de Wbp. Deze juridische analyse is op zichzelf geen gegeven dat informatie kan verschaffen over een identificeerbare natuurlijke persoon, maar betreft een nadere beschouwing op basis van dergelijke (persoons)gegevens. Een minuut moet naar het oordeel van de rechtbank worden aangemerkt als een advies, dat wordt gegeven voorafgaande aan het nemen van een besluit. Van dat advies kan bij de besluitvorming worden afgeweken. Daaruit volgt dat de in een minuut neergelegde juridische analyse geen neerslag vormt van de over de betrokken persoon genomen beslissing. Hoe de betrokken persoon wordt beoordeeld of behandeld in het maatschappelijk verkeer wordt niet bepaald door deze juridische analyse, maar door de gegevens die daaraan ten grondslag liggen en de uitkomst van het besluitvormingsproces waar deze analyse deel van uitmaakt. De rechtbank verwijst bijvoorbeeld naar haar voormelde uitspraak van 1 juli 2011 en de uitspraak van de ABRvS van 2 november 2011 (LJN: BU3136). Hieruit volgt dat deze beroepsgrond faalt.
8.1 Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Daartoe heeft hij aangevoerd dat verweerder in meerdere vergelijkbare procedures wel een afschrift van de minuut heeft verstrekt. Hieruit blijkt volgens eiser dat verweerder de gedragslijn, neergelegd in werkinstructie 2009/11 van 14 juli 2009 heeft verlaten. Eiser heeft in dat kader verwezen naar de zaak met dossiernummer 1107-11-1202. Verweerder heeft dit betwist. Hij heeft aangevoerd dat in de door eiser genoemde zaak per abuis een afschrift van de minuut is verstrekt. Hieruit kan niet worden afgeleid dat het beleid is gewijzigd. Verder heeft verweerder aangevoerd dat eiser geen andere dossiernummers heeft genoemd, hoewel hem daar wel naar is gevraagd.
8.2 De rechtbank is van oordeel dat dit beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan verweerders stelling dat het verstrekken van de minuut in de zaak met dossiernummer 1107-11-1202 op een fout berust. Het is vaste rechtspraak van de ABRvS dat het gelijkheidsbeginsel niet zover strekt dat verweerder is gehouden een gemaakte fout te herhalen. De rechtbank verwijst bijvoorbeeld naar de uitspraak van de ABRvS van 10 november 2010 (LJN: BO3487). Eiser heeft geen andere concrete voorbeelden genoemd. Eiser heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat verweerder een vaste gedragslijn hanteert die afwijkt van het in de werkinstructie neergelegde beleid.
9. De rechtbank ziet onder de gegeven omstandigheden aanleiding om gebruik te maken van haar bevoegdheid zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank herroept het besluit van 16 november 2011 en bepaalt dat verweerder gehouden is eiser een overzicht te verstrekken van de in de minuut verwerkte persoonsgegevens. Mede gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor onder 6.3 heeft overwogen, stelt de rechtbank vast dat verweerder daaraan heeft voldaan door middel van de in het verweerschrift gegeven opsomming.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in bezwaar en in beroep vast op € 874,00 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 437,00 en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het besluit van 16 november 2011, bepaalt dat verweerder gehouden is eiser een overzicht te verstrekken van de in de minuut opgenomen persoonsgegevens, bepaalt dat verweerder daaraan heeft voldaan door middel van het verweerschrift en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 152,00 aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 874,00, te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.G. Wijtsma, rechter, in aanwezigheid van mr. F.F. van Emst, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2012.
w.g. P.G. Wijtsma
w.g. F.F. van Emst
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor partijen hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:13 gelezen in samenhang met artikel van de 6:24 Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.