De slotsom is dat [eiseres] ter zake van boekingen tussen de bankrekening van partijen per saldo (€ 6.182,56 -/- € 2.000,00 -/- € 100,00 -/- € 300,00 =) € 3.782,56 toekomt. De gevorderde wettelijke rente wordt toegewezen vanaf twee weken na de dag waarop dit vonnis is gewezen, aangezien niet is gebleken van een eerder moment waarop het verzuim is ingetreden.
2.8.
[eiseres] maakt aanspraak op afgifte van een aantal inboedelzaken (opgesomd in bijlage 7 van [eiseres]), deel uitmakend van een totale inboedel (opgesomd in bijlage 6 van [eiseres]) die volgens [eiseres] gemeenschappelijk is en moet worden verdeeld.
2.9.
[gedaagde] verweert zich met de stelling dat hij de inboedelzaken heeft aangeschaft en deze niet gemeenschappelijk eigendom zijn. Ter onderbouwing van deze stelling heeft hij een lijst van door hem gekochte en betaalde inboedelzaken overgelegd (bijlage 21 van [gedaagde]). Ter mondelinge behandeling heeft [gedaagde] bevestigd dat daarop alle door hem gekochte inboedelzaken staan.
2.10.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiseres] gesteld dat van de door [gedaagde] in zijn lijst opgenomen zaken, er tien voorkomen op haar lijst van totale inboedel (bijlage 6 van [eiseres]). [gedaagde] heeft daarop gemeld dat dit er elf zijn.
2.11.
Gelet op het vorenstaande heeft als vaststaand te gelden dat van de op de lijst van [eiseres] vermelde inboedelzaken er tien of elf door alleen [gedaagde] zijn gekocht en (kennelijk) zijn eigendom zijn. Mede gelet op het bepaalde in artikel 1:131 BW, waarop [eiseres] zich beroept, moet het er voor worden gehouden dat de overige zaken gemeenschappelijk zijn. De (impliciete) stelling van [eiseres] dat de zaken die zij toegedeeld wenst te krijgen (niet meer dan) de helft van de waarde van de gemeenschappelijke (en derhalve te verdelen) zaken vertegenwoordigen, is niet weersproken. De suggestie van [eiseres] dat haar uit hoofde van verdeling meer zaken zouden moeten worden toegedeeld dan de zaken die zijn genoemd in bijlage 7, is niet verder uitgewerkt zodat daaraan voorbij wordt gegaan.
2.12.
Het bovenstaande leidt er toe dat de verdeling van de gemeenschappelijke inboedelzaken zal worden uitgesproken en de vordering van [eiseres] tot afgifte van zaken zal worden toegewezen voor zover betrekking hebbend op de in bijlage 7 genoemde zaken, met uitzondering van de Dolby surround set, waarvan is vastgesteld dat deze eigendom is van [gedaagde].
2.13.
In de beschikking van 9 april 2013 is reeds vastgesteld dat elk van partijen van mening is dat zij/hij te veel heeft bijgedragen in de kosten van de huishouding, die op grond van artikel 7 van de huwelijksvoorwaarden moesten worden voldaan naar evenredigheid van de wederzijdse inkomens. Tijdens de mondelinge behandeling is vastgesteld dat partijen het eens zijn over de relevante periode (7 juli 2003 tot en met 7 augustus 2009) en de verdeelsleutel ([eiseres]: 36%, [gedaagde] 64 %). De rechtbank stelt vast dat geen van partijen een beroep heeft gedaan op het in artikel 9 van de huwelijksvoorwaarden opgenomen vervalbeding, zodat inhoudelijke behandeling van de vorderingen van partijen aan de orde is. In dat kader is relevant dat de rechtbank partijen bij gelegenheid van de mondelinge behandeling en in de beschikking van 5 juni 2013 heeft meegedeeld dat zij ieder een nadere toelichting dienen te verstrekken en dat deze in ieder geval zal moeten bestaan uit:
- een nadere toelichting over de omvang van de gezamenlijk te dragen kosten van de huishouding over de periode 7 juli 2003 tot en met 7 augustus 2009, in ieder geval bestaande uit een uitsplitsing in de verschillende posten waaruit deze kosten bestaan en met vermelding van de op die verschillende posten betrekking hebbende bedragen, onder verwijzing naar de stukken waaruit dat blijkt,
- [ een] nadere toelichting over de door ieder van partijen gefourneerde bijdrage, waarbij [eiseres] in het bijzonder aandacht moet schenken aan haar bijdrage anders dan door overboeking van bedragen naar de bankrekening van [gedaagde], alles onder verwijzing naar de relevante bewijsstukken.
2.14.
De rechtbank oordeelt dat [eiseres] er niet in is geslaagd haar standpunt alsnog afdoende te onderbouwen.
Daarbij speelt een rol dat zij, blijkens de aan haar standpunt ten grondslag gelegde berekening (bijlage 8), tot haar bijdrage rekent:
a. a) haar betalingen op de spaarrekening(en) van [gedaagde], terwijl tussen partijen vast staat dat dit onjuist is en deze betalingen [eiseres] een aanspraak geven op terugbetaling door [gedaagde] (zie 2.4. tot en met 2.7.),
b) haar betalingen op haar eigen spaarrekening, terwijl niet, althans onvoldoende, is onderbouwd waarom die betalingen als bijdrage in de huishoudelijke kosten zouden moeten gelden,
c) haar betalingen aan Wehkamp en Visa, terwijl zonder onderbouwing - die ontbreekt - niet kan worden aangenomen dat het daarbij gaat om kosten van de huishouding,
d) haar betalingen op de schuld aan FDH, die grotendeels geen betrekking hebben op kosten van de huishouding.
Ten aanzien van de bijdrage die zou hebben bestaan uit rechtstreekse betaling van kosten geldt dat [eiseres] heeft volstaan met het overleggen van twee bankafschriften met daarop in totaal twee relevante boekingen - door haar betiteld als ‘slechts een selectie’- en een algemene verwijzing naar de eerder toegezonden bankafschriften. De laatste verwijzing heeft kennelijk betrekking op de als bijlage 9 overgelegde bankafschriften over de periode 2004 - 2009. Van [eiseres] mocht echter worden verwacht dat zij haar - door [gedaagde] betwiste - standpunt zou onderbouwen met een concrete verwijzing naar alle relevante bewijsstukken, zeker gezien de instructie van de rechtbank in de beschikking van 5 juni 2013. De algemene verwijzing naar bijlage 9 volstaat dan ook niet. Het is niet aan de rechtbank om in die stukken op onderzoek uit te gaan naar de relevante onderdelen daaruit. Hier speelt ook het belang van [gedaagde]. Als [eiseres] haar standpunt niet voldoende duidelijk naar voren brengt, hindert dat [gedaagde] in zijn verweer.
Tot slot is relevant dat [gedaagde] aan de hand van de bekende stukken heeft voorgerekend dat de door [eiseres] gestelde totale bijdrage overeenkomt met een gemiddelde bijdrage per maand die enkele honderden euro’s hoger ligt dan het netto maandelijks inkomen van [eiseres] in deze periode. Hiervoor heeft [eiseres] geen ter zake dienende verklaring gegeven.
2.15.
Ook [gedaagde] heeft echter niet voldaan aan zijn stelplicht.
Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst [gedaagde] naar een rapport van een administratiekantoor (bijlage 22), waarin staat dat het is opgesteld aan de hand van door [gedaagde] ter beschikking gestelde bankbescheiden, facturen en digitale bestanden. Terecht heeft [eiseres] aangevoerd dat die onderliggende stukken, in het bijzonder de bankafschriften, in deze procedure niet door [gedaagde] zijn overgelegd, ook niet nadat in de beschikking van 5 juni 2013 expliciet om het overleggen van bewijsstukken was gevraagd. Dit betekent dat [eiseres] niet in afdoende mate in de gelegenheid is gesteld de juistheid van de aan het rapport ten grondslag gelegde aannames te toetsen.
Verder heeft [eiseres] terecht aangevoerd dat [gedaagde] de door hem opgevoerde posten ‘belastingen’ en ‘overige mutaties huishouden’ niet nader heeft geduid, wat - zeker gecombineerd met het ontbreken van de onderliggende stukken - een lacune in de onderbouwing oplevert.
2.16.
De slotsom is dat zowel de vordering van [eiseres] als die van [gedaagde] wordt afgewezen.
2.17.
[eiseres] maakt aanspraak op de waardevermeerdering van de woning van [gedaagde] als gevolg van investering met overgespaard inkomen en privégeld. In de tussenbeschikking van 9 april 2013 is reeds aangehaald dat, bij gebreke van een verrekenbeding, er in beginsel slechts sprake kan zijn van een nominaal vergoedingsrecht, zulks in het geval dat gelden van [eiseres] zijn geïnvesteerd in de woning van [gedaagde]. Verder is in die beschikking al geconstateerd dat [eiseres] niet het bedrag heeft genoemd dat door haar zou zijn geïnvesteerd.
2.18.
[gedaagde] heeft betwist dat gelden van [eiseres] in zijn woning zijn geïnvesteerd, dit onder andere aan de hand van bewijstukken van door hem betaalde verbeteringen.
2.19.
Gelet op het bovenstaande moet worden geconcludeerd dat [eiseres] haar standpunt, in het licht van het verweer van [gedaagde], onvoldoende heeft onderbouwd, zodat haar daarmee corresponderende vordering wordt afgewezen.
2.20.
De vorderingen van [gedaagde] houdende de betaling door [eiseres] van (beweerdelijk) door [gedaagde] betaalde kosten aan autoverzekering voor de Fiat van [eiseres] en telefoonabonnement(en) van [eiseres], worden afgewezen. Het betreft kosten die staande huwelijk zijn opgekomen en waarvan [eiseres] onweersproken heeft gesteld dat deze vallen onder de kosten van huishouding. Dit betekent dat deze kosten niet apart voor verrekening in aanmerking komen, zodat er ook geen ruimte is voor een veroordeling tot betaling van deze kosten buiten het bestek van de draagplicht voor huishoudelijke kosten. Dat de vordering tot betaling op grond van deze draagplicht ook wordt afgewezen doet daar niet aan af.