ECLI:NL:RBLIM:2013:12776

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
16 oktober 2013
Publicatiedatum
10 april 2014
Zaaknummer
378078 - CV EXPL 13-3092
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over eigendomsrecht en verzorgingskosten van paarden en hond

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter H.T.J.F. Verhappen op 16 oktober 2013, gaat het om een geschil tussen twee partijen over het eigendomsrecht van een aantal paarden en een hond, alsook over de betaling van verzorgingskosten. De eisers, bestaande uit een moeder en haar minderjarige dochter, vorderen onder andere betaling van achterstallige bedragen en de teruggave van eigendomspapieren van de dieren. De gedaagden, die de dieren in hun bezit hebben, voeren verweer en vorderen op hun beurt ook betaling van verzorgingskosten.

De procedure begon met een inleidende dagvaarding en omvatte verschillende conclusies en een comparitie van partijen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de eisers eigenaar zijn van de woning waar de gedaagden tijdelijk verbleven, en dat er een overeenkomst was over de vergoeding voor het gebruik van deze woning. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de gedaagden in gebreke zijn gebleven met de betaling van deze vergoeding.

In de beoordeling van de vorderingen heeft de kantonrechter vastgesteld dat de eisers recht hebben op een bedrag van € 2.400,00 voor achterstallige betalingen en schade met betrekking tot de woning. Daarnaast is bepaald dat de gedaagden het paspoort van het paard [E] moeten retourneren en dat de dochter van de eisers de rechtmatige eigenaar is van de hond [W]. De vorderingen van de gedaagden in reconventie zijn afgewezen, omdat zij onvoldoende onderbouwd waren. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij elke partij haar eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Burgerlijk recht
Zaaknummer: 378078 \ CV EXPL 13-3092
Vonnis van de kantonrechter d.d. 16 oktober 2013
in de zaak van:

1.[eiser 1], wonende te [woonplaats eisers],

2.
[eiser 2] q.q. ouder/wettelijk vertegenwoordiger van haar minderjarige dochter [dochter], wonende te [woonplaats eisers],
eiseres in conventie, verweerders in reconventie,
gemachtigde: mr. K.A.M.J. Horsch,
tegen:

1.[gedaagde 1], wonende te [woonplaats gedaagden] aan het adres [adres gedaagden],

2.
[gedaagde 2], wonende te [woonplaats gedaagden] aan het adres [adres gedaagden],
gedaagden in conventie, eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. S. Jongen.
Partijen worden verder aangeduid als [eisers] en [gedaagden] (beiden enkelvoud).

1.Het verloop van de procedure

In conventie en in reconventie:
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het navolgende:
  • de inleidende dagvaarding met producties tevens inhoudende de incidentele conclusie tot afgifte van de hond [W].
  • de conclusie van antwoord in het incident.
  • het tussenvonnis van 10 juli 2013 waarbij een comparitie van partijen is bevolen.
  • de door partijen voorafgaand aan de comparitie van partijen ingezonden producties.
  • de door [gedaagden] op 20 augustus 2013 ingediende conclusie vermeerdering van eis.
  • de door [eisers] op 22 augustus 2013 ingediende conclusie vermeerdering van eis tevens akte overlegging producties.
  • de conclusie van antwoord tevens houdende een eis in reconventie.
  • de conclusie van antwoord in reconventie.
  • de conclusie houdende de vermeerdering van eis in reconventie van [gedaagden].
  • de conclusie houdende de vermeerdering van eis in conventie tevens akte overlegging producties van [eisers].
  • de comparitie van partijen d.d. 23 augustus 2013. Er is geen proces-verbaal opgemaakt.
  • het vonnis in het incident d.d. 28 augustus 2013.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
In rechte kan worden uitgegaan van de navolgende vaststaande feiten.
2.2.
[eisers] is eigenaar van de woning met aanhorigheden, staande en gelegen aan de [adres X] te [woonplaats X]. [eisers] is thans niet meer in de woning woonachtig en is verhuisd naar het adres [adres Y] te [woonplaats Y].
2.3.
[gedaagden] heeft half mei 2012 de woning aan de [adres X] te [woonplaats X] betrokken. Partijen kwamen aanvankelijk een vergoeding voor het gebruik van de woning overeen van € 500,00 per maand, welk bedrag naderhand is verhoogd naar een maandelijks te betalen bedrag van € 1.080,00.
2.4.
[gedaagden] heeft de woning begin 2013 verlaten.

3.Het geschil

In conventie
3.1
[eisers] vordert, na vermeerdering van eis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagden] te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van het vonnis, aan [eisers] te voldoen, uit hoofde van wanprestatie, tegen een behoorlijk bewijs van kwijting, een bedrag van € 3.630,73, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 januari 2013, althans de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
II. gedaagden hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, te veroordelen binnen twee dagen na betekening van het vonnis, aan [eisers] te voldoen, uit hoofde van onrechtmatige daad, tegen een behoorlijk bewijs van kwijting, een bedrag van € 9.304,88, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 januari 2013, althans de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
III. [gedaagden] te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van het vonnis, aan [eisers] te voldoen, uit hoofde van wanprestatie, tegen een behoorlijk bewijs van kwijting, een bedrag van € 1.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 januari 2013, althans de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
IV. te verklaren voor recht dat [eisers] de rechtmatige eigenaar is van het paard [D];
V. te bepalen dat [gedaagden] de eigendomspapieren en het paspoort van [D] aan [eisers] moet retourneren binnen 48 uur na het vonnis, middels afgifte ervan op het poltiebureau te Gennep, onder verbeurte van een dwangsom van
€ 250,00 per dag of dagdeel dat [gedaagden] hiermee in gebreke blijft;
VI. het bedrag van € 1.000,00 in mindering te brengen op hetgeen [gedaagden] uit hoofde van het in deze te wijzen vonnnis aan [eisers] verschuldigd zal zijn;
VII. te bepalen dat [gedaagden] het paspoort van [E] aan [eisers] moet retourneren binnen 48 uur na het in deze te wijzen vonnis, middels afgifte ervan op het politiebureau te Gennep, onder verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per dag of dagdeel dat [gedaagden] hiermee in gebreke blijft;
VIII. te verklaren voor recht dat [dochter] de rechtmatige eigenaar is van de zesjarige Berner Sennenhond [W] en [gedaagden] te bevelen binnen 48 uur na betekening van het vonnis [W] aan [eisers] (in haar hoedanigheid van ouder/wettelijk vertegenwoordigster) althans aan haar dochter [dochter], te retourneren middels afgifte ervan op het politiebureau te Gennep, onder verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per dag of dagdeel dat [gedaagden] hiermee in gebreke blijft;
IX. gedaagden hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, te veroordelen binnen twee dagen na betekening van het vonnis, aan [eisers] te voldoen, tegen een behoorlijk bewijs van kwijting, een bedrag van € 726,00, althans een bedrag van € 600,00, althans een ander door de kantonrechter te bepalen bedrag;
X. gedaagden hoofdelijk te veroordelen in de kosten van dit geding, de beslagkosten en kosten voor de gerechtelijke bewaarneming daarbij inbegrepen;
XI. gedaagden hoofdelijk te veroordelen in de nakosten.
3.2
[gedaagden] voert verweer.
3.3
Op de stellingen van partijen zal – waar nodig – bij de beoordeling nader worden ingegaan.
In reconventie
3.4
[gedaagden] vordert, na vermeerdering van eis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
[eisers] te veroordelen tot betaling – tegen behoorlijk bewijs van kwijting – van een bedrag ad € 1.680,00, althans een door de kantonrechter in goede justitie vast te stellen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente tot het moment der algehele voldoening, terzake de verzorging van de paarden [J] en [A];
[eisers] te veroordelen tot betaling – tegen behoorlijk bewijs van kwijting – van een bedrag ad € 10.990,00 althans een door de kantonrechter in goede justitie vast te stellen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 februari 2013 tot het moment der algehele voldoening;
[eisers] – indien is voldaan aan de voorwaarde terzake het paard [D] – te veroordelen tot betaling – tegen behoorlijk bewijs van kwijting – van een bedrag ad € 5.880,00, althans een door de kantonrechter in goede justitie vast te stellen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 april 2013 tot het moment der algehele voldoening, een en ander terzake de verzorgingskosten voor [D];
[eisers] – indien is voldaan aan de genoemde voorwaarde terzake de hond [W] – te veroordelen tot betaling – tegen behoorlijk bewijs van kwijting – van een bedrag ad € 5.880,00, althans een door de kantonrechter in goede justitie vast te stellen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 april 2013 tot het moment der algehele voldoening, een en ander terzake de verzorgingskosten voor [W];
te verklaren voor recht dat [eisers] aansprakelijk is voor alle schade en gevolgschade opgetreden aan het paard [WC] gedurende de periode van bewaring, met verwijzing naar de schadestaatprocedure ter nadere vaststelling van de schade;
[eisers] te veroordelen tot betaling van het voorlopige schadebedrag ad € 342,03 inclusief de rente daarover vanaf 21 juli 2013 tot aan de dag der algehele voldoening;
een en ander onder veroordeling van [eisers] in de proceskosten.
3.5.
[eisers] voert verweer.
3.6. Op de stellingen van partijen zal – waar nodig – bij de beoordeling van het geschil nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter komt – gezien de processtukken en gehoord partijen ter zitting van 23 augustus 2013 – tot de navolgende overwegingen.
4.2.
[eisers] heeft in de dagvaarding aangegeven dat er sprake is van een zestal subgeschillen. Tijdens de mondelinge behandeling op 23 augustus 2013 heeft de kantonrechter deze subgeschillen puntsgewijs met partijen besproken. Ook nu bij de beoordeling van de tussen partijen gerezen geschillen zal de kantonrechter de subgeschillen afzonderlijk bespreken.
huur/gebruiksvergoeding en energiekosten [adres X] te [woonplaats X]
4.3.
Naar het oordeel van de kantonrechter is niet althans in onvoldoende mate komen vast te staan op welke basis [gedaagden] in de woning aan de [adres X] verbleef. [eisers] stelt zich op dat punt op het standpunt dat er aanvankelijk sprake was van een anti-kraakovereenkomst en dat naderhand een gebruiksvergoeding is afgesproken. In ieder geval is er in de optiek van [eisers] nimmer sprake geweest van huur. [gedaagden] diende enkel de reële, werkelijke kosten te betalen.
4.4.
[gedaagden] betwist dit standpunt van [eisers] en heeft gesteld dat zodra er winst wordt gemaakt er sprake is van huur. [gedaagden] heeft nimmer met een huurverhoging ingestemd.
4.5.
De kantonrechter acht de vraag op welke titel [gedaagden] in de woning verbleef van geringe importantie. Vast staat dat partijen op enig moment zijn overeengekomen dat [gedaagden] de woning aan de [adres X] in gebruik kon nemen. Kennelijk zijn partijen gaandeweg een maandelijkse vergoeding van € 1.080,00 overeengekomen, nu [gedaagden] weliswaar stelt dat zij enerzijds nimmer heeft ingestemd met een
huurverhoging,maar anderzijds ter zitting heeft aangegeven dat in het bedrag van € 1.080,00 de energielasten inbegrepen waren. De kantonrechter gaat er dan ook vanuit dat [gedaagden] gehouden was maandelijks een bedrag van € 1.080,00 te voldoen. [gedaagden] heeft niet betwist dat zij ingebreke is gebleven met betaling van dit maandelijkse bedrag.
4.6.
[eisers] heeft ter zitting haar vordering ten aanzien van de achterstallige betalingen verminderd met een bedrag van € 540,00. [gedaagden] heeft immers de woning per
15 februari 2013 verlaten zodat [gedaagden] slechts tot die datum een betalingsverplichting kent. [gedaagden] heeft zich niet tegen deze vermindering van eis verzet. De kantonrechter zal de vordering ten aanzien van achterstallige vergoeding toewijzen tot een bedrag van € 1.650,00.
4.7.
De gevorderde afrekening gas en elektra over de periode november 2012 tot en met januari 2013 zal worden afgewezen. Niet gebleken is dat partijen bij aanvang van de overeenkomst afspraken hebben gemaakt met betrekking tot de betaling van energiekosten. [eisers] heeft op dit punt enkel gesteld dat de afspraak was dat [gedaagden] de vaste lasten zou betalen. [eisers] laat evenwel na deze afspraak op enigerlei wijze te onderbouwen. Daarnaast heeft bij het begin en het einde van de periode dat [gedaagden] de woning heeft bewoond geen opname van meterstanden plaatsgehad, zodat thans niet kan worden vastgesteld wat het feitelijke verbruik gedurende die periode is geweest. Er kunnen dan ook bezwaarlijk energiekosten bij [gedaagden] in rekening worden gebracht.
de schade
4.8.
[eisers] heeft in dit verband aangevoerd dat [gedaagden] de woning aan de [adres X] niet in goede staat heeft achtergelaten. Zo heeft [eisers] de woning sterk vervuild in haar bezit terug gekregen en is schoonmaak door externe bedrijven noodzakelijk gebleken. Daarnaast is de grindvloer helemaal uitgebeten door urine van de honden. Deze vloer kan niet meer worden schoongemaakt en integrale vervanging is noodzakelijk. [eisers] heeft foto’s van de door haar gestelde schade in het geding gebracht. [gedaagden] heeft de door [eisers] gestelde schadeposten betwist. Ten aanzien van de overgelegde foto’s stelt [gedaagden] zich op het standpunt dat deze niet kunnen bijdragen aan bewijs, nu niet gebleken is op welk moment deze foto’s zijn gemaakt.
4.9.
De kantonrechter stelt vast dat er bij aanvang van de periode dat [gedaagden] de woning in gebruik heeft genomen geen opname heeft plaatsgevonden. Zo komt niet vast te staan in welke toestand de woning verkeerde bij aanvang van de overeenkomst. Een dergelijke opname heeft evenmin plaats gehad bij het einde van de overeenkomst. Daaruit volgt dat thans niet in rechte kan worden vastgesteld dat [gedaagden] geheel of gedeeltelijk verantwoordelijk te houden is voor de schade zoals die door [eisers] wordt gesteld.
4.10.
Als niet althans onvoldoende weersproken staat vast dat [gedaagden] de woning eind januari 2013/begin februari 2013 zonder vooraankondiging heeft verlaten. [gedaagden] heeft niet gesteld dat zij haar toezegging in de mail van 27 januari 2013 aan de partner van [eisers], inhoudende dat zij het huis zou poetsen bij vertrek, is nagekomen. De kantonrechter acht derhalve toewijzing van enig bedrag aan schoonmaakkosten op zijn plaats. De kantonrechter zal de vergoeding daarvoor ex aequo et bono vast stellen op een bedrag van € 750,00. De gevraagde hoofdelijke veroordeling zal worden afgewezen. [eisers] heeft niet onderbouwd op basis waarvan een hoofdelijke veroordeling is aangewezen.
het paard [F]
4.11.
[eisers] is van mening dat [gedaagden] gehouden is een bedrag aan [eisers] af te dragen van € 1.500,00, welke bedrag is betaald door de heer [B] van “Pferdesport [B] GmbH” en welk bedrag afkomstig is uit de verkoop van het paard [F] aan [B] voornoemd.
4.12.
[gedaagden] betwist de door [eisers] gestelde gang van zaken. [gedaagden] heeft het paard [F] bij [B] gebracht. [B] zou voor de verkoop zorgen, maar het paard moest eerst in een goede conditie worden gebracht. Pas bij verkoop zou [B] een bedrag van € 1.500,00 betalen. [gedaagden] heeft wel een onkostenvergoeding van € 500,00 en later nog een bedrag van € 1.000,00 van [B] ontvangen. Dit laatste bedrag is door [B] aan [gedaagden] gegeven in verband met de hoge voederkosten welke [gedaagden] had terzake van de verzorging van een tweetal bij haar gestalde paarden van [B].
4.13.
Partijen hebben ter onderbouwing van hun wederzijdse standpunten ten aanzien van het paard [F] verwezen naar verklaringen van de heer [B]. [gedaagden] heeft als productie 34 een verklaring overgelegd van [B] voornoemd d.d. 12 augustus 2013. In deze verklaring bevestigt [B] dat voor [F] bij verkoop een bedrag van € 3.000,00 zou worden betaald. Tevens bevestigt [B] de stelling van [gedaagden] dat zij reeds € 1.500,00 als onkostenvergoeding heeft ontvangen.
4.14.
[eisers] stelt bij dagvaarding dat [B] ten overstaan van [eisers] heeft bevestigd dat hij een bedrag van € 1.500,00 aan [gedaagden] heeft meegegeven ten behoeve van [eisers]. [eisers] heeft als productie 40 een e-mail d.d. 6 augustus 2013 van [B] aan de gemachtigde van [eisers] overgelegd, waarin [B] stelling neemt ten aanzien van het paard [F]. [B] bevestigt in dit e-mailbericht dat hij € 1.500,00 aan [gedaagden] heeft betaald. [B] herhaalt vervolgens dat het restantbedrag bij verkoop van [F] verschuldigd is.
Uit de door partijen overgelegde verklaringen van [B] kan worden afgeleid dat hij
€ 1.500,00 aan [gedaagden] heeft betaald. Uit deze verklaringen – welke niet geheel eenduidig zijn – kan echter niet worden afgeleid dat dit bedrag afkomstig is uit de verkoop van het paard noch als een gedeeltelijke aanbetaling kan worden gezien samenhangend met de verkoop. Uit de mail van 6 augustus 2013 als ook uit de verklaring van [B] van 12 augustus 2013 blijkt immers niet dat [F] intussen verkocht is. De kantonrechter is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat [gedaagden] een geldbedrag van € 1.500,00 onder zich houdt dat voor [eisers] bestemd is. De vordering op dit punt wordt dan ook afgewezen.
het paard [D]
4.15.
[eisers] heeft op enig moment het paard [D] aan [gedaagden] geschonken. [eisers] stelt te dien aanzien dat [gedaagden] het paard vervolgens zou verkopen en [eisers] zou uit deze verkoop een bedrag tussen de € 2.500,00 en € 3.500,00 genereren. Het betreffende paard was eerder geschonken aan de heer [C], die om hem moverende redenen [D] weer aan [eisers] heeft teruggegeven.
4.16.
[eisers] stelt thans dat de schenkingsovereenkomst in aanmerking komt voor vernietiging, omdat zij bij de schenking heeft gedwaald. [gedaagden] wist immers ten tijde van de schenking dat [D] drachtig was. [eisers] was hiervan niet op de hoogte.
4.17.
[eisers] vordert het paard terug, omdat [gedaagden] € 1.500,00 achterhield uit de verkoop van [F], [gedaagden] [D] niet langer wenst te verkopen waardoor [eisers] het verkoopbedrag misloopt en het feit dat [D] zwanger blijkt te zijn. Dit alles maakt dat [eisers] de schenking ongedaan wil maken en het eigendomsrecht weer terug wenst te krijgen.
4.18.
[gedaagden] stelt zich op het standpunt dat de heer [C] bij de teruggave van het paard aan [eisers] heeft medegedeeld dat [D] drachtig was. [eisers] komt dan ook een beroep op dwaling niet toe. [eisers] heeft aan de heer [C] bij de teruggave toegezegd dat het veulen dat [D] droeg voor hem zou zijn. [C] heeft echter afstand daarvan gedaan.
4.19.
De kantonrechter is van oordeel dat [eisers] zich niet met succes kan beroepen op dwaling. Blijkens haar eigen stellingen wist [eisers] bij de schenking dat de heer [C] [D] had laten dekken. [eisers] heeft dit met zoveel woorden ter zitting van 23 augustus 2013 verklaard. [eisers] had dan ook rekening moeten houden met het feit dat [D] drachtig zou kunnen zijn. [eisers] had dit op eenvoudige wijze kunnen laten vast stellen. Daarnaast kan het beroep op dwaling niet slagen, nu dit gericht is op een omstandigheid die in de toekomst ligt.
4.20.
Ook de overige door [eisers] aangevoerde argumenten kunnen niet leiden tot vernietiging van de schenkingsovereenkomst. Niet is komen vast te staan dat [eisers] aan de schenking de strikte voorwaarde heeft verbonden dat [gedaagden] het paard [D]
moestverkopen en dat [gedaagden] het verkoopbedrag deels aan [eisers] zou geven. Dat blijkt in ieder geval nergens uit. Nu er geen sprake kan zijn van een onrechtmatige schenking dient de vordering van [eisers] – de verklaring voor recht en de teruggave van eigendomspapieren en paspoort – te worden afgewezen.
het paard [E]
4.21.
Tussen partijen is in confesso dat het paard [E] eigendom is van [eisers]. [gedaagden] heeft ter zitting aangegeven dat zij het paspoort van [E] onder zich heeft en dat zij dit niet wil teruggeven aan [eisers], omdat zij naar haar mening nog geld van [eisers] tegoed heeft.
4.22.
[gedaagden] heeft voorts ter zitting desgevraagd verklaard dat zij geen retentierecht als bedoeld in artikel 3:290 BW heeft ingeroepen. Dat maakt dat [gedaagden] geen rechtsgrond heeft het paspoort nog langer onder zich te houden. [gedaagden] zal derhalve worden veroordeeld tot afgifte van het paspoort aan [eisers]. De door [eisers] gevorderde dwangsom zal worden gematigd tot een bedrag van € 50,00 per dag of dagdeel dat [gedaagden] hiermee in gebreke blijft en daaraan zal een maximum worden verbonden van € 1.000,00.
De hond [W]
4.23.
In zijn vonnis van 28 augustus 2013 heeft de kantonrechter reeds geoordeeld dat niet althans in ontoereikende mate is komen vast te staan dat [eisers] de hond [W] aan [gedaagden] heeft geschonken. De kantonrechter heeft bij dat vonnis om die reden geoordeeld dat [W] geretourneerd dient te worden aan [dochter].
De kantonrechter ziet thans geen reden om tot een ander oordeel te komen. De gevraagde verklaring voor recht zal dan ook worden gegeven.
4.24.
In reconventievordert [gedaagden] de helft van de verwachte verkoopwaarde van [E]. [gedaagden] stelt dat partijen deze verkoopwaarde gezamenlijk hebben vastgesteld op een bedrag van € 20.000,00. [gedaagden] zou dus recht hebben op € 10.000,00.
4.25.
[eisers] betwist de door [gedaagden] gestelde verkoopwaarde. [gedaagden] heeft € 1.000,00 aan het paard meebetaald.
4.26.
De kantonrechter stelt vast dat de verkoopwaarde van [E] niet althans in onvoldoende mate is komen vast te staan. [gedaagden] heeft onvoldoende feiten en/of omstandigheden aangevoerd waaruit kan worden afgeleid dat zij in alle redelijkheid aanspraak kan maken op een bedrag van € 10.000,00. Dit deel van de reconventionele vordering mist een deugdelijke onderbouwing en zal derhalve worden afgewezen.
4.27.
Voorts vordert [gedaagden] in reconventie:
  • verzorgingskosten van de paarden [J] en [A] ad € 1.680,00.
  • verzorgingskosten van het paard [E] ad € 990,00.
  • verzorgingskosten van het paard [D] ad € 5.880,00.
  • verzorgingskosten van de hond [W].
4.28.
De kantonrechter overweegt ten aanzien van de reconventionele vordering als volgt.
4.29.
Uit het procesdossier als ook uit hetgeen door partijen ter zitting naar voren is gebracht, is niet gebleken dat partijen afspraken hebben gemaakt omtrent de kosten van verzorging gedurende de periode dat [gedaagden] voor de respectievelijke dieren heeft gezorgd. Evenmin is gebleken dat [gedaagden] [eisers] in een eerder stadium heeft geconfronteerd met deze kosten dan wel haar daarvoor heeft aangemaand. Ook een ingebrekestelling ontbreekt. Daar komt nog bij dat [gedaagden] heeft nagelaten haar vordering te onderbouwen. De berekeningen die [gedaagden] heeft gemaakt zijn onvoldoende verifieerbaar. De vordering in reconventie dient dan ook te worden afgewezen.
de vermeerderingen van eis – in conventie en in reconventie –
4.30.
Beide partijen hebben kort voor de zitting van 23 augustus 2013 hun beider eis vermeerderd.
4.31.
[eisers] heeft in dat verband haar eis vermeerderd met een bedrag van € 726,00 zijnde de kosten die de bewaarder van het paard [WC] – stal [R] – heeft gemaakt. [eisers] heeft in verband met deze eisvermeerdering een akte van cessie ter incasso overgelegd.
4.32.
[gedaagden] heeft haar vordering in reconventie vermeerderd met een bedrag van € 342,03, te vermeerderen met de rente daarover vanaf 31 juli 2013. Daarnaast vordert [gedaagden] de verklaring voor recht dat [eisers] aansprakelijk is voor alle schade en gevolgschade die is opgetreden aan het paard [WC] gedurende de periode van bewaring, met verwijzing naar de schadestaatprocedure ter nadere vaststelling van de schade.
4.33.
Partijen hebben over en weer hun wederzijdse eisvermeerderingen betwist.
4.34.
De kantonrechter is van oordeel dat de eisvermeerdering van [eisers] dient te worden afgewezen. Het betreft immers in casu een vordering van een derde die in deze zaak geen partij is. Aan de akte van cessie ter incasso dient te worden voorbijgegaan, nu immers niet gebleken is dat er sprake is van een cessie als bedoeld in artikel 3:94 BW. Niet gebleken is dat de cessie op rechtgeldige wijze aan [gedaagden] is medegedeeld.
4.35.
Ook aan de eisvermeerdering van [gedaagden] zal worden voorbijgegaan. [gedaagden] heeft haar vordering op dit punt onvoldoende onderbouwd. De foto’s die door [gedaagden] in dit verband zijn gemaakt laten onder meer de hoeven van een paard zien. Niet duidelijk is of dit de hoeven van [WC] betreft en op welk moment de foto’s zijn gemaakt. In ieder geval is er geen causaal verband vastgesteld tussen de beweerdelijke schade aan het paard en de stalling van [WC] bij de gerechtelijk bewaarder.
4.36.
De kantonrechter zal – met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen – beslissen als hierna te melden.
4.37.
Nu partijen over en weer in het gelijk c.q. ongelijk worden gesteld, zullen de proceskosten - met inbegrip van de nakosten - worden gecompenseerd als hierna te melden.

5.BESLISSING

De kantonrechter:
In conventie:
5.1.
Veroordeelt [gedaagden] om aan [eisers] tegen behoorlijke kwijting te voldoen een bedrag van € 2.400,00, terzake achterstallige betalingen en schade met betrekking tot de woning aan de [adres X] te [adres X].
5.2.
Bepaalt, dat [gedaagden] het paspoort van het paard [E] aan [eisers] moet retourneren binnen 5 dagen na heden, middels afgifte ervan op het politiebureau te 6591 AV Gennep, aan het Europaplein 5, onder verbeurte van een dwangsom van € 50,00 per dag of dagdeel dat [gedaagden] hiermee in gebreke blijft, zulks tot een maximum van € 1.000,00.
5.3.
Verklaart voor recht dat [dochter] de rechtmatige eigenaar is van de zesjarige Berner Sennenhond [W].
5.3.
Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
5.4.
Wijst het meer of anders gevorderde af.
In reconventie:
5.5.
Wijst de vorderingen af.
In conventie en in reconventie:
5.6.
Compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat elk van partijen de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.T.J.F. Verhappen, kantonrechter, en ter openbare civiele terechtzitting op 16 oktober 2013 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
typ: ph
mlzr: