4.3Het oordeel van de rechtbankTen aanzien van het tenlastegelegde onder parketnummer 03/706003-13 oordeelt de rechtbank als volgt.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 24 december 2012 zijn vriendin, I.E. [slachtoffer], door haar met een mes te steken om het leven heeft gebracht. Tijdens het ontbijt die dag zijn er meningsverschillen ontstaan, waarbij [slachtoffer] verdachte – naar zijn zeggen – zwaar heeft beledigd door krenkende opmerkingen over zijn Molukse achtergrond te maken. Verdachte heeft verklaard dat hij achter [slachtoffer] is gaan staan en dat hij heeft geprobeerd haar te kalmeren. Ten gevolge van herhaalde beledigingen door [slachtoffer] is de situatie geëscaleerd. Verdachte is zo boos geworden dat het – zoals hij dat zegt – “
zwart voor ogen werd”. Hij wilde dat [slachtoffer] ophield met hem te beledigen. In een opwelling heeft hij een broodmes van de ontbijttafel gegrist en [slachtoffer] hiermee twee à driemaal in de borst gestoken. Van méér steken kan de verdachte zich niets herinneren. De verdachte heeft verklaard dat, behalve mevrouw [slachtoffer] en hij, niemand in huis aanwezig was ten tijde dat de fatale messteken zijn toegebracht.
Nadat hij [slachtoffer] in de borst had gestoken, bleef zij stil in de stoel zitten. De verdachte heeft haar uit de stoel getild en op de grond gelegd. Hij weet niet of zij toen nog leefde. Vervolgens heeft de verdachte – volgens zijn verklaring – de ogen van [slachtoffer] gesloten, haar in doeken gewikkeld en haar vanuit de woonkamer naar de slaapkamer gesleept en onder een bed gelegd. Daarna heeft hij de woning schoongemaakt. De bebloede stoel waarop [slachtoffer] zat toen zij werd gestoken, heeft verdachte naar de kelder gebracht, evenals de kleding die hij droeg toen hij haar stak. Ook deze kleding was bebloed. Daarna heeft de verdachte zich gedoucht en heeft hij de woning verlaten.
De verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer] niet heeft geslagen. Hij kan de blauwe plekken die op haar lichaam zichtbaar waren, niet verklaren.
Nadat verdachte zich op 7 januari 2013 bij de politie in Barneveld heeft gemeld en een eerste bekennende verklaring had afgelegd, heeft ambtenaar van politie [verbalisant 1] de politie Limburg-Zuid verzocht een onderzoek in de woning, gelegen [adres] te Landgraaf, in te stellen. Verbalisant [verbalisant 2] controleerde dit adres en zag dat de verdachte en mevrouw [slachtoffer] als aldaar woonachtig staan ingeschreven.
Politieambtenaren [verbalisant 2],[verbalisant 3] en[verbalisant 4] zijn vervolgens naar genoemde woning gegaan. Zij zagen in de slaapkamer onder een bed een stoffelijk overschot liggen, gewikkeld in gekleurde doeken. Beide voeten waren zichtbaar en hadden verkleuringen die zich normaliter voordoen wanneer de persoon in kwestie al enige dagen is overleden. Vervolgens hebben de ambtenaren de woning verlaten.
Op 7 januari 2013 is door politieambtenaren[verbalisant 5], [verbalisant 6] en [verbalisant 7] een sporenonderzoek ingesteld aan het stoffelijk overschot. Nadat zij de woning [adres] te Landgraaf hadden betreden zagen zij onder het tweepersoons bed in de slaapkamer het stoffelijk overschot van een vrouw liggen. Rond en op het stoffelijk overschot waren diverse doeken en kledingstukken aanwezig. Aan de voeten en handen waren lijkvlekken en tekenen van indroging zichtbaar. Op de voeten was bloed aanwezig. De handen, en de kleding die zich rond de borstkas bevond, waren sterk bebloed.
In de halsstreek van het slachtoffer zagen zij zes langwerpige huidbeschadigingen.Zij zagen dat op de voorzijde van het topje bloed aanwezig was. Dit bloed bevond zich rond de borsten van het slachtoffer. Verder zagen zij op de rechter onderarm, nabij de pols, hematomen en bebloeding op de rechterhand van het slachtoffer. Op de muis van de rechterhand was een verwonding zichtbaar. De linkerhand was eveneens bebloed.
Na het verwijderen van het topje zagen zij in de linkerborst twee steekverwondingen. Bij onderzoek aan de rug van het slachtoffer zagen zij tussen de schouderbladen een bloedstroompje ontstaan. Tijdens het verwijderen van dit bloedstroompje zagen zij een zeer kleine huidbeschadiging tussen de schouderbladen. Door de forensische arts, genaamd [VH], werd de dood vastgesteld.Het stoffelijk overschot werd op 7 januari 2013 overgebracht naar het mortuarium van het Academisch Ziekenhuis Maastricht.
Op 8 januari 2013 werd aanherkenning gedaan door een zoon en een broer van [slachtoffer]. Beiden verklaarden met zekerheid hun moeder/zus [slachtoffer] te herkennen.
Op 8 januari 2013 is in de woning [adres] te Landgraaf door de verbalisanten[verbalisant 5] en [verbalisant 6] met luminol en ultraviolet licht een onderzoek verricht naar de aanwezigheid van bloedsporen.
Verbalisanten zagen onder meer in de woonkamer op de vloer tussen de eetkamertafel en de deur naar de hal een ongeveer een bij twee meter grote blauwe verkleuring oplichten. Het betrof een grote vlek, die gezien de veegsporen zeer waarschijnlijk is ontstaan doordat op deze plaats bloed is weggepoetst. Tussen deze grote vlek en de ingang naar de slaapkamer lichtte een streepvormige blauwe verkleuring op. Het betrof waarschijnlijk een veeg- of sleepspoor richting slaapkamer. In de slaapkamer zagen zij vanaf de ingang tot op de plaats waar het stoffelijk overschot van het slachtoffer onder het bed werd aangetroffen een streepvormige blauwe verkleuring. Op de plaats waar het slachtoffer had gelegen, was zichtbaar bloed aanwezig dat ook blauw oplichtte.
Ook in de overige ruimtes van de woning lichtten vele plaatsen blauw op, het betrof zeer waarschijnlijk voetafdrukken en afdrukken op goederen.
Op 9 januari 2013 is de woning [adres] te Landgraaf doorzocht. In de hal hing een jaarkalender, waarop de maand december, de dag maandag en de datum 24 waren omlijst.
In het Academisch Ziekenhuis Maastricht werd een CT-scan gemaakt van het stoffelijk overschot van [slachtoffer]. Hiervan werd een DVD gemaakt die is overgedragen aan dr. B. [K.], arts en patholoog, verbonden aan het Nederlands Forensisch Instituut (NFI).
De forensisch arts [VH] heeft bericht dat hij er niet van overtuigd is dat de dood van [slachtoffer] ten gevolge van een natuurlijke oorzaak is ingetreden.
Dr. [K.] verrichtte een pathologisch onderzoek naar aanleiding van een niet natuurlijke dood. Bij sectie is onder meer gebleken van:
- in totaal acht streepvormige scherprandige huidperforaties – steekletsel in de borst en hals, een steekletsel in de tong en een kleine perforatie aan de rug; enkele huidklievingen met een stomp en een puntig uiteinde; met deels uitgebreide en een enkele keer geringere omgevende bloeduitstortingen, waarvan twee steekletsels tot in de diepe delen van het lichaam;
- een insteek in de tong, doorsteek van de halswervelkolom naar letsel op de rug.
- geringe tekenen van inademing van bloed;
- aan beide handen oppervlakkige krasvormige huidbeschadigingen met omgevende onderhuidse bloeduitstorting;
- links en rechts zijwaarts op het hoofd en links op het achterhoofd onderhuidse bloeduitstortingen en oppervlakkige huidbeschadigingen met indroging;
- een beperkte bloedfilm onder het harde hersenvlies links en rechts.
Dr. [K.] heeft deze resultaten als volgt geïnterpreteerd.
Bij de sectie werden negen steekletsels aangetroffen, alle gelokaliseerd aan de voorzijde van het lichaam. Zij waren veroorzaakt door steken met één of meerdere puntige, platte en (deels) eenzijdig snijdende voorwerp(en), bijvoorbeeld één of meerdere messen. De letsels waren bij leven ontstaan en hebben geleid tot zeer ernstig inwendig en uitwendig bloedverlies en verbloeding.
De bloedinademing was ontstaan vanuit de doorsteek door de tong.
De krasvormige huidbeschadigingen aan de handen kunnen passen bij “afweerletsel”.
De letsels aan het hoofd waren het gevolg van inwerking van uitwendig mechanisch stomp botsend geweld, zoals kan optreden ten gevolge van bijvoorbeeld slaan. De geringe bloeduitstorting onder het harde hersenvlies was in het kader van het geweld op het hoofd ontstaan. Deze letsels waren bij leven toegebracht en hebben mogelijk geleid tot vermindering of verlies van het bewustzijn.
Dr. [K.] concludeert dat het overlijden van[slachtoffer] wordt verklaard door verbloeding en weefselschade, opgetreden in het kader van steekletsels.
Bij het radiologisch onderzoek werden beschadigingen geconstateerd ter plaatse van de 3e halswervel, alsmede de tussenwervelschijf tussen de 3e en de 4e halswervel met botfragmenten en luchtbelletjes in het ruggenmergkanaal, tevens werd een beschadiging van een deel van de 4e halswervel aan de rugzijde gezien.
Op aanvullende vragen betreffende de sectie heeft dr. [K.] geantwoord:
Uit de reconstructie van het letsel op basis van de bevindingen bij de sectie blijkt dat er een doorsteek is van de halswervel, van de voorzijde naar de rugzijde, dat uiteindelijk eindigt bij letsel in de bovenrug.
In het kader van dit letsel, gelet op alle bevindingen tezamen, kan worden geconcludeerd dat er een onderbreking is van het ruggenmerg op het niveau van wervel C3.
Een onderbreking van het ruggenmerg op dit niveau leidt tot een verlamming van alle spieren met uitzondering van enkele hals/nekspieren. Dat betekent dat het slachtoffer mogelijk net de schouders kan optrekken maar geen andere bewegingen meer kan maken. Gezien het feit dat de belangrijkste ademhalingspier niet door ruggenmergzenuwen wordt aangestuurd, valt de ademhaling niet uit. Omdat andere bij de ademhaling betrokken spieren wel vanuit het ruggenmerg worden aangestuurd, is de ademhaling wel minder efficiënt.
Op nadere aanvullende vragen heeft dr. [K.] schriftelijk geantwoord:
Om een steekkanaal, zoals aangetroffen tussen de perforatie in de tong en het letsel in de bovenrug, te veroorzaken moet het hoofd ver naar achteren gebogen (krachtige retroflexie) zijn geweest ten tijde van het steken.
Het is waarschijnlijker dat een dergelijke krachtige retroflexie van het hoofd verkregen wordt indien door een ander persoon het hoofd achterover wordt getrokken (onvrijwillig), dan dat het slachtoffer zelf het hoofd achterover buigt (vrijwillig).
De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de verklaring van verdachte over hetgeen is gebeurd op 24 december 2012 in de woning [adres] te Landgraaf, gezien de gedetailleerdheid van zijn verklaring over de toedracht, welke verklaring voorts steun vindt in de bevindingen van de politieambtenaren, weergegeven in hun proces-verbaal van bevindingen over de situatie die zij bij binnenkomst in de woning aantroffen, alsmede in de bevindingen uit het sporenonderzoek. De verklaring van de verdachte over het aantal messteken dat hij aan het slachtoffer heeft toegebracht, is niet in overeenstemming met de bevindingen, zoals die uit het radiologisch en pathologisch onderzoek naar voren zijn gekomen.
De verdachte heeft verklaard dat hij twee- of driemaal in de borst van het slachtoffer heeft gestoken, terwijl op het lichaam van het slachtoffer negen steekwonden zijn aangetroffen. De rechtbank acht in dat verband de verklaring van de verdachte dat hij zich niet kan herinneren meer dan drie steken te hebben toegebracht, vanwege de door hem geschetste heftige emoties op het moment dat hij de steken toebracht, niet onaannemelijk.
Ten aanzien van het letsel in de mond met een doorsteek door de wervelkolom overweegt de rechtbank dat het gezien het letsel en de verklaring van de deskundigen niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte het hoofd van [slachtoffer] naar achteren heeft getrokken en haar in de mond heeft gestoken met doorsteek door de halswervelkolom naar de bovenrug.
[slachtoffer] is daardoor grotendeels verlamd geraakt, hetgeen verklaart waarom zij, hoewel aangevallen, zoals de verdachte heeft verklaard roerloos op de stoel is blijven zitten. De rechtbank moet aannemen dat de messteek door de tong de eerste messteek is geweest. Het slachtoffer kon zich daarna niet meer verweren, welk vermoeden bevestiging vindt in de zeer geringe “afweerletsels” op het stoffelijk overschot van [slachtoffer].
Behalve steekwonden zijn op het lichaam van het slachtoffer diverse blauwe plekken aangetroffen. Verdachte heeft pertinent ontkend dat hij het slachtoffer heeft geslagen en dat daardoor blauwe plekken op haar lichaam zijn veroorzaakt. Na het toebrengen van de steekwonden heeft verdachte het lichaam van het slachtoffer van de woonkamer naar de slaapkamer versleept. Volgens de patholoog dr. [K.] is door de verlamming, die is ontstaan door de steek door de tong, vervolgens door de halswervelkolom en verder tot in de rug, de ademhaling niet gestopt, doch minder efficiënt geworden. Daardoor is niet uit te sluiten dat het slachtoffer nog leefde op het moment dat zij verplaatst werd en dat zij ten gevolge van de versleping bij leven deze blauwe plekken heeft opgelopen.
Met betrekking tot het handelen met voorbedachten rade overweegt de rechtbank het volgende. Voorbedachte raad wijst op een moment van kalm beraad en rustig overleg, voorafgaand aan de uitvoering van het feit. Dat kan zowel bestaan in het rustig maken van een echt plan, als ook in het niet op zijn schreden terugkeren van een in een opwelling genomen besluit, terwijl er wel voldoende tijd is om na te denken vóór de daadwerkelijke uitvoering van dat besluit.
Gezien de psychische conditie waarin verdachte verklaart te hebben verkeerd, acht de rechtbank niet onaannemelijk dat verdachte in een zodanige gemoedstoestand verkeerde, dat het denken hem werd belet. Dat betekent dat, hoewel er – strikt genomen – wellicht wel tijd is geweest voor kalm beraad en rustig overleg, verdachte deze tijd niet heeft kunnen benutten, noch om een gericht plan te bedenken om zijn vriendin iets aan te doen, noch om, toen hij in een opwelling een broodmes van de tafel griste en daarmee achter haar ging staan, op zijn besluit om haar iets aan te doen terug te komen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling en acht niet bewezen dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachten rade.
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte opzettelijk [slachtoffer] om het leven heeft gebracht, zoals subsidiair tenlastegelegd.
Ten aanzien van het tenlastegelegde met parketnummer 03/866165-13.
Het feit dat de verdachte tussen 24 december 2012 en 7 januari 2013 een aantal pin-transacties ten laste van de ten name van[slachtoffer] bij de ING-Bank aangehouden rekening heeft verricht staat onomstreden vast. De middelen die tot het bewijs daarvoor dienen zijn:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 19 juni 2013;
- de aangifte van [benadeelde 1]
- de afschriften van de ING- betaalrekening van mevrouw [slachtoffer].
Naar aanleiding van het hiervoor onder 4.2 weergegeven verweer van de raadsman overweegt de rechtbank dat het voor de kwalificatie niet ter zake doet wie op het moment van de geldopname of de betaling op afstand in privaatrechtelijke zin eigenaar is van het geld. In het geval de diefstal wordt ten laste gelegd moet worden vastgesteld of het voorwerp van deze diefstal geheel of ten dele aan een ander dan aan de verdachte toebehoort. In dit geval staat vast dat het opgenomen geld of het op afstand betaalde geld in elk geval niet aan de verdachte toebehoorde. De verdachte had geen toestemming geld van de rekening van [slachtoffer] op te nemen of daar betalingen op afstand mee te doen. De verdachte heeft onbevoegd gebruik gemaakt van de betaalpas en bijbehorende pincode. Aldus is een valse sleutel gebruikt voor deze diefstallen.