Op 10 juli 2013 heeft de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, uitspraak gedaan in een strafzaak waarbij verzoekster een verzoek indiende om vergoeding van kosten van een raadsman. De rechtbank oordeelde dat artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering enkel van toepassing is op strafzaken en niet op procedures zoals bedoeld in artikel 164, lid 8, van de Wegenverkeerswet 1994. Verzoekster was eerder door de politierechter veroordeeld tot een geldboete van € 400,00, wat betekende dat haar zaak niet eindigde zonder oplegging van straf of maatregel. Hierdoor was de rechtbank van oordeel dat verzoekster niet-ontvankelijk was in haar verzoek om vergoeding van kosten van een raadsman.
De procesgang begon op 18 augustus 2012 met de indiening van het verzoekschrift. De rechtbank heeft verschillende zittingen gehouden, waarbij de officier van justitie en de raadsman van verzoekster zijn gehoord. De rechtbank concludeerde dat de wet geen grondslag biedt voor het verzoek van verzoekster, aangezien er geen sprake was van een gegrondverklaring van een klaagschrift zoals bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank benadrukte dat de bepalingen van de Wegenverkeerswet 1994 niet van toepassing waren op de kosten van een raadsman in deze context.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek, zowel op basis van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering als op basis van artikel 164, lid 9, van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank concludeerde dat de verzoekster geen recht had op vergoeding van de kosten van haar raadsman, omdat de relevante wetgeving dit niet toestond. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en werd openbaar uitgesproken.