ECLI:NL:RBLIM:2013:4692

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
7 augustus 2013
Publicatiedatum
7 augustus 2013
Zaaknummer
C-03-182700 A
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • J.F.W. Huinen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling in kort geding met beroep op verrekening en restitutierisico

In deze zaak, die op 7 augustus 2013 door de Rechtbank Limburg is behandeld, vorderden de besloten vennootschappen SPECIAAL VERVOER LIMBURG B.V. (SVL) en TARA-MANDA B.V. (Tara-manda) in kort geding betaling van respectievelijk € 725.263,52 en € 452.459,64 van de Stichting Gehandicaptenzorg Limburg (SGL). De vorderingen waren gebaseerd op een vervoersovereenkomst en een samenwerkingsovereenkomst, waarbij SVL en Tara-manda stelden dat SGL de facturen grotendeels onbetaald had gelaten. De partijen hadden eerder een samenwerkingsovereenkomst gesloten, die door SGL was opgezegd, wat leidde tot geschillen over de openstaande bedragen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat SVL een spoedeisend belang had bij de gevorderde voorzieningen, omdat zij financiële verplichtingen had aan derden. SGL betwistte de vorderingen en voerde aan dat zij op basis van verrekening niets meer aan SVL verschuldigd was. De rechter overwoog dat de vordering van SVL tot een bedrag van € 285.273,54 voor toewijzing gereed lag, maar dat de vordering van Tara-manda niet voldoende aannemelijk was gemaakt. De rechter wees de vordering van SVL toe, maar wees de vordering van Tara-manda af, en veroordeelde SGL in de proceskosten.

Het vonnis benadrukte de noodzaak van terughoudendheid bij het toewijzen van geldvorderingen in kort geding en het belang van het risico van onmogelijkheid van terugbetaling. De rechter concludeerde dat SGL niet voldoende had aangetoond dat zij over voldoende illiquide middelen beschikte om aan haar verplichtingen te voldoen, waardoor het belang van SVL om haar schuldeisers te kunnen betalen zwaarder woog.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

C/03/182700 / KG ZA 13-3215 augustus 2013
Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/182700 / KG ZA 13-321
Vonnis in kort geding van 7 augustus 2013
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SPECIAAL VERVOER LIMBURG B.V.,
gevestigd te Nuth,
en
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TARA-MANDA B.V.,
gevestigd te Schinnen,
eiseressen,
advocaat mr. M.J. Mookhram te Heerlen,
tegen
de stichting
STICHTING GEHANDICAPTENZORG LIMBURG,
thans geheten
STICHTING GEHANDICAPTENZORG,
gevestigd te Sittard,
gedaagde,
advocaat mr. P.M. Scholtes te Heerlen.
Partijen zullen hierna SVL, Tara-manda en SGL worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het exploot van de dagvaarding van 23 juli 2013, met producties,
  • de door partijen ingediende producties,
  • de vrijwillige verschijning van partijen,
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van SVL en Tara-manda
  • de pleitnota van SGL.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald op heden.
2. De feiten
2.1.
SGL en Tara-manda hebben laatstelijk, met ingang van 1 december 2008 een samenwerkingsovereenkomst (productie 2 bij dagvaarding) gesloten, waarvan de looptijd laatstelijk is verlengd tot 2 april 2017.
SGL en SVL hebben met ingang van 1 augustus 2011, voor de duur van vier jaar, een vervoerovereenkomst (productie 1 bij dagvaarding) gesloten.
2.2.
Partijen hebben bedrijfsmatig samengewerkt in de dienstverlenende zorgsector, met als gemeenschappelijk maatschappelijk belang - kort samengevat - het ondersteunen van gehandicapten en chronisch zieken in hun leef- en bestaanswijzen.
2.3.
SGL heeft op 27 september 2012 een aangetekende brief aan SVL gezonden (productie B6 zijdens SGL). Bij die brief heeft zij, met een beroep op artikel 5.2. van de genoemde vervoersovereenkomst, die overeenkomst per 1 oktober 2012 - tegen de datum van 1 oktober 2013 - opgezegd. SVL is blijkens haar brief van 31 oktober 2012 (productie B7 zijdens SGL) niet akkoord gegaan met die opzegging.
2.4.
SGL heeft bij aangetekende brief aan Tara-manda van 1 februari 2013 (productie A22 zijdens SGL) de samenwerkingsovereenkomst met Tara-manda tussentijds opgezegd tegen 1 maart 2013. De voormalige raadsman van Tara-manda heeft bij e-mailbericht aan de raadsman van SGL, van 7 februari 2013 (productie A23 zijdens SGL, pagina 2) - kort samengevat - bericht dat Tara-manda niet berust in de tussentijdse beëindiging van de samenwerkingsovereenkomst.
2.5.
Partijen zijn er vervolgens niet in geslaagd om, ter zake van de door SGL ingezette beëindiging van haar samenwerking met zowel Tara-manda als SVL - waarbij Tara-manda en SVL hun belangen in procedurele zin hebben gebundeld - hun geschillen in der minne te regelen.

3.Het geschil

3.1.
SVL vordert  samengevat - veroordeling van SGL tot betaling van € 725.263,52, vermeerderd met wettelijke handelsrente en kosten.
SVL grondt haar vordering op de genoemde vervoersovereenkomst en de uit hoofde van die overeenkomst door haar aan SGL gefactureerde vervoersdiensten. SGL heeft de betaling van die facturen (productie 5 bij dagvaarding), waarvan de betalingstermijnen zijn verstreken, grotendeels onbetaald gelaten, aldus SVL. Gelet hierop dient SGL - naar de stelling van SVL - aan hoofdsom € 725.263,52 te betalen.
3.2.
Tara-manda vordert  samengevat - veroordeling van SGL tot betaling van € 452.459,64, vermeerderd met wettelijke handelsrente en kosten.
Tara-manda heeft uit hoofde van de samenwerkingsovereenkomst facturen (productie 6 bij dagvaarding) aan SGL gezonden, welke facturen SGL grotendeels onbetaald heeft gelaten, aldus Tara-manda. Tara-manda stelt dat zij ter zake van de door haar aan SGL gefactureerde bedragen aan hoofdsom een opeisbare vordering heeft van totaal € 452.459,64.
3.3.
SVL en Tara-manda stellen - samengevat - dat zij, gelet op nog openstaande geldvorderingen van derden die zij binnen afzienbare tijd moeten betalen, een spoedeisend belang hebben bij toewijzing van de gevorderde voorzieningen. Zij stellen dat zij financieel gezonde bedrijven zijn, doch dat hun vermogen in met name illiquide middelen, zoals onroerend goed, bedrijfswagens e.d. zit.
3.4.
SGL betwist het door SVL gestelde vorderingsrecht en stelt dat zij op grond van reeds gedane betalingen en verrekening (op grond van tegenvorderingen op SVL uit hoofde van correctie, beëindiging rekeningcoutrant, beëidinging geldlening en schadevergoeding) niets meer aan SVL verschuldigd is. SGL stelt dat vóór de gemelde betalingen en verrekening per saldo een bedrag van € 285.273,54 resteerde, welk SGL aan SVL diende te betalen. SGL verwijst hiertoe (mede) naar de productie B23: “
VORDERINGSPOSITIE (S) SGL op SVL, incl. VERLOOP”. In dit financieeloverzicht zijn de wederzijdse aanspraken vermeld, aldus SGL.
3.5.
SGL betwist tevens dat zij € 452.459,64 aan Tara-manda zou moeten betalen. Zij voert daartoe (mede) aan dat de gestelde grondslag, respectievelijk het gestelde openstaande bedrag aan facturen onjuist is. Het laatstelijk door haar verschuldigde (restant)bedrag, ter hoogte van € 44.460,02, heeft SGL na het arrest van het Hof ’s-Hertogenbosch van 23 april 2013 (zaaknr. HV 200.124.882/01) in een andere zaak tussen partijen, aan Tara-manda betaald, zodat zij thans niets meer aan Tara-manda verschuldigd is.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang volgt uit de aard van de onder 3.3. weergegeven reden voor de gevorderde voorzieningen, zodat toe kan worden gekomen aan de inhoudelijke beoordeling.
4.2.
De voorzieningenrechter overweegt vervolgens dat met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in veroordeling tot betaling van een geldsom, terughoudendheid op zijn plaats is. De rechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de rechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.
Vordering SVL
4.3.
SGL heeft onder verwijzing naar het door haar overgelegde financiële overzicht een bedrag ter hoogte van € 285.273,54 erkent als zijnde in beginsel aan SVL verschuldigd, maar het meerdere gemotiveerd betwist.
SVL vordert € 725.263,52 van SGL, doch deze vordering kan, gelet op het bovenstaande voor zover deze de som van € 285.273,54 te boven gaat, in het licht van deze procedure niet summierlijk worden vastgesteld. De voorzieningenrechter neemt daarbij in aanmerking dat de aard van de onderhavige kort-gedingprocedure zich niet leent voor een nadere bewijsvoering door SVL.
4.4.
Overwogen wordt vervolgens dat SGL, ter zake van de (restant)vorderingen van SVL ter hoogte van totaal € 285.273,54, een beroep op verrekening heeft gedaan.
De voorzieningenrechter overweegt dienaangaande dat de door SGL aan haar beroep op verrekening ten grondslag gelegde vorderingen uitvoerig door SVL (ter terechtzitting van
29 juli 2013) zijn betwist. Overwogen wordt dat SVL - onder meer - ten verwere heeft aangevoerd dat SGL financiële aanspraken claimt welke nog niet opeisbaar zijn. SVL betwist dat SGL op goede grond rechtens gehouden zou zijn om de samenwerking tussen partijen te beëindigingen, in die zin dat zij in het verleden gedane investeringen in SVL en Tara-manda in het kader van de door haar beoogde verrekening, financieel zou kunnen afwikkelen.
Gelet op de door SVL en SGL gevoerde discussie kan de grondslag van het beroep van SGL op verrekening niet op eenvoudige wijze worden vastgesteld, zodat dit beroep op verrekening dient te worden gepasseerd. Met in achtneming van het vorenoverwogene ligt de vordering van SVL tot een bedrag van € 285.273,54 voor toewijzing gereed.
4.5.
De voorzieningenrechter neemt daarbij mede in aanmerking dat SGL de stelling van SVL, inhoudende dat zij over voldoende illiquide middelen beschikt, op grond waarvan zij voldoende waarborgen aan SGL kan bieden, niet (gemotiveerd) heeft betwist. Van een restitutierisico is derhalve voorshands niet gebleken. Het belang van SVL om de genoemde schuldeisers te kunnen voldoen dient dan ook, mede in het licht van de onbetwiste geldvordering van € 285.273,54, te prevaleren boven het belang van SGL om eerst in het kader van een procedure ten gronde (eventueel) financieel te moeten afrekenen.
4.6.
Gelet op al het vorenoverwogene wordt het onder punt I. in de dagvaarding gevorderde tot een bedrag van € 285.273,54 aan hoofdsom toegewezen.
Vordering Tara-manda
4.7.
SGL heeft de vordering van Tara-manda uitvoerig betwist, en wel in die zin dat zij het gesteld verschuldigdheid zijn van het volledige bedrag € 452.459,64, ook anders dan om redenen van verrekening, gemotiveerd heeft weersproken.
4.8.
Het vorenoverwogene maakt dat in het kader van dit kort-geding niet genoegzaam aannemelijk is geworden dat er nog openstaande facturen van Tara-manda zijn ter zake waarvan SGL in verzuim zou zijn. Nog daargelaten het verweer dat door SGL met betrekking tot verrekening is gevoerd.
4.9.
Zoals hiervoor reeds is overwogen leent deze procedure zich niet voor een nadere bewijsvoering door partijen, zodat het onder punt II. in het petitum van de dagvaarding gevorderde dient te worden afgewezen.
Proceskosten
4.10.
Gelet op het voorshands deels terecht geoordeelde vorderingsrecht van SVL, wordt SGL in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van SVL worden begroot op:
  • dagvaarding €  76,71,
  • griffierecht € 3.715,00,
  • salaris advocaat €
totaal €  4.607,71.
4.11.
Tara-manda dient als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van SGL te worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van SGL worden, nu SGL geen - forfaitair - te vergoeden meerkosten heeft gemaakt, dan zij heeft gemaakt door zich tegen de vordering van SVL te verweren, begroot op nihil.
4.12.
De over de proceskosten gevorderde wettelijke rente zal tot slot op de hierna volgende wijze, met in achtneming van een redelijke termijn, worden toegewezen.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.2.
veroordeelt SGL om aan SVL te betalen een bedrag van € 285.273,54, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119a BW met ingang van de datum der verschuldigdheid tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt SGL in de proceskosten, aan de zijde van SVL tot op heden begroot op € 4.607,71, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van twee weken na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt Tara-manda in de proceskosten, aan de zijde van SGL tot op heden begroot op nihil,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F.W. Huinen en in het openbaar uitgesproken op 7 augustus 2013.
CM