ECLI:NL:RBLIM:2013:4787

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
11 april 2013
Publicatiedatum
13 augustus 2013
Zaaknummer
513917 EJ VERZ 13-33
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E.P. van Unen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst en bewijslevering in kort geding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 11 april 2013 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst van de werknemer, die op staande voet was ontslagen door de werkgever. De werknemer, geboren op 3 juli 1959, was sinds 20 augustus 2007 in dienst van de werkgever en was sinds 12 november 2012 arbeidsongeschikt. De werkgever had de werknemer op staande voet ontslagen wegens een dringende reden, namelijk verduistering in dienstbetrekking. De werknemer heeft het ontslag betwist en verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens gewichtige redenen, waarbij hij stelde dat het ontslag onterecht was gegeven.

De procedure begon met een verzoekschrift van de werkgever op 25 februari 2013, gevolgd door een verweerschrift van de werknemer op 27 februari 2013. De mondelinge behandeling vond plaats op 28 februari 2013, waarbij beide partijen hun standpunten toelichtten en getuigen werden gehoord. De kantonrechter gaf een tussenbeschikking en wees een vonnis, waarin een bewijsopdracht aan de werkgever werd gegeven. Tijdens de enquête zijn getuigen gehoord, waaronder de bestuurders van de werkgever en enkele andere getuigen.

De kantonrechter oordeelde dat de voorwaarde waaronder het verzoek tot ontbinding was ingediend niet was vervuld, omdat het ontslag op staande voet terecht was gegeven. De andere gedragingen van de werknemer die door de werkgever als redenen voor ontbinding werden aangevoerd, werden niet aannemelijk gemaakt en waren te gering van gewicht om als veranderingen van omstandigheden te gelden. Daarom werd het verzoek tot ontbinding afgewezen en werden de proceskosten gecompenseerd, waarbij elke partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Heerlen
Burgerlijk recht
zaakno: 513917 EJ VERZ 13-33
Beschikking van de kantonrechter van 11 april 2013
op het verzoek van
[verzoeker],
gevestigd te [woonplaats 1],
verder ook te noemen: de werkgever,
gemachtigde: mr. K.J.J.W. Smedts te Nijmegen,
tot ontbinding van haar arbeidsovereenkomst met
[verweerder],
wonende te [woonplaats 2],
verder ook te noemen: de werknemer,
gemachtigde: mr. R. van der Hulle te Amsterdam.

1.Het verloop van de procedure

1.1
De werkgever heeft op 25 februari 2013 het verzoekschrift ingediend. De werknemer heeft op 27 februari 2013 een verweerschrift ingediend. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 28 februari 2013, tegelijk met de mondelinge behandeling van het door de werknemer tegen de werkgever bij exploit van 13 februari 2013 aanhangig gemaakte kort geding. Beide partijen hebben hun standpunten toegelicht onder overlegging van pleitaantekeningen, die zowel in deze verzoekschriftprocedure als in het kort geding deel uitmaken van de processtukken. Ter mondelinge behandeling heeft de kantonrechter mondeling tussenbeschikking gegeven en -vonnis gewezen, houdende een bewijsopdracht aan de werkgever, zoals vastgelegd in het proces-verbaal van 28 februari 2013. In de enquête aan de zijde van de werkgever zijn op 19 maart 2013 als getuigen gehoord de bestuurders/eigenaren van de werkgever, [bestuurder 1] en [bestuurder 2], en [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3] en [getuige 4]. In de contra-enquête aan de zijde van de werknemer zijn op 8 april 2013 als getuigen gehoord de werknemer, [getuige 5] en [getuige 6]. Verwezen wordt naar de hiervan opgemaakte processen-verbaal
1.2
Beschikking is bepaald op heden. Het eveneens op heden gewezen vonnis is aan deze beschikking gehecht en wordt geacht hier te zijn herhaald en ingelast.

2.De feiten

De werknemer, geboren op 3 juli 1959, is op 20 augustus 2007 in dienst van de werkgever getreden krachtens een arbeidsovereenkomst voor (thans) onbepaalde tijd, tegen een bruto salaris van (thans) € 4.010,54 per maand exclusief 8% vakantiebijslag. De werknemer is sinds 12 november 2012 arbeidsongeschikt. De werkgever heeft de werknemer op die datum op staande voet ontslagen wegens een dringende reden. Sedertdien heeft de werknemer niet voor de werkgever gewerkt en heeft deze geen loon betaald.

3.Het verzoek en het verweer

3.1
De werkgever verzoekt ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens gewichtige redenen, primair gevormd door de dringende reden en subsidiair door (andere) veranderingen in de omstandigheden op grond waarvan de arbeidsovereenkomst tegen de vroegst mogelijke datum dient te eindigen. Het verzoek wordt gedaan
“uitdrukkelijk voor het geval dat het gegeven ontslag op staande voet van 12 november 2012 ten onrechte is gegeven.
2.2
De werknemer voert verweer. Hij bestrijdt dat hij een dringende reden voor ontslag op staande voet heeft gegeven en dat de omstandigheden (overigens) zodanig zijn veranderd dat voortzetting van de arbeidsovereenkomst niet mogelijk zou zijn.

4.De beoordeling

4.1
De voorwaarde (“uitdrukkelijk voor het geval dat”, zie hierboven onder 3.1) waaronder het verzoek is gedaan, is niet vervuld. De kantonrechter heeft immers bij vonnis in kort geding van heden geoordeeld dat het ontslag op staande voet van 12 november 2012 terecht is gegeven. De andere aan het verzoek ten grondslag gelegde gedragingen van de werknemer dan de verduistering die de dringende reden voor het ontslag op staande voet vormde, zijn door de werknemer gemotiveerd betwist, door de werkgever niet aannemelijk gemaakt en overigens zo lang geleden en gelet op het verder vlekkeloze functioneren van de werknemer zo gering van gewicht dat zij niet kunnen gelden als veranderingen van omstandigheden die noodzaken tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
4.2
Het verzoek wordt afgewezen. De proceskosten worden gecompenseerd aldus dat elk van partijen de eigen kosten draagt omdat met dit oordeel formeel de werkgever maar materieel de werknemer de in het ongelijk gestelde partij is.

5.De beslissing

De kantonrechter:
wijst het verzoek af en compenseert de proceskosten.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.P. van Unen, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 11 april 2013.