ECLI:NL:RBLIM:2013:5040

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 september 2013
Publicatiedatum
30 augustus 2013
Zaaknummer
03/702694-12
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tenuitvoerlegging van voorwaardelijke gevangenisstraf na onttrekking aan klinische behandeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 2 september 2013 uitspraak gedaan over de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk. De veroordeelde had zich in een periode van drie weken tweemaal onttrokken aan zijn klinische behandeling, die als bijzondere voorwaarde was opgelegd. De rechtbank oordeelde dat, hoewel een volledige tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf in beginsel op zijn plaats was, het noodzakelijk was om de bijzondere voorwaarde in stand te houden om het recidivegevaar te beperken. De rechtbank gelastte daarom de tenuitvoerlegging van een gedeelte van de voorwaardelijke gevangenisstraf, te weten 10 weken, onder instandhouding van de voorwaarden. De rechtbank weegt mee dat de veroordeelde zich gemotiveerd lijkt te houden aan de richtlijnen van de reclassering, ondanks zijn eerdere onttrekkingen. De officier van justitie had gevorderd tot volledige tenuitvoerlegging, maar de rechtbank volgde dit niet, gezien de noodzaak van toezicht en behandeling. De beslissing is genomen na een openbare zitting waarin de officier van justitie, de veroordeelde, zijn raadsman en een deskundige van de reclassering zijn gehoord.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/702694-12 (vtvv)
Deze beslissing is gegeven door de meervoudige kamer voor strafzaken op de vordering van de officier van justitie in het arrondissement Limburg d.d. 2 mei 2013, ingekomen ter griffie op 7 mei 2013, betreffende een onherroepelijk geworden vonnis d.d. 11 juli 2012 van de meervoudige kamer voor strafzaken in deze rechtbank.
Bij dit vonnis is
[veroordeelde],
geboren te [geboorteplaats en datum],
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
hierna te noemen: de veroordeelde,
veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden met de bepaling dat het voorwaardelijke deel van de straf, groot 5 maanden, niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het niet naleven van (een van) de algemene voorwaarden dan wel de bijzondere voorwaarde. De bijzondere voorwaarde houdt in dat de veroordeelde zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de reclassering, ook als dat inhoudt dat hij zich moet houden aan een meldingsgebod en zich klinisch moet laten behandelen bij de FPA Mondriaan of een soortgelijke instelling, voor zover en zolang de reclassering dat gedurende de proeftijd nodig acht en – indien de reclassering dit nodig acht – aldaar moet meewerken aan een psychologisch onderzoek.

1.Het onderzoek van de zaak

De rechtbank heeft de vordering behandeld tijdens de openbare terechtzitting van 19 augustus 2013.
Ter terechtzitting zijn de officier van justitie, de veroordeelde en zijn raadsman, mr. W.R. Smeets, advocaat te Maastricht, gehoord.
Voorts is gehoord de deskundige [K.S.], werkzaam als reclasseringswerker bij Reclassering Limburg GGZ.

2.De beoordeling

2.1
Het standpunt van de officier van justitie
Bij vordering d.d. 2 mei 2013 heeft de officier van justitie gevorderd dat de last wordt gegeven tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van vijf maanden.
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie zijn vordering gewijzigd. Hiertoe heeft hij het volgende aangevoerd.
Enerzijds
  • is sprake van een fikse overschrijding van de gestelde voorwaarden;
  • is volgens de reclassering sprake van een forse problematiek bij de veroordeelde;
  • heeft de veroordeelde na zijn vertrek uit de kliniek niet de moeite genomen om met de reclassering contact op te nemen;
anderzijds
- zijn de veroordeelde, zijn partner, zijn toekomstige kind en de maatschappij het meest gebaat bij een voortzetting van het reclasseringstoezicht.
Om die reden heeft de officier van justitie gevorderd de aanvankelijke vordering af te wijzen en de proeftijd met een jaar te verlengen.
2.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft naar voren gebracht dat het niet goed te praten is dat de veroordeelde de kliniek heeft verlaten en zich op die manier heeft onttrokken aan het reclasseringstoezicht. Er is echter geen sprake geweest van onwil. De reden voor de veroordeelde om zich te onttrekken was dat hij niet in staat was om te gaan met de onzekerheid over zijn behandeling. De verdediging heeft aangegeven dat de veroordeelde alsnog openstaat voor begeleiding, ook als het gaat om een klinische behandeling, terwijl dit voor hem niet de gemakkelijkste weg is. Deze begeleiding is zowel voor de veroordeelde als voor de maatschappij het wenselijkst.
Primair heeft de verdediging verzocht de vordering af te wijzen, subsidiair heeft de verdediging verzocht, conform de aangepaste vordering van de officier van justitie, de proeftijd met een jaar te verlengen.
2.3
Het oordeel van de rechtbank
In het ‘advies tenuitvoerlegging’ d.d. 26 april 2013 van [K.S.], reclasseringswerker bij Mondriaan Justitiële Verslavingszorg Limburg, is vermeld dat de veroordeelde zich niet heeft gehouden aan:
  • de aanwijzing inhoudende dat hij zich houdt aan de afspraken die met hem worden gemaakt in het kader van de behandeling bij Mondriaan;
  • de voorwaarde inhoudende een door de reclassering nodig geachte klinische behandeling bij FPA Mondriaan of soortgelijke instelling en – indien de reclassering dit nodig acht – het meewerken aan een psychologisch onderzoek.
Uit voornoemd advies blijkt voorts het volgende.
Sinds december 2012 heeft de veroordeelde op de FPAV1 van Mondriaan te Heerlen verbleven. Op 8 april 2013 heeft de reclasseringswerker vanuit de kliniek het bericht ontvangen dat de veroordeelde op 7 april 2013 niet was teruggekeerd van het weekendverlof en zich derhalve had onttrokken. Hij was tegen alle afspraken in naar zijn nieuwe vriendin gegaan, terwijl de afspraak was gemaakt dat deze vriendin eerst gescreend zou worden en dat met haar een gesprek aangegaan zou worden over zijn delict, voordat goedkeuring gegeven zou worden voor verloven op haar adres. Op 8 april 2013 heeft de veroordeelde zich weer bij de kliniek gemeld.
Voor het onttrekken heeft de veroordeelde een officiële waarschuwing gekregen.
Op 25 april 2013 heeft de reclasseringswerker het bericht ontvangen dat opnieuw sprake was van een onttrekking. Ten tijde van het opstellen van het advies – een dag later – had de veroordeelde nog altijd geen contact met haar opgenomen.
De reclassering heeft de officier van justitie onder meer geadviseerd om een volledige tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf in overweging te nemen.
Ter terechtzitting is [K.S.] als deskundige gehoord. Gevraagd naar de mogelijkheden voor de begeleiding van de veroordeelde, heeft ze hierover haar twijfels geuit; niet alleen vanwege het door de veroordeelde afbreken van het klinische traject, maar ook omdat de veroordeelde na zijn onttrekking geen contact meer heeft opgenomen met de reclassering.
De veroordeelde heeft ter terechtzitting verklaard dat hij, op het moment dat hij zich aan de klinische behandeling onttrok, in de veronderstelling verkeerde dat hij geen andere mogelijkheid had en dat hij meende dat voor deze keuze wel begrip zou bestaan. Vanuit de kliniek was hem immers medegedeeld dat hij daar niet geholpen kon worden. Achteraf heeft de veroordeelde ingezien dat hij de verkeerde keuze heeft gemaakt. Ter terechtzitting heeft hij aangegeven dat hij alsnog door de reclassering begeleid wil worden, ook als dit een klinische opname inhoudt.
De rechtbank is op grond van voornoemd ‘advies tenuitvoerlegging’, de verklaring van de veroordeelde zelf en het (overig) verhandelde ter terechtzitting van oordeel dat de veroordeelde de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
De rechtbank acht termen aanwezig om te gelasten dat een gedeelte van de niet tenuitvoergelegde straf alsnog zal worden tenuitvoergelegd. Dit zal zij doen onder instandhouding van de voorwaarden.
Hiertoe overweegt de rechtbank het volgende.
De veroordeelde heeft zich in een periode van nog geen drie weken tweemaal onttrokken aan zijn klinische behandeling. De eerste keer heeft de veroordeelde zich na een dag bij de kliniek gemeld. Voor deze onttrekking heeft hij een officiële waarschuwing gekregen. Niettemin heeft de veroordeelde zich ongeveer tweeënhalve week later opnieuw aan zijn klinische behandeling onttrokken. Vervolgens was hij een lange tijd onvindbaar. Op grond hiervan is in beginsel een volledige tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats.
De rechtbank is evenwel met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat de opgelegde bijzondere voorwaarde nog altijd noodzakelijk is om het bestaande recidivegevaar in te dammen. Uit een afgenomen Persoonlijk Onderzoek blijkt immers dat de veroordeelde gediagnosticeerd is met een antisociale persoonlijkheidsstoornis met psychopathische persoonlijkheidstrekken, in die mate dat gesproken kan worden van psychopathie. Het hoge recidiverisico dat is gebleken uit een op 3 april 2012 afgenomen Risc is onveranderd gebleven, omdat er geen behandeling heeft kunnen plaatsvinden.
Nu een volledige tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf zou betekenen dat er een einde zou komen aan het toezicht, en dat daarmee een klinische behandeling niet meer aan de orde zou zijn, zal de rechtbank niet de volledige tenuitvoerlegging gelasten. Daarbij neemt zij in aanmerking dat de veroordeelde thans gemotiveerd lijkt om zich aan de richtlijnen en aanwijzingen van de reclassering te houden. Wel zal de rechtbank gelasten dat een gedeelte van de voorwaardelijke gevangenisstraf ten uitvoer wordt gelegd. Het moet de veroordeelde immers duidelijk worden gemaakt dat zijn gedrag onacceptabel is geweest.
De rechtbank zal gelasten dat een gedeelte van tien weken van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf ten uitvoer wordt gelegd.
De officier van justitie heeft de verlenging van de proeftijd gevorderd. Gelet echter op de duur van de proeftijd, acht de rechtbank een verlenging niet nodig.

3.De beslissing

De rechtbank
  • wijst de vordering van de officier van justitie af;
  • gelast, onder instandhouding van de voorwaarden, dat een gedeelte van de niet tenuitvoergelegde straf, te weten een gevangenisstraf van 10 weken, alsnog zal worden tenuitvoergelegd.
Aldus gegeven door mr. P.W.E.C. Pulles, voorzitter, mr. P.H.M. Kuster en mr. J.S. Holthuis, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Goevaerts, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 september 2013.
Buiten staat
Mr. P.W.E.C. Pulles is niet in de gelegenheid deze beslissing mede te ondertekenen.