Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.[gedaagde in conventie, eiser in reconventie 1], wonende te [adres 1];
[gedaagde in conventie, eiser in reconventie 2],wonende te [adres 2];
[gedaagde in conventie, eiseres in reconventie], wonende te [adres 1];
Rechtbank Limburg
In medio 1990 ontstond er een geschil tussen de gemeente Kerkrade (verpachter) en de pachter over een aantal percelen landbouwgrond die de pachter zonder recht of titel in gebruik had genomen. In maart 1993 sloten beide partijen een vaststellingsovereenkomst, waarna diverse eenjarige pachtcontracten werden gesloten, evenals een pachtcontract voor zes jaar. Na afloop van deze contracten bleef de pachter de gronden gebruiken. De gemeente vorderde nu dat de pachtkamer zou verklaren dat alle pachtcontracten waren geëindigd en dat de pachter de gronden moest ontruimen. De pachter stelde dat de contracten van rechtswege waren verlengd en dat de gemeente de betaalde pachtprijzen had behouden.
Na een comparitie oordeelde de pachtkamer dat voor een aantal percelen sprake was van reguliere pacht, omdat de gemeente nooit had gereageerd op het gebruik van de gronden door de pachter en de pachtprijzen had behouden. Voor andere percelen oordeelde de pachtkamer dat de pachter onvoldoende bewijs had geleverd dat de gemeente compensatiegronden ter beschikking had gesteld, en wees de ontruiming toe. De pachtkamer besloot ook dat de schriftelijke vastlegging van de pachtovereenkomsten moest worden toegewezen, met een pachtprijs van € 2.359,66 per jaar, ingaande op 1 mei 1993.
De uitspraak leidde tot een gedeeltelijke toewijzing van de vorderingen van beide partijen, waarbij de proceskosten werden gecompenseerd. De pachtkamer bepaalde dat de pachter de gronden binnen een maand na betekening van het vonnis moest ontruimen, met een dwangsom van € 250,00 per dag tot een maximum van € 10.000,00. Dit vonnis werd uitgesproken door de pachtkamer, bestaande uit de kantonrechter-voorzitter en twee deskundige leden, en werd openbaar gemaakt in aanwezigheid van de griffier.