ECLI:NL:RBLIM:2013:7443

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
28 augustus 2013
Publicatiedatum
7 oktober 2013
Zaaknummer
AWB-12_997u
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing functieonderhoud Operationeel Chef Forensische Opsporing

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 28 augustus 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. L. Stové, en de korpschef van de politie Limburg-Noord, thans de Korpschef van de Nationale Politie, vertegenwoordigd door mr. M.T.J.H. Berns. Eiser had beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van 31 mei 2012, waarin zijn bezwaren tegen twee eerdere besluiten van de korpschef ongegrond werden verklaard. De zaak betreft een verzoek om functieonderhoud voor de functie van Operationeel Chef Forensische Opsporing, dat door de korpschef was afgewezen. Eiser stelde dat zijn functie niet correct was beschreven en dat hij structureel werkzaamheden verrichtte die niet in de functiebeschrijving waren opgenomen.

De rechtbank overwoog dat de korpschef niet voldoende had aangetoond dat de functie van Operationeel Chef Forensische Opsporing niet bestond en dat de werkzaamheden van eiser niet wezenlijk afweken van de voor hem geldende functiebeschrijving. De rechtbank concludeerde dat de korpschef niet had aangetoond op welke functiebeschrijving de werkzaamheden van eiser waren gebaseerd en dat de afwijzing van het verzoek om functieonderhoud niet deugdelijk was gemotiveerd. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de korpschef op om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, rekening houdend met de overwegingen in deze uitspraak. Tevens werd de korpschef veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12 / 997

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 augustus 2013 in de zaak tussen

[eiser], [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. L. Stové)
en
de korpschef van de politie Limburg-Noord,
thans de Korpschef van de Nationale Politie,verweerder
(gemachtigde: mr. M.T.J.H. Berns),

Procesverloop

Bij besluit van 7 december 2011 (het primaire besluit 1) heeft verweerder ten aanzien van eiser een Besluit uitgangspositie genomen.
Bij besluit van 20 december 2011 (het primaire besluit 2) heeft verweerder eisers aanvraag om functieonderhoud voor de functie van Operationeel Chef Forensische Opsporing afgewezen.
Bij besluit van 31 mei 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen beide primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de zaak met zaaknummer AWB 12/996, plaatsgevonden op 12 februari 2013. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [naam]. Na sluiting van het onderzoek zijn de zaken weer gesplitst. In de zaak met zaaknummer AWB 12/996 zal afzonderlijk uitspraak worden gedaan.

Overwegingen

1.
Op deze zaak is, gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht, nog het procesrecht van toepassing zoals dat gold tot en met 31 december 2012. Het in beroep bestreden besluit is namelijk bekendgemaakt vóór 1 januari 2013.
2.
In het Arbeidsvoorwaardenakkoord Politie (CAO) 2008-2010 is onder meer afgesproken dat voor de sector Politie landelijk één nieuw functiegebouw zal gaan gelden. Het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP) zal worden ingevoerd met daarbij een nieuw functiewaarderingssysteem waarmee de functies uit het LFNP worden gewaardeerd. Het nieuwe LFNP kent circa 100 landelijk geldende functiebeschrijvingen, voorzien van een waardering per functie. Met de invoering van het LFNP bestaat er voor de organisaties niet langer een mogelijkheid om zelf functies te beschrijven en te waarderen, omdat uitsluitend gebruik mag worden gemaakt van functies uit het LFNP. De functie die een politiemedewerker bekleedt op 31 maart 2011 wordt in beginsel als uitgangspunt genomen voor de omzetting (matching) van de ‘oude’ functie naar een functie binnen het nieuwe LFNP. Voor een goede omzetting is daarom van belang dat de functie die op die datum wordt vervuld goed is omschreven. De medewerkers van de politie hebben daarom eenmalig de mogelijkheid gekregen om functieonderhoud aan te vragen.
3.
Eiser was met ingang van 1 september 2006 benoemd in de functie van Trainee bij het onderdeel Omgeving Korpsleiding/Korpsleiding. Bij besluit van 16 februari 2010 is eiser met ingang van 1 maart 2010 geplaatst in de functie van Operationeel Chef Forensische Opsporing bij onderdeel Regionale Recherche/Forensische Opsporing. Bij brief van 22 april 2011 heeft verweerder eiser op de hoogte gesteld van zijn voorgenomen besluit uitgangspositie in het kader van het LFNP. Nadat eiser hiertegen bedenkingen had geuit, heeft verweerder bij het primaire besluit 1 eisers uitgangspositie over de periode van
31 december 2009 tot en met 31 maart 2011 vastgesteld. Op 31 december 2009 is die uitgangspositie de functie van trainee. Over de periode van 1 januari 2010 tot 31 maart 2011 is de uitgangspositie de functie van Operationeel Chef Forensische Opsporing. Deze functie is ook vermeld bij de actuele uitgangspositie op 31 maart 2011. Voorts heeft verweerder eiser meegedeeld dat eisers uitgangspositie operationeel coördinator is. De functie van Operationeel Chef Forensische Opsporing is niet aan zeggenschap en medezeggenschap aangeboden en maakt daarom geen onderdeel uit van het functieboek.
4.
Op 23 mei 2011 heeft eiser een verzoek om functieonderhoud gedaan voor de functie van Operationeel Chef Forensische Opsporing. Eiser heeft hierbij onder meer vermeld dat een juiste functiebeschrijving van zijn functie niet voorhanden is. Volgens eiser is sprake van een situatie die geen recht doet aan de feitelijke werkzaamheden van de functie van Operationeel Chef Forensische Opsporing en de wijze waarop eiser al die jaren daaraan invulling heeft gegeven. Bij schrijven van 23 augustus 2011 heeft verweerder eiser op de hoogte gesteld van zijn voornemen om het verzoek om functieonderhoud af te wijzen. Nadat eiser hierover zienswijzen naar voren had gebracht, heeft verweerder het primaire besluit 2 genomen. Volgens verweerder is niet de functiebenaming, maar de inhoud van de functiebeschrijving leidend voor de vraag of voldaan is aan de criteria voor functieonderhoud. De bedenkingen van eiser zijn daarom getoetst aan de inhoud van de OC-functie, ongeacht de gehanteerde functiebenaming. De werkzaamheden waar eiser op doelt en voor zover die zouden afwijken van de voor de OC-functie geldende werkzaamheden, zijn volgens verweerder verricht in het kader van waarneming of vervanging van zijn chef bij diens afwezigheid. Die werkzaamheden zijn niet als structureel en substantieel aan te merken en wijken daarmee niet wezenlijk af. Werkzaamheden in het kader van vervanging of waarneming kunnen geen onderwerp van functieonderhoud zijn. De (overige) werkzaamheden moeten volgens verweerder gerekend worden tot het takenpakket van de OC-functie binnen de Forensische Opsporing.
5.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren tegen beide primaire besluiten ongegrond verklaard. Met betrekking tot het primaire besluit 2 heeft verweerder zich onder meer op het standpunt gesteld dat de functie van Operationeel Chef Forensische Opsporing niet bestaat. Destijds is het voorstel gedaan om de functienaam en –beschrijving van Operationeel Coördinator Forensische Opsporing te wijzigen in Operationeel Chef Forensische Opsporing. Het is volgens verweerder echter bij een voorstel gebleven en nimmer tot uitvoering gebracht. Leidend is nog steeds de functie van Operationeel Coördinator/Projectleider zoals die in de basiseenheden wordt gehanteerd en welke functie eiser per 1 juli 2011 binnen de basiseenheid Horst bekleed. Verweerder heeft voorts overwogen dat het nimmer de bedoeling is geweest om eiser met ingang van 1 maart 2010 te benoemen in de functie van Operationeel Chef Forensische Opsporing. Het feit dat eiser hierover destijds een besluit heeft ontvangen, berust volgens verweerder op een omissie. De betrokken personeelsmanagementadviseur heeft destijds per abuis de benaming “Operationeel Chef” in plaats van “Operationeel Coördinator” ingevuld. Deze fout is nadien consequent doorgezet. Verder is het door eiser overgelegde document met daarin een omschrijving van zijn feitelijke werkzaamheden niet door zijn chef geaccordeerd. Volgens die chef vallen alle door eiser uitgevoerde werkzaamheden binnen de bandbreedte van de functie Operationeel Coördinator Forensische Opsporing. Bepaalde taakaspecten die eiser bij afwezigheid van zijn chef gedurende een bepaalde periode namens hem heeft uitgevoerd, zijn steeds onder de volledige verantwoordelijkheid van die chef uitgevoerd. De functie van Operationeel Coördinator Forensische Opsporing heeft volgens verweerder inhoudelijk nimmer een zodanige wijziging ondergaan dat daardoor de beschrijving van de functie van Operationeel Coördinator Forensische Opsporing de lading niet meer zou dekken. Wat het primaire besluit 1 betreft, heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de functiebenaming in het primaire besluit 1 niet juist is en dat ten onrechte de benaming “Chef” is gebruikt in plaats van “Coördinator”. Verweerder heeft het primaire besluit 1 in zoverre dan ook herroepen.
6.
Eiser voert in beroep onder meer aan dat hij in opdracht van zijn leidinggevende en in het kader van de uitoefening van zijn functie eerstelijns personeelszorg uitvoert. Hij stuurt de medewerkers aan, voert de (personeels)planningen van projecten en maakt zelfstandige beoordelingen van medewerkers op en ondertekent die als eerste beoordelaar. Eiser is dan ook verantwoordelijk voor de eerstelijns personeelszorg binnen Forensische Opsporing. Verder is volgens eiser nog steeds niet duidelijk welke werkzaamheden wel of niet zijn geaccordeerd, welke in de ogen van verweerder zijn uitgevoerd bij ontstentenis van de chef, en welke onder de volledige verantwoordelijkheid van de chef vallen.
7.
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
8.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder c, van de Tijdelijke regeling functieonderhoud politie (TRFP) wordt onder functie verstaan: het samenstel van werkzaamheden door de ambtenaar te verrichten krachtens en overeenkomstig hetgeen hem daartoe door het bevoegd gezag is opgedragen.
Artikel 1, aanhef en onder d, van de TRFP bepaalt dat onder functiebeschrijving wordt verstaan: een of meer door het bevoegd gezag vastgestelde schriftelijke document(en) waarin ten minste duidelijk herkenbaar de wezenlijke onderdelen van de functie op hoofdlijnen zijn vastgelegd, niet zijnde een LFNP-functie.
Ingevolge artikel 2, tweede lid, van de TRFP maakt de ambtenaar in de aanvraag tot functieonderhoud als bedoeld in artikel 6, negende lid, van het Besluit bezoldiging politie (Bbp), aannemelijk dat hij gedurende ten minste een jaar op enig moment binnen de referteperiode feitelijk opgedragen werkzaamheden heeft verricht die wezenlijk afwijken van de voor hem geldende functie en in samenhang daarmee de voor hem geldende functiebeschrijving.
9.
In het primaire besluit 2, dat verweerder in het bestreden besluit heeft gehandhaafd, is onder meer vermeld dat het verzoek om functieonderhoud is gericht op werkzaamheden die behoren tot de OC-functie binnen Forensische Opsporing en dat hier sprake is van een organieke functie waarvan de functiebeschrijving niet alle taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden expliciet vermeldt. Verweerder heeft echter niet inzichtelijk gemaakt op welke functie wordt gedoeld indien gesproken wordt over de OC-functie. Voor zover verweerder zich in dat verband op het standpunt heeft gesteld dat de functie van Operationeel Chef Forensische Opsporing nooit heeft bestaan en dat sprake is van de functie van Operationeel Coördinator Forensische Opsporing, overweegt de rechtbank dat eiser in het wijzigingsbesluit van 16 februari 2010 ondubbelzinnig is aangesteld in de functie van Operationeel Chef Forensische Opsporing per 1 maart 2010. Verweerders uitleg dat dit berust op een omissie komt de rechtbank, gelet op de periode dat die omissie heeft voortgeduurd en gestand is gedaan, niet aannemelijk voor. Daar komt bij dat blijkens de gedingstukken een Formatieplan 2010 aanwezig is met de datum 18 mei 2011. In dit formatieplan is een opsomming gegeven van de functies binnen de afdeling Forensische Opsporing waarbij per functie de naam van een medewerker staat vermeld. Eisers naam staat bij de functie van Operationeel Chef Forensische Opsporing.
10.
Verweerder heeft zich verder op het standpunt gesteld dat niet is gebleken van afwijkende werkzaamheden met een structureel karakter die door of namens het bevoegd gezag aan eiser zijn opgedragen, en dat een enkele functiebenaming daaraan niet kan afdoen. Hierover overweegt de rechtbank dat verweerder niet inzichtelijk heeft gemaakt naast welke functiebeschrijving de werkzaamheden die eiser stelt structureel te hebben verricht, zijn gelegd. Verweerder heeft in het bestreden besluit weliswaar verwezen naar de functiebeschrijving van Operationeel Coördinator/Projectleider, maar in het bestreden besluit is ook verwezen naar de beschrijving van de functie van Operationeel Coördinator Forensische Opsporing. Verder heeft verweerder niet gemotiveerd waarom de door eiser uitgevoerde werkzaamheden binnen de bandbreedte van de functie Operationeel Coördinator Forensische Opsporing vallen en niet binnen die van de functie van Operationeel Chef Forensische Opsporing. In dat verband acht de rechtbank van belang dat verweerder niet inzichtelijk heeft gemaakt welke door eiser genoemde werkzaamheden zijn geaccordeerd en welke niet. Daarnaast heeft verweerder niet gemotiveerd waarom die werkzaamheden binnen de bandbreedte van de door verweerder genoemde functiebeschrijvingen vallen. Voorts heeft verweerder nagelaten gemotiveerd aan te geven onder welke onderdelen van die functiebeschrijvingen de door eiser genoemde werkzaamheden geschaard kunnen worden. Verweerder heeft daarnaast niet aangegeven welke taakaspecten eiser namens zijn chef, in verband met diens afwezigheid, heeft uitgevoerd.
11.
Op grond van de onder 9 en 10 gegeven overwegingen concludeert de rechtbank dat verweerder het bestreden besluit, voor zover dat ziet op de afwijzing van het verzoek om functieonderhoud, niet deugdelijk heeft gemotiveerd.
12.
Wat betreft het bestreden besluit, voor zover dat ziet op het primaire besluit 1, komt de rechtbank tot dezelfde conclusie. De rechtbank verwijst in dat verband naar de onder 9 gegeven overweging aangaande het al dan niet bestaan van de functie Operationeel Chef Forensische Opsporing.
13.
Uit het hiervoor overwogene volgt dat de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond zal verklaren. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
14.
De rechtbank dient aansluitend te bezien welk vervolg aan deze uitkomst wordt gegeven. Daarbij stelt de rechtbank voorop, dat de bestuursrechter bij een (te verwachten) vernietiging van een besluit op kenbare wijze de mogelijkheden tot definitieve beslechting van het geschil behoort te onderzoeken. Dit houdt in, dat de bestuursrechter eerst dient na te gaan of de rechtsgevolgen van een te vernietigen besluit in stand kunnen worden gelaten dan wel of hijzelf in de zaak kan voorzien. Ligt een van deze mogelijkheden redelijkerwijs niet binnen bereik, dan dient de bestuursrechter na te gaan of een - formele dan wel informele - bestuurlijke lus een reële mogelijkheid is.
15.
Gelet op de aard van het gebrek ziet de rechtbank geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit in stand te laten of om zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om tot toepassing van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb (de zogeheten bestuurlijke lus) over te gaan. Hiertoe overweegt de rechtbank dat geen sprake is van een eenvoudig te herstellen motiveringsgebrek. Het bestreden besluit ontbeert namelijk op meerdere vlakken een deugdelijke motivering waarbij de rechtbank het niet ondenkbaar acht dat verweerder nog opnieuw onderzoek zal moeten verrichten. De rechtbank zal verweerder dan ook opdragen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
16.
Omdat het beroep gegrond is, zal de rechtbank verweerder opdragen aan eiser het door hem betaalde griffierecht te vergoeden.
17.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 944,--. Voor de in aanmerking te nemen proceshandelingen (beroepschrift en verschijnen ter zitting) worden twee punten toegekend. Het gewicht van de zaak wordt bepaald op gemiddeld wat correspondeert met de wegingsfactor 1.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 156,-- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 944,--, te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C.M. Hamer, rechter, in aanwezigheid van J.N. Buddeke, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2013.
w.g. J.N. Buddeke,
griffier
w.g. mr. M.C.M. Hamer,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 28 augustus 2013

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.