In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 28 augustus 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. L. Stové, en de korpschef van de politie Limburg-Noord, thans de Korpschef van de Nationale Politie, vertegenwoordigd door mr. M.T.J.H. Berns. Eiser had beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van 31 mei 2012, waarin zijn bezwaren tegen twee eerdere besluiten van de korpschef ongegrond werden verklaard. De zaak betreft een verzoek om functieonderhoud voor de functie van Operationeel Chef Forensische Opsporing, dat door de korpschef was afgewezen. Eiser stelde dat zijn functie niet correct was beschreven en dat hij structureel werkzaamheden verrichtte die niet in de functiebeschrijving waren opgenomen.
De rechtbank overwoog dat de korpschef niet voldoende had aangetoond dat de functie van Operationeel Chef Forensische Opsporing niet bestond en dat de werkzaamheden van eiser niet wezenlijk afweken van de voor hem geldende functiebeschrijving. De rechtbank concludeerde dat de korpschef niet had aangetoond op welke functiebeschrijving de werkzaamheden van eiser waren gebaseerd en dat de afwijzing van het verzoek om functieonderhoud niet deugdelijk was gemotiveerd. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de korpschef op om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, rekening houdend met de overwegingen in deze uitspraak. Tevens werd de korpschef veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.