ECLI:NL:RBLIM:2013:7450

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
28 augustus 2013
Publicatiedatum
7 oktober 2013
Zaaknummer
AWB-12_996u
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de functiebenaming en functieonderhoud binnen de politie

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg, gedateerd 28 augustus 2013, staat de beoordeling van de functiebenaming en het verzoek om functieonderhoud van eiser centraal. Eiser, werkzaam bij de politie, had een verzoek ingediend voor functieonderhoud voor de functie van Operationeel Coördinator Forensische Opsporing. Dit verzoek werd afgewezen door de korpschef van de politie Limburg-Noord, die stelde dat de functie van operationeel chef niet bestond en dat de werkzaamheden van eiser binnen de functie van operationeel coördinator vielen. Eiser was het hier niet mee eens en stelde dat hij feitelijk de taken van een operationeel chef uitvoerde.

De rechtbank oordeelde dat de korpschef niet voldoende had gemotiveerd waarom de werkzaamheden van eiser niet binnen de functie van operationeel chef vielen. De rechtbank volgde de verweerder niet in zijn standpunt dat de functie van operationeel chef niet bestond en verwees naar een eerdere uitspraak waarin deze functie wel degelijk was erkend. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van het verzoek om functieonderhoud niet deugdelijk was gemotiveerd en verklaarde het beroep van eiser gegrond.

De rechtbank vernietigde het bestreden besluit, voor zover dat betrekking had op de vaststelling van eisers uitgangspositie, en droeg de verweerder op om een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Tevens werd de verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan eiser. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering bij besluiten die betrekking hebben op functiebenamingen en functieonderhoud binnen de politie.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12 / 996

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 augustus 2013 in de zaak tussen

[eiser], [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. L. Stové)
en
de korpschef van de politie Limburg-Noord,
thans de Korpschef van de Nationale Politie,verweerder
(gemachtigde: mr. M.T.J.H. Berns).

Procesverloop

Bij besluit van 7 december 2011 (het primaire besluit 1) heeft verweerder ten aanzien van eiser een Besluit uitgangspositie genomen.
Bij besluit van 20 december 2011 (het primaire besluit 2) heeft verweerder eisers aanvraag om functieonderhoud voor de functie van Operationeel Coördinator Forensische Opsporing afgewezen.
Bij besluit van 31 mei 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen beide primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de zaak met zaaknummer AWB 12/997, plaatsgevonden op 12 februari 2013. Eisers is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en C.M. Vervoort. Na sluiting van het onderzoek zijn de zaken weer gesplitst. In de zaak met zaaknummer AWB 12/997 zal afzonderlijk uitspraak worden gedaan.

Overwegingen

1.
Op deze zaak is, gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht, nog het procesrecht van toepassing zoals dat gold tot en met 31 december 2012. Het in beroep bestreden besluit is namelijk bekendgemaakt vóór 1 januari 2013.
2.
In het Arbeidsvoorwaardenakkoord Politie (CAO) 2008-2010 is onder meer afgesproken dat voor de sector Politie landelijk één nieuw functiegebouw zal gaan gelden. Het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP) zal worden ingevoerd met daarbij een nieuw functiewaarderingssysteem waarmee de functies uit het LFNP worden gewaardeerd. Het nieuwe LFNP kent circa 100 landelijk geldende functiebeschrijvingen, voorzien van een waardering per functie. Met de invoering van het LFNP bestaat er voor de organisaties niet langer een mogelijkheid om zelf functies te beschrijven en te waarderen, omdat uitsluitend gebruik mag worden gemaakt van functies uit het LFNP. De functie die een politiemedewerker bekleedt op 31 maart 2011 wordt in beginsel als uitgangspunt genomen voor de omzetting (matching) van de ‘oude’ functie naar een functie binnen het nieuwe LFNP. Voor een goede omzetting is daarom van belang dat de functie die op die datum wordt vervuld goed is omschreven. De medewerkers van de politie hebben daarom eenmalig de mogelijkheid gekregen om functieonderhoud aan te vragen.
3.
Eiser is bij besluit van 23 april 2010 met ingang van 1 mei 2010 geplaatst in de organieke functie van Coördinator Jeugdzorg bij de Afdeling Tactiek, Bureau Jeugd- en Slachtofferzorg en Zedenzaken met schaalniveau 8. Bij besluit van 27 mei 2010 is eiser met ingang van 1 juni 2010 tot 1 juni 2012 met toepassing van artikel 64 van het Besluit algemene rechtspositie politie in het kader van tewerkstelling elders geplaatst in de functie van Operationeel Coördinator Forensische Opsporing bij de Afdeling Forensische Opsporing, Divisie Regionale Recherche, met schaalniveau 9. In verband hiermee is aan eiser een maandelijkse waarnemingstoelage toegekend conform artikel 17 van het Besluit bezoldiging politie (Bbp).
4.
Bij brief van 22 april 2011 heeft verweerder eiser op de hoogte gesteld van zijn voorgenomen besluit uitgangspositie in het kader van het LFNP. Nadat eiser hiertegen bedenkingen had geuit, heeft verweerder bij het primaire besluit 1 eisers uitgangspositie over de periode van 31 december 2009 tot en met 31 maart 2011 vastgesteld. Op
31 december 2009 is die uitgangspositie de functie van Coördinator Jeugdzorg, rechercheur B. Over de periode van 1 januari 2010 tot 1 juni 2010 is die uitgangspositie de functie van rechercheur B. Wat betreft de periode van 1 juni 2010 tot 1 juni 2012 is vermeld dat sprake is van “tewerkstelling elders. Functie: Operationeel Coördinator Forensische Opsporing”. Dit is ook vermeld bij de actuele uitgangspositie op 31 maart 2011.
5.
Op 23 mei 2011 heeft eiser een verzoek om functieonderhoud gedaan voor de functie van Operationeel Coördinator Forensische Opsporing dan wel Coördinator Forensische Opsporing. Eiser heeft hierbij onder meer aangegeven dat voor hem onduidelijkheid bestaat over de formele functiebenaming. In zijn ogen is geen sprake van een actuele en juiste functiebeschrijving die recht doet aan zijn feitelijke werkzaamheden. Bij schrijven van 23 augustus 2011 heeft verweerder eiser op de hoogte gesteld van zijn voornemen om het verzoek om functieonderhoud af te wijzen. Nadat eiser hierover zienswijzen naar voren had gebracht, heeft verweerder het primaire besluit 2 genomen.
6.
Bij besluit van 25 augustus 2011 is eiser met ingang van 1 september 2011 aangesteld in de functie van operationeel coördinator/projectleider bij de Divisie Regionale Recherche/Forensische Opsporing. Eiser heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt.
7.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren tegen beide primaire besluiten ongegrond verklaard. Met betrekking tot het primaire besluit 2 heeft verweerder zich onder meer op het standpunt gesteld dat eiser tijdelijk te werk was gesteld in de functie van Operationeel Coördinator Forensische Opsporing onder toekenning van een waarnemingstoelage. Verweerder heeft voorts uiteengezet dat en waarom het nimmer de bedoeling is geweest om eiser te benoemen in de functie van Operationeel Chef Forensische Opsporing. Wat het primaire besluit 1 betreft, heeft verweerder zich onder meer op het standpunt gesteld dat de functiebenaming “Operationeel Coördinator Forensische Opsporing” onder verwijzing naar wat met betrekking tot het primaire besluit 2 is overwogen, voor juist worden gehouden. Verweerder heeft dan ook geen aanleiding gezien over te moeten gaan tot de benaming “Operationeel Chef Forensische Opsporing”. Verweerder heeft ten slotte geen reden gezien om ten aanzien van het aanstellingsbesluit van 25 augustus 2011 toepassing te geven aan de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
8.
Eiser voert in beroep onder meer aan dat hij in opdracht van zijn leidinggevende en in het kader van de uitoefening van zijn functie eerstelijns personeelszorg uitvoert. Hij stuurt de medewerkers aan, voert de (personeels)planningen van projecten en maakt zelfstandige beoordelingen van medewerkers op en ondertekent die als eerste beoordelaar. Eiser is dan ook verantwoordelijk voor de eerstelijns personeelszorg binnen Forensische Opsporing. Volgens eiser heeft hij feitelijk het werk gedaan dat behoort tot de functie van Operationeel Chef Forensische Opsporing.
9.
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
10.
De rechtbank overweegt allereerst – ambtshalve – dat het besluit van 25 augustus 2011 terecht niet is aangemerkt als een besluit als bedoeld in artikel 6:18, eerste lid, van de Awb. Dit besluit dateert immers van voor de beide primaire besluiten zodat met het besluit van 25 augustus 2011 geen sprake kan zijn van een intrekking of wijziging van die primaire besluiten. Verweerder heeft de bezwaren tegen die primaire besluiten dan ook terecht niet op grond van artikel 6:19 van de Awb geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van
25 augustus 2011.
11.
Met betrekking tot het beroep tegen bestreden besluit, voor zover dat ziet op het primaire besluit 2 waarin het verzoek om functieonderhoud is afgewezen, overweegt de rechtbank als volgt.
12.
Ingevolge artikel 2, tweede lid, van de Tijdelijke regeling functieonderhoud politie (TRFP) maakt de ambtenaar in de aanvraag tot functieonderhoud als bedoeld in artikel 6, negende (voorheen: zevende) lid, van het Bbp, aannemelijk dat hij gedurende ten minste een jaar op enig moment binnen de referteperiode feitelijk opgedragen werkzaamheden heeft verricht die wezenlijk afwijken van de voor hem geldende functie en in samenhang daarmee de voor hem geldende functiebeschrijving.
In artikel 2, derde lid, van de TRFP is bepaald dat in verband met de invoering van het LFNP geen aanvraag functieonderhoud kan worden ingediend die is gebaseerd op feitelijk opgedragen werkzaamheden in de periode van 1 april 2011 tot en met de dag voor de inwerkingtreding van het LFNP.
13.
In de algemene toelichting bij de TRFP (Staatscourant 2012, 3097, p. 4) is onder meer het volgende vermeld:
“Indien sprake is van waarneming mag geen functieonderhoud worden gevraagd. In de nota van toelichting op artikel 6, zevende lid (oud), van het Besluit bezoldiging politie wordt onder meer opgemerkt dat in geval van waarneming dit artikel niet van toepassing is. Immers, indien de ambtenaar bij wijze van waarneming tijdelijk een functie uitoefent, kan voor de duur van die waarneming op basis van artikel 17 een toelage worden toegekend. (Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep d.d. 31 december 2009, LJN: BK9642).”
14.
In de nota van toelichting op artikel 6, zevende lid (oud), van het Bbp is nog het volgende vermeld:
“Het bevoegd gezag dient organisatieonderhoud te plegen. Indien de feitelijk opgedragen functie gedurende langere tijd (circa 1 jaar) wezenlijk van de organieke functie afwijkt, dienen beide functies met elkaar in overeenstemming te worden gebracht, dat wil zeggen dat ofwel de organieke functie moet worden aangepast, ofwel dat de van de organieke functie afwijkende werkzaamheden niet meer mogen worden opgedragen.”
15.
Artikel 17, eerste lid, van het Bbp bepaalt dat aan de ambtenaar die bij wijze van waarneming tijdelijk een functie uitoefent die bij toepassing van artikel 6, tweede lid, zou leiden tot een salarisschaal met een hoger maximumsalaris, voor de duur van die waarneming een toelage kan worden toegekend. Onder waarneming wordt verstaan het krachtens een daartoe strekkende aanwijzing van het bevoegd gezag tijdelijk verrichten van een samenstel van werkzaamheden dat een andere functie vormt dan die van de ambtenaar zelf.
16.
Blijkens de gedingstukken had eisers aanstelling per 1 juni 2010 in de functie van Operationeel Coördinator Forensische Opsporing een tijdelijk karakter. De duur van de tewerkstelling liep ingevolge het besluit van 27 mei 2010 immers tot 1 juni 2012. Die tijdelijke aanstelling betrof daarnaast een andere functie dan de organieke functie waarin eiser op dat moment nog formeel was aangesteld wat de reden is geweest dat aan eiser op grond van artikel 17 van het Bbp een waarnemingstoelage is toegekend. Met eisers aanstelling in de functie van Operationeel Coördinator Forensische Opsporing is dan ook sprake van een tijdelijke waarneming. Gelet op die tijdelijke waarneming heeft verweerder het verzoek om functieonderhoud naar het oordeel van de rechtbank terecht afgewezen. De rechtbank verwijst in dat verband naar de onder overweging 13 geciteerde toelichting bij de TRFP en de daarin gedane verwijzing naar artikel 6, zevende lid (oud), van het Bbp. Hieruit en uit overweging 14 leidt de rechtbank af dat een verzoek om functieonderhoud uitsluitend kan zien op de organieke functie waarin de betreffende ambtenaar, in dit geval eiser, is aangesteld. Eisers verzoek ziet echter op functieonderhoud van de functie van Operationeel Coördinator Forensische Opsporing. Deze functie was op dat moment echter niet eisers organieke functie. Het feit dat de organieke functie van eiser per 1 september 2011 gewijzigd is in de functie van Operationeel Coördinator/Projectleider bij de Divisie Regionale Recherche/Forensische Opsporing, doet hier niet aan af. Ten tijde van de zogeheten referteperiode als bedoeld in de TRFP was dit immers nog niet het geval.
17.
Op grond van de hiervoor gegeven overweging concludeert de rechtbank dat verweerder het primaire besluit 2, na daartegen gemaakt bezwaar, terecht in het bestreden besluit heeft gehandhaafd.
18.
De rechtbank komt dan toe aan een beoordeling van het bestreden besluit, voor zover dat ziet op de vaststelling van eisers uitgangspositie zoals neergelegd in het primaire besluit 1.
19.
In geschil is de vraag of verweerder de functie van Operationeel Coördinator Forensische Opsporing in het primaire besluit 1 terecht als uitgangspositie over de periode van 1 juni 2010 tot 31 maart 2011 en op 31 maart 2011 heeft vermeld. Eiser meent van niet. In dat verband heeft eiser verwezen naar de aard van zijn werkzaamheden die hij vanaf
1 juni 2010 heeft verricht. Volgens eiser heeft hij dezelfde werkzaamheden verricht als zijn collega [naam] die met ingang van 1 juni 2010 aangesteld was in de functie van Operationeel Chef Forensische Opsporing, en behoren de door eiser verrichte taken meer thuis bij laatstvermelde functie dan bij de functie van Operationeel Coördinator Forensische Opsporing.
20.
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit onder meer op het standpunt gesteld dat de functie van Operationeel Chef Forensische Opsporing niet bestaat. De rechtbank volgt verweerder hierin niet en verwijst in dat verband naar haar uitspraak van heden in het beroep met zaaknummer AWB 12/997. In die uitspraak heeft de rechtbank onder meer overwogen dat de betrokkene in die zaak ondubbelzinnig is aangesteld in de functie van Operationeel Chef Forensische Opsporing per 1 maart 2010. Het betoog van verweerder dat dit berust op een omissie komt de rechtbank, gelet op de periode dat die omissie in die zaak heeft voortgeduurd en gestand is gedaan, niet aannemelijk voor. Daar komt bij dat blijkens de gedingstukken een Formatieplan 2010 aanwezig is met de datum 18 mei 2011. In dit formatieplan is een opsomming gegeven van de functies binnen de afdeling Forensische Opsporing waarbij per functie de naam van een medewerker staat vermeld. De naam van betrokkene in zaaknummer AWB 12/997 staat bij de functie van Operationeel Chef Forensische Opsporing vermeld.
21.
Verweerder heeft verder niet gemotiveerd waarom de door eiser uitgevoerde werkzaamheden binnen de bandbreedte van de functie Operationeel Coördinator Forensische Opsporing vallen en niet binnen die van de functie van Operationeel Chef Forensische Opsporing. In dat verband acht de rechtbank van belang dat verweerder niet inzichtelijk heeft gemaakt naast welke functiebeschrijving de werkzaamheden die eiser stelt structureel te hebben verricht, zijn gelegd. Verweerder heeft in het bestreden besluit weliswaar verwezen naar de functiebeschrijving van Operationeel Coördinator/Projectleider, maar in het bestreden besluit is ook verwezen naar de beschrijving van de functie van Operationeel Coördinator Forensische Opsporing. Ook heeft verweerder niet inzichtelijk gemaakt welke door eiser genoemde werkzaamheden zijn geaccordeerd en welke niet. Daarnaast heeft verweerder niet gemotiveerd waarom die werkzaamheden binnen de bandbreedte van de door verweerder genoemde functiebeschrijvingen vallen. Voorts heeft verweerder nagelaten gemotiveerd aan te geven onder welke onderdelen van die functiebeschrijvingen de door eiser genoemde werkzaamheden geschaard kunnen worden. Verweerder heeft daarnaast niet aangegeven welke taakaspecten eiser namens zijn chef, in verband met diens afwezigheid, heeft uitgevoerd.
22.
Op grond van de onder 20 en 21 gegeven overwegingen concludeert de rechtbank dat verweerder het bestreden besluit, voor zover dat betrekking heeft op het primaire besluit 1, niet deugdelijk heeft gemotiveerd. De rechtbank zal het beroep tegen het bestreden besluit, voor zover daarin het primaire besluit 1 is gehandhaafd, gegrond verklaren en het bestreden besluit in zoverre vernietigen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
23.
De rechtbank dient aansluitend te bezien welk vervolg aan deze uitkomst wordt gegeven. Daarbij stelt de rechtbank voorop, dat de bestuursrechter bij een (te verwachten) vernietiging van een besluit op kenbare wijze de mogelijkheden tot definitieve beslechting van het geschil behoort te onderzoeken. Dit houdt in dat de bestuursrechter eerst dient na te gaan of de rechtsgevolgen van een te vernietigen besluit in stand kunnen worden gelaten dan wel of hijzelf in de zaak kan voorzien. Ligt een van deze mogelijkheden redelijkerwijs niet binnen bereik, dan dient de bestuursrechter na te gaan of een - formele dan wel informele - bestuurlijke lus een reële mogelijkheid is.
24.
Gelet op de aard van het gebrek ziet de rechtbank geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het te vernietigen gedeelte van het bestreden besluit in stand te laten of om zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om tot toepassing van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb (de zogeheten bestuurlijke lus) over te gaan. Hiertoe overweegt de rechtbank dat geen sprake is van een eenvoudig te herstellen motiveringsgebrek. Het bestreden besluit, voor zover dat betrekking heeft op het primaire besluit 1, ontbeert namelijk op meerdere vlakken een deugdelijke motivering waarbij de rechtbank het niet ondenkbaar acht dat verweerder nog opnieuw onderzoek zal moeten verrichten. De rechtbank zal verweerder dan ook opdragen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
25.
Omdat het beroep gegrond is, zal de rechtbank verweerder opdragen aan eiser het door hem betaalde griffierecht te vergoeden.
26.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 944,--. Voor de in aanmerking te nemen proceshandelingen (beroepschrift en verschijnen ter zitting) worden twee punten toegekend. Het gewicht van de zaak wordt bepaald op gemiddeld wat correspondeert met de wegingsfactor 1.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit, voor zover dat ziet op het primaire besluit 1;
  • draagt verweerder op in zoverre een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 156,-- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 944,--, te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C.M. Hamer, rechter, in aanwezigheid van J.N. Buddeke, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2013.
w.g. J.N. Buddeke,
griffier
w.g. mr. M.C.M. Hamer,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 28 augustus 2013

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.