3.3Het oordeel van de economische politierechterHet aan de tenlastegelegde feiten ten grondslag liggende dossier bestaat uit een proces-verbaal d.d. 25 mei 2011 dat op ambtsbelofte is opgemaakt door de verbalisant [verbalisant 1], werkzaam bij het Regionaal milieu team van de Divisie regionale recherche van de Politie Limburg Zuid. De verbalisant heeft zelf geen waarnemingen gedaan. Wel heeft hij samen met een andere verbalisant, [verbalisant 2], een aantal getuigen gehoord, waaronder de heer [getuige 1] op 24 mei 2011.
De heer [getuige 1] is als milieu-inspecteur werkzaam bij de provincie Limburg en houdt in die hoedanigheid toezicht op milieuvergunningen. Hij heeft in dat verband op zeven dagen in de periode van 15 oktober 2010 tot en met 7 februari 2011 controles uitgevoerd bij verdachte. De aan de verdachte tenlastegelegde feiten zijn gefixeerd op deze zeven dagen. Een deel van deze controles heeft hij uitgevoerd in aanwezigheid van andere provinciale ambtenaren en wel op 15 oktober 2010 de heer [naam 2] (bouwinspecteur), op 1 december 2010 de heren [naam 3] (milieu-inspecteur) en [naam 4] (landmeter), op 6 december 2010 de heer [naam 4] voornoemd, vergezeld van de landelijk coördinator asbest. Drie controles, op 14 december 2010 en op 6 en op 21 januari 2011, heeft hij alleen uitgevoerd. Op 7 februari 2011 heeft hij het bedrijf van verdachte bezocht in aanwezigheid van de heer [naam 5] van de Regionale Brandweer en mevrouw [naam 6] alsmede de heren [naam 7] en [naam 3] van de provincie Limburg. Hetgeen de heer [getuige 1] heeft waargenomen, is neergelegd in diverse, aan het dossier toegevoegde controlerapporten. Deze rapporten zijn enkel voorzien van een paraaf van de heer [getuige 1] voornoemd. Deze rapporten bestaan uit een schriftelijke weergave van hetgeen de heer [getuige 1] heeft waargenomen en - kennelijk - door hem gemaakte situatietekeningen en -foto's.
De heer [naam 5] voornoemd is door de verbalisanten gehoord op 2 mei 2011, doch verklaart niet over eigen waarnemingen op de tenlastegelegde data. De andere, tijdens de controles wel aanwezige ambtenaren hebben de controlerapporten niet mede ondertekend en zijn evenmin als getuigen gehoord. Evenmin als getuigen zijn gehoord de werknemers of adviseurs van verdachte die tijdens de controles aanwezig zijn geweest.
De verbalisant heeft ook nog een aantal aanvullende processen-verbaal ingediend, doch deze zien op de situatie in het bedrijf van verdachte in de periode voorafgaand aan het eerste tenlastegelegde feit of volgend op het laatste tenlastegelegde feit, of zien op de verheldering van de relevante wet- en regelgeving en de daarin gebruikte termen. Deze processen-verbaal en de daarbij gevoegde nadere stukken kunnen niet bijdragen tot het bewijs dat verdachte de overtredingen heeft begaan op de tenlastegelegde data. Zij zouden hoogstens een rol kunnen vervullen bij het bepalen van de strafmaat.
Wel is op 13 april 2011 door de verbalisanten gehoord de heer [naam 9], bestuurder en enig aandeelhouder van [verdachte], welke rechtspersoon bestuurder en enig aandeelhouder is van verdachte, [verdachte]. [naam 9] heeft verklaard de dagelijkse leiding te hebben over het bedrijf. In zijn verhoor ontkent [naam 9] de controlebevindingen van de heer [getuige 1], stelt zich op het standpunt dat hij deze niet kan bevestigen of stelt dat de aangetroffen situatie van tijdelijke aard is in het kader van de op een bepaalde dag te verzorgen overslag van materiaal.
Gelet op al het vorenstaande bevat het dossier belastende bewijsmiddelen die allen zijn te kwalificeren als andere geschriften als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 5, van het wetboek van Strafvordering. Deze geschriften zijn alle afkomstig van of te herleiden tot één bron, de heer [getuige 1] voornoemd. Desondanks is de economische politierechter van oordeel dat deze geschriften in hun onderlinge samenhang in beginsel boven het vereiste bewijsminimum kunnen uitstijgen en een bewezenverklaring zouden kunnen dragen. De economische politierechter overweegt daartoe dat de bij de controlerapporten gevoegde situatietekeningen en -foto's een zekere objectiverende rol vervullen en in die zin als zelfstandige geschriften kunnen functioneren.
Ten aanzien van de controlerapporten zelf stelt de economische politierechter vast dat deze niet zijn opgemaakt in het kader van een strafvorderlijke procedure, maar in het kader van een bestuursrechtelijk handhavingtraject. Niet blijkt dat de heer [getuige 1] beschikt over enige opsporingsbevoegdheid. De rapporten zijn uiterst summier en bevatten slechts beperkte beschrijvingen van het door de heer [getuige 1] verrichte onderzoek. Zo is onder andere niet beschreven op welke wijze bepaalde afstanden zijn gemeten.
Ten aanzien van de situatietekeningen stelt de economische politierechter vast dat deze niet vermelden door wie zij zijn gemaakt en op basis van welke gegevens, zodat het ervoor moet worden gehouden dat zij een visuele weergave bevatten van hetgeen de heer [getuige 1] in zijn rapporten heeft verwoord. Daarbij komt dat zij op meer bijzondere aspecten onduidelijkheden bevatten. Zo zijn de situatietekeningen die betrekking hebben op 1 december 2010 respectievelijk op 6 december 2010 gedateerd "dienst j. 2010" en "12-10" en zien een tweetal andere tekeningen op de situatie gemeten op 8 februari 2011. Aan verdachte is geen overtreding tenlastegelegd op deze laatste datum.
Ten aanzien van de - kennelijk door de heer [getuige 1] gemaakte - situatiefoto's stelt de economische politierechter vast dat deze weliswaar een bepaalde situatie suggereren, maar tevens dat deze door het gehanteerde fotoperspectief onvoldoende betrouwbaar zijn om als zelfstandig bewijsmiddel te kunnen dienen. Zij kunnen immers slechts worden begrepen vanuit de bewoordingen van de heer [getuige 1] in zijn rapportages.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, is de economische politierechter van oordeel dat de aan verdachte tenlastegelegde overtredingen op elke bepaalde dag en per overtreding telkens slechts op één bron berusten, te weten de waarneming van de milieu-inspecteur [getuige 1], of slechts vanuit die bron kunnen worden begrepen.
De economische politierechter heeft nog overwogen of de frequentie in de bevindingen van de heer [getuige 1], welke frequentie in de tenlastelegging is gefixeerd op bepaalde, hiervoor genoemde data, tot een andere zienswijze zou moeten leiden. De economische politierechter is van oordeel dat een dergelijke, verstrekkende conclusie niet kan worden getrokken nu de heer [naam 9] heeft aangegeven dat de situatie op het bedrijf door de aard van de werkzaamheden een sterk wisselend karakter heeft.
De economische politierechter is daarmee van oordeel dat niet is voldaan aan het wettelijk bewijsminimum en dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de hem tenlastegelegde feiten. Hierdoor behoeven de overige door de officier van justitie en raadsman aangevoerde standpunten geen nadere bespreking.
De economische politierechter heeft verder gezien de volgende uitspraken van de bestuursrechter:
- de uitspraak van de voorzieningenrechter d.d. 13 juni 2012 met kenmerk AWB 12/929;
- de uitspraak van de meervoudige kamer d.d. 18 juni 2012 met kenmerk AWB 11/864 en AWB 12/277;
- de uitspraak van de Raad van State d.d. 24 juli 2013 (hoger beroep van de zaken met kenmerk AWB 11/864 en AWB 12/277).
De economische politierechter overweegt hieromtrent als volgt.
Het bestuursrecht en het strafrecht vormen twee afzonderlijke procedures. De economische politierechter dient hetgeen aan hem is voorgelegd dan ook te beoordelen conform de regels van het Wetboek van Strafvordering, hetgeen tot bovengenoemde conclusie leidt dat vrijspraak dient te volgen nu niet is voldaan aan het in het Wetboek van Strafvordering genoemde wettelijk bewijsminimum.