4.3Het oordeel van de rechtbankInleiding
Op 29 januari 2012 werd in een woning aan de [adres 2] te Urmond in de gemeente Stein in een kluis een geldbedrag aangetroffen van € 232.500,-. Deze woning behoorde toe aan [betrokkene].Het geld werd in beslaggenomen.De politie vermoedde dat het geld een illegale herkomst had. Naar aanleiding van de verklaring van [betrokkene] dat het geld mogelijk van haar broer kon zijn, werd verdachte gehoord.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij gebruik maakte van de kluis in de woning van zijn zus en dat er € 232.500,- in lag. Dit geld behoorde toe aan verdachte en was afkomstig uit een hennepzadenbedrijf. Verdachte heeft geadviseerd en bemiddeld om dat bedrijf op te zetten in het buitenland. Voor zijn advieswerk ontving verdachte een maandelijkse vergoeding van € 20.000,-. Deze bedragen ontving verdachte cash, zonder begeleidende factuur.
Witwassen?
De vraag is in deze zaak of er sprake is geweest van witwassen. Daarvoor is vereist dat komt vast te staan dat het geld afkomstig is uit misdrijf. Niet is per se vereist dat een specifiek misdrijf wordt aangeduid, dat al dan niet door een verdachte is begaan. Het kan ook zo zijn dat er gewoonweg geen legale manier kan zijn geweest of aannemelijk is geworden waarop het geld is verkregen. De rechtbank overweegt als volgt.
Voorop gesteld moet worden dat er geen specifieke misdrijven zijn aan te duiden in deze zaak waaruit het geld afkomstig is geweest. Het strafblad van verdachte laat die conclusie niet toe en ook overigens valt verdachte niet in verband te brengen met concrete eigen of andermans misdaden.
Wél is duidelijk voor de rechtbank dat er sprake is van enkele kenmerken die naar ervaring duiden op het witwassen van opbrengsten van misdrijven, zogenoemde witwastypologieën:
- zo is het geld aangetroffen in grote coupures van € 100,- en € 500,-.3 Algemeen bekend is dat in het criminele circuit veelvuldig gebruik gemaakt wordt van grote coupures, terwijl in het algemene betalingsverkeer in Nederland deze biljetten nagenoeg niet meer worden gebruikt en geaccepteerd;
- het geld is niet traceerbaar in het gangbare financiële (girale) bankverkeer.
Verder is duidelijk voor de rechtbank dat verdachte het geld verhuld heeft. Verdachte heeft het geld niet op een bank gezet, maar contant bewaard, wat onveilig is. Dat roept de vraag op waarom verdachte ten aanzien van zo’n groot bedrag zoveel risico wil lopen, nog los van de vraag waarom hij afziet van ieder rendement op het geld. Bovendien heeft hij het geld niet in zijn eigen woning bewaard of op kantoor, wat voor de hand gelegen zou hebben, maar in een kluis in de woning van zijn zus. Op die manier was het geld evident letterlijk volledig uit het zicht.
Een ander feit waaruit blijkt dat verdachte heeft getracht de herkomst van het geld te verhullen is het volgende.
Verdachte is ondernemer, die – in de vorm van een eenmanszaak – een growshop exploiteert. Dat betekent dat hij over alle goederen en diensten die hij verricht, in beginsel BTW plichtig is. Hij moet dus BTW in rekening brengen en afdragen.
Mocht de door hem gestelde buitenlandse opdrachtgever een particulier zijn - dat wil zeggen een klant die geen BTW-identificatienummer heeft - dan is die dienst in beginsel in Nederland belast en dient alhier de BTW te worden afgedragen. Dat is hier niet gebeurd.
Indien daarentegen deze opdrachtgever een ondernemer is, dan had verdachte weliswaar de BTW mogen verleggen (dus 0% BTW mogen rekenen), maar wel onder de voorwaarde dat die opdrachtgever een factuur krijgt met een BTW identificatienummer, waarop dan expliciet staat vermeld dat de BTW is verlegd. Bovendien moet deze dienst toch in de BTW aangifte worden verwerkt, zulks onder opgave van het tijdvak waarop de dienst is verricht.
Dat is hier ook niet gebeurd. Het handelen van verdachte is dus niet in overeenstemming met hetgeen op grond van de fiscale wetgeving van hem verwacht had mogen worden.
Dat ontwijkend gedrag ligt in de lijn met het feit dat verdachte in april 2011 een bezoek kreeg van de fiscus en toen verzwegen heeft dat hij advies- en bemiddelingswerk met betrekking tot hennepzaden in het buitenland deed. Weliswaar heeft hij achteraf, te weten in oktober 2012 een (voor het overige lege) agenda aan de fiscus getoond waarin 12 vermeldingen staan van ontvangsten voor advieswerk in het buitenland, maar die opgave is te laat en voldoet niet aan de eisen die de Wet OB 1968 daar aan stelt en verklaart evenmin zijn stilzwijgen in april 2011.
De verklaring van verdachte dat het hier inkomsten uit advieswerk uit het buitenland betreft, is echter niet alleen in strijd met de fiscale wetgeving, maar ook onverenigbaar met zijn handelen als ondernemer. Immers tegenover deze gestelde advieswerkzaamheden, worden in het geheel geen kosten opgevoerd die met het verkrijgen van dit inkomen gepaard gaan. Mocht het hier om reële werkzaamheden gaan, dan is dat gedrag onbegrijpelijk. Dat alles maakt voor de rechtbank dat zij de beweringen van verdachte niet geloofwaardig vindt. De rechtbank komt daar verderop in haar overwegingen nog op terug.
Door op voornoemde wijze het geld aan het zicht te onttrekken, zowel fysiek, als ook voor de fiscus, acht de rechtbank dan ook bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verhullende handelingen met betrekking tot het aangetroffen geld.
In die stand van zaken mag van een verdachte uitleg worden verwacht. Van de zijde van verdachte is echter niet bevredigend uitgelegd waarom het geld in de kluis van zijn zus werd bewaard. Verdachte heeft als argument aangevoerd dat hij problemen had met de bank, maar daarmee is geen plausibele reden gegeven om het geld in andermans woning onder te brengen. Bovendien valt niet aan te nemen dat geen enkele bank bereid was het geld te accepteren. De raadsman heeft in dat verband toegevoegd dat het een feit van algemene bekendheid is dat banken weerstand voelen om rekeningen aan te houden voor growshophouders en heeft dit onderbouwd met een aankondiging van de Rabobank dat de dienstverlening aan de onderneming van verdachte zou worden beëindigd. Daarmee is echter voor de rechtbank nog steeds niet hard geworden dat verdachte, desnoods als privépersoon, bij geen enkele bank terecht kon en, zoals hij lijkt te stellen, welhaast noodgedwongen het geld bij zijn zus in de kluis moest doen.
De raadsman heeft tevens betoogd dat in deze zaak het bezit van briefjes van € 100,- en
€ 500,- niet in het nadeel van verdachte mag worden uitgelegd. Volgens de raadsman wordt het biljet van € 500,-, in tegenstelling tot in Nederland, in het buitenland veelvuldig gebruikt en verdachte heeft juist daar gewerkt en eveneens betalingen ontvangen. Dit is echter voor de rechtbank volstrekt niet aannemelijk geworden.
De rechtbank heeft hiervoor al overwogen waarom zij de stelling van verdachte over zijn verdiensten ongeloofwaardig acht. Zij constateert al met al dat, tegen de achtergrond van de typologieën en voornoemde feiten en omstandigheden, de verantwoording van verdachte voor de herkomst van het geld als uiterst vaag betiteld moet worden, terwijl in witwaszaken bij een dergelijke stand van zaken van verdachte meer uitleg verwacht mag worden aan de hand van concrete en verifieerbare gegevens. Er zijn echter geen facturen of andere documenten en de raadsman heeft slechts algemene beschrijvingen gegeven van de hennepzadenbranche en de opkomende legale teelt van hennep in Spanje. De enige nadere concrete informatie die per saldo van de zijde van verdachte is verschaft na het tot stand komen van het dossier, is dat het adviseren en bemiddelen heeft plaatsgehad voor contacten van verdachte in Catalonië, Spanje. Dat is voor de rechtbank onvoldoende concreet om aan te nemen dat het geld een legale herkomst heeft. Gelet op alle hierboven genoemde feiten en omstandigheden, kan het daarom niet anders zijn dan dat het geld uit misdrijf afkomstig is. Verdachte heeft illegaal geld voorhanden gehad en de herkomst ervan verhuld, waarmee hij zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen.