ECLI:NL:RBLIM:2013:7808

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
16 oktober 2013
Publicatiedatum
17 oktober 2013
Zaaknummer
03/853063-12
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van een geldbedrag van € 232.500,- in Urmond

Op 16 oktober 2013 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van witwassen. De zaak betreft een geldbedrag van € 232.500,- dat op 28 januari 2012 in een kluis in de woning van de zus van de verdachte werd aangetroffen. De verdachte verklaarde dat het geld afkomstig was uit advieswerkzaamheden in de hennepzadenhandel, maar de rechtbank oordeelde dat deze verklaring ongeloofwaardig was. De rechtbank concludeerde dat het geld afkomstig was uit misdrijf en dat de verdachte de herkomst ervan had verhuld. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan witwassen, zoals gedefinieerd in artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

De rechtbank overwoog dat er geen specifieke misdrijven konden worden aangetoond waaruit het geld afkomstig was, maar dat de omstandigheden rondom het bezit van het geld duidden op witwassen. De verdachte had het geld contant bewaard in plaats van op een bankrekening, wat de rechtbank als verdacht beschouwde. Bovendien was er geen enkele documentatie of bewijs dat de verdachte legale inkomsten had die het bezit van een dergelijk bedrag konden rechtvaardigen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 9 maanden op en verklaarde het in beslag genomen geldbedrag van € 232.500,- verbeurd.

De uitspraak benadrukt de ernst van witwassen en de impact ervan op de maatschappij, en de rechtbank gaf aan dat dergelijke misdrijven een bedreiging vormen voor de integriteit van het financiële systeem. De verdachte had de mogelijkheid om zijn verklaring te onderbouwen met concrete en verifieerbare gegevens, maar slaagde daar niet in. De rechtbank vond de opgelegde straf passend gezien de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03/853063-12
Datum uitspraak : 16 oktober 2013
Tegenspraak overeenkomstig artikel 279 Wetboek van Strafvordering
Vonnis van de rechtbank Limburg, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats en datum],
wonende aan de [adres].
Raadsman is mr. drs. G.A.C. Beckers, advocaat te Sittard.

1.Het onderzoek van de zaak

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 2 oktober 2013.
De rechtbank heeft op 2 oktober 2013 de officier van justitie en de raadsman gehoord.

2.De tenlastelegging

De verdachte staat terecht ter zake van witwassen van geld. De volledige tenlastelegging luidt dat:
hij op of omstreeks 28 januari 2012, in elk geval in of omstreeks de maand januari 2012, te Urmond, in de gemeente Stein, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, van een voorwerp, te weten een geldbedrag van euro 232.500,-, de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, althans heeft verborgen en/of verhuld wie de
rechthebbende op een voorwerp, te weten [verdachte], was en/of wie bovenomschreven voorwerp, te weten een geldbedrag van euro 232.500,-, voorhanden had, en/althans een voorwerp, te weten een geldbedrag van euro 232.500,-, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, en/althans haar mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat voormeld geldbedrag, althans voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.

3.De voorvragen

Bij het onderzoek ter terechtzitting:
  • is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is;
  • is gebleken dat de rechtbank krachtens de wettelijke bepalingen bevoegd is van het ten laste gelegde kennis te nemen;
  • zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen;
  • zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht bewezen dat verdachte contant geld in bezit had dat afkomstig was uit misdrijf. Verdachte bewaarde een bedrag van € 232.500,- in een kluis in de woning van zijn zus. Er zijn in relatie tot het (aantreffen van het) geld en verdachte diverse omstandigheden aan te wijzen die vallen onder de zogenoemde witwastypologieën. Het grote bedrag kan bovendien op geen enkele manier verklaard worden uit de legale inkomsten die verdachte genoot. De verklaring die verdachte achteraf tracht te geven voor de herkomst van het geld, acht de officier van justitie ongeloofwaardig.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht verdachte vrij te spreken. Verdachte heeft het geld naar eigen zeggen verdiend met advieswerkzaamheden in de handel in hennepzaden. Dat is volkomen legaal en het is in die branche gebruikelijk dat er contant wordt betaald en dat wederpartijen onbekend willen blijven. De verklaring over de herkomst van het geld is dus plausibel. Aan andere factoren die de officier van justitie van belang acht, kan evenmin de conclusie worden verbonden dat er is witgewassen, aldus de raadsman.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1] Inleiding
Op 29 januari 2012 werd in een woning aan de [adres 2] te Urmond in de gemeente Stein in een kluis een geldbedrag aangetroffen van € 232.500,-. Deze woning behoorde toe aan [betrokkene]. [2] Het geld werd in beslaggenomen. [3] De politie vermoedde dat het geld een illegale herkomst had. Naar aanleiding van de verklaring van [betrokkene] dat het geld mogelijk van haar broer kon zijn, werd verdachte gehoord.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij gebruik maakte van de kluis in de woning van zijn zus en dat er € 232.500,- in lag. Dit geld behoorde toe aan verdachte en was afkomstig uit een hennepzadenbedrijf. Verdachte heeft geadviseerd en bemiddeld om dat bedrijf op te zetten in het buitenland. Voor zijn advieswerk ontving verdachte een maandelijkse vergoeding van € 20.000,-. Deze bedragen ontving verdachte cash, zonder begeleidende factuur. [4]
Witwassen?
De vraag is in deze zaak of er sprake is geweest van witwassen. Daarvoor is vereist dat komt vast te staan dat het geld afkomstig is uit misdrijf. Niet is per se vereist dat een specifiek misdrijf wordt aangeduid, dat al dan niet door een verdachte is begaan. Het kan ook zo zijn dat er gewoonweg geen legale manier kan zijn geweest of aannemelijk is geworden waarop het geld is verkregen. De rechtbank overweegt als volgt.
Voorop gesteld moet worden dat er geen specifieke misdrijven zijn aan te duiden in deze zaak waaruit het geld afkomstig is geweest. Het strafblad van verdachte laat die conclusie niet toe en ook overigens valt verdachte niet in verband te brengen met concrete eigen of andermans misdaden.
Wél is duidelijk voor de rechtbank dat er sprake is van enkele kenmerken die naar ervaring duiden op het witwassen van opbrengsten van misdrijven, zogenoemde witwastypologieën:
  • zo is het geld aangetroffen in grote coupures van € 100,- en € 500,-.3 Algemeen bekend is dat in het criminele circuit veelvuldig gebruik gemaakt wordt van grote coupures, terwijl in het algemene betalingsverkeer in Nederland deze biljetten nagenoeg niet meer worden gebruikt en geaccepteerd;
  • het geld is niet traceerbaar in het gangbare financiële (girale) bankverkeer.
Verder is duidelijk voor de rechtbank dat verdachte het geld verhuld heeft. Verdachte heeft het geld niet op een bank gezet, maar contant bewaard, wat onveilig is. Dat roept de vraag op waarom verdachte ten aanzien van zo’n groot bedrag zoveel risico wil lopen, nog los van de vraag waarom hij afziet van ieder rendement op het geld. Bovendien heeft hij het geld niet in zijn eigen woning bewaard of op kantoor, wat voor de hand gelegen zou hebben, maar in een kluis in de woning van zijn zus. Op die manier was het geld evident letterlijk volledig uit het zicht.
Een ander feit waaruit blijkt dat verdachte heeft getracht de herkomst van het geld te verhullen is het volgende.
Verdachte is ondernemer, die – in de vorm van een eenmanszaak – een growshop exploiteert. Dat betekent dat hij over alle goederen en diensten die hij verricht, in beginsel BTW plichtig is. Hij moet dus BTW in rekening brengen en afdragen.
Mocht de door hem gestelde buitenlandse opdrachtgever een particulier zijn - dat wil zeggen een klant die geen BTW-identificatienummer heeft - dan is die dienst in beginsel in Nederland belast en dient alhier de BTW te worden afgedragen. Dat is hier niet gebeurd.
Indien daarentegen deze opdrachtgever een ondernemer is, dan had verdachte weliswaar de BTW mogen verleggen (dus 0% BTW mogen rekenen), maar wel onder de voorwaarde dat die opdrachtgever een factuur krijgt met een BTW identificatienummer, waarop dan expliciet staat vermeld dat de BTW is verlegd. Bovendien moet deze dienst toch in de BTW aangifte worden verwerkt, zulks onder opgave van het tijdvak waarop de dienst is verricht.
Dat is hier ook niet gebeurd. Het handelen van verdachte is dus niet in overeenstemming met hetgeen op grond van de fiscale wetgeving van hem verwacht had mogen worden.
Dat ontwijkend gedrag ligt in de lijn met het feit dat verdachte in april 2011 een bezoek kreeg van de fiscus en toen verzwegen heeft dat hij advies- en bemiddelingswerk met betrekking tot hennepzaden in het buitenland deed. Weliswaar heeft hij achteraf, te weten in oktober 2012 een (voor het overige lege) agenda aan de fiscus getoond waarin 12 vermeldingen staan van ontvangsten voor advieswerk in het buitenland, maar die opgave is te laat en voldoet niet aan de eisen die de Wet OB 1968 daar aan stelt en verklaart evenmin zijn stilzwijgen in april 2011.
De verklaring van verdachte dat het hier inkomsten uit advieswerk uit het buitenland betreft, is echter niet alleen in strijd met de fiscale wetgeving, maar ook onverenigbaar met zijn handelen als ondernemer. Immers tegenover deze gestelde advieswerkzaamheden, worden in het geheel geen kosten opgevoerd die met het verkrijgen van dit inkomen gepaard gaan. Mocht het hier om reële werkzaamheden gaan, dan is dat gedrag onbegrijpelijk. Dat alles maakt voor de rechtbank dat zij de beweringen van verdachte niet geloofwaardig vindt. De rechtbank komt daar verderop in haar overwegingen nog op terug.
Door op voornoemde wijze het geld aan het zicht te onttrekken, zowel fysiek, als ook voor de fiscus, acht de rechtbank dan ook bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verhullende handelingen met betrekking tot het aangetroffen geld.
In die stand van zaken mag van een verdachte uitleg worden verwacht. Van de zijde van verdachte is echter niet bevredigend uitgelegd waarom het geld in de kluis van zijn zus werd bewaard. Verdachte heeft als argument aangevoerd dat hij problemen had met de bank, maar daarmee is geen plausibele reden gegeven om het geld in andermans woning onder te brengen. Bovendien valt niet aan te nemen dat geen enkele bank bereid was het geld te accepteren. De raadsman heeft in dat verband toegevoegd dat het een feit van algemene bekendheid is dat banken weerstand voelen om rekeningen aan te houden voor growshophouders en heeft dit onderbouwd met een aankondiging van de Rabobank dat de dienstverlening aan de onderneming van verdachte zou worden beëindigd. Daarmee is echter voor de rechtbank nog steeds niet hard geworden dat verdachte, desnoods als privépersoon, bij geen enkele bank terecht kon en, zoals hij lijkt te stellen, welhaast noodgedwongen het geld bij zijn zus in de kluis moest doen.
De raadsman heeft tevens betoogd dat in deze zaak het bezit van briefjes van € 100,- en
€ 500,- niet in het nadeel van verdachte mag worden uitgelegd. Volgens de raadsman wordt het biljet van € 500,-, in tegenstelling tot in Nederland, in het buitenland veelvuldig gebruikt en verdachte heeft juist daar gewerkt en eveneens betalingen ontvangen. Dit is echter voor de rechtbank volstrekt niet aannemelijk geworden.
De rechtbank heeft hiervoor al overwogen waarom zij de stelling van verdachte over zijn verdiensten ongeloofwaardig acht. Zij constateert al met al dat, tegen de achtergrond van de typologieën en voornoemde feiten en omstandigheden, de verantwoording van verdachte voor de herkomst van het geld als uiterst vaag betiteld moet worden, terwijl in witwaszaken bij een dergelijke stand van zaken van verdachte meer uitleg verwacht mag worden aan de hand van concrete en verifieerbare gegevens. Er zijn echter geen facturen of andere documenten en de raadsman heeft slechts algemene beschrijvingen gegeven van de hennepzadenbranche en de opkomende legale teelt van hennep in Spanje. De enige nadere concrete informatie die per saldo van de zijde van verdachte is verschaft na het tot stand komen van het dossier, is dat het adviseren en bemiddelen heeft plaatsgehad voor contacten van verdachte in Catalonië, Spanje. Dat is voor de rechtbank onvoldoende concreet om aan te nemen dat het geld een legale herkomst heeft. Gelet op alle hierboven genoemde feiten en omstandigheden, kan het daarom niet anders zijn dan dat het geld uit misdrijf afkomstig is. Verdachte heeft illegaal geld voorhanden gehad en de herkomst ervan verhuld, waarmee hij zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
omstreeks 28 januari 2012 te Urmond, in de gemeente Stein, van een voorwerp, te weten een geldbedrag van euro 232.500,-, de herkomst heeft verhuld en dat geldbedrag van euro 232.500,- voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, wist dat voormeld geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie

5.1
De strafbaarheid
Het bewezen verklaarde is strafbaar.
5.2
De kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert het strafbare misdrijf witwassen op.
Dit misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

6.De strafbaarheid van verdachte

De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu geen omstandigheid aannemelijk is geworden die verdachtes strafbaarheid opheft.

7.De oplegging van straf en/of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 9 maanden gevorderd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gelet op zijn vrijspraakverweer geen nader standpunt ingenomen over een eventueel op te leggen straf.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft een grote som geld voorhanden gehad dat een criminele herkomst had.
Witwassen, want daar gaat het in deze zaak om, vormt een ernstige bedreiging voor de maatschappij, omdat het onlosmakelijk verbonden is met ernstige vormen van criminaliteit en onmisbare ondersteuning biedt aan het criminele circuit. Bovendien wordt de integriteit van het financiële en economische verkeer door witwassen aangetast, hetgeen eveneens een ontwrichtende uitwerking op de maatschappij heeft. Dit brengt mee dat niet kan worden volstaan met een andere sanctie dan een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf.
Voor witwassen heeft de rechtbank geen specifieke oriëntatiepunten voor de straftoemeting. Zij heeft daarom acht geslagen op eigen uitspraken en uitspraken van het hof te ‘s-Hertogenbosch in andere witwaszaken. Daarbij merkt de rechtbank op dat daarin veel verschillen zijn aan te wijzen en zaken zich moeilijk laten vergelijken. De rechtbank hanteert daarom een bandbreedte die varieert van oplegging van 6 tot 12 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstaf voor witwassen. Gelet op de hoogte van het bedrag dat verdachte heeft witgewassen, acht zij de door de officier van justitie geëist straf passend.

8.Het beslag

De officier van justitie heeft de verbeurdverklaring gevorderd van het bedrag van
€ 235.500,- dat in beslag is genomen. De rechtbank is van oordeel dat het geld vatbaar is voor verbeurdverklaring, omdat het een voorwerp betreft met betrekking tot welke het feit is begaan. Nu verdachte veroordeeld wordt door de rechtbank, zal zij ook de verbeurdverklaring van het bedrag van € 232.500,- uitspreken.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen, zoals hierboven onder 4.4 is omschreven;
  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 5.2 is omschreven;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 9 maanden;
Beslag
- verklaart verbeurd het in beslag genomen geldbedrag van € 232.500,- (zegge: tweehonderdtweeëndertigduizendvijfhonderd euro).
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C.A.E. van Binnebeke, voorzitter, mr. J.H. Klifman en mr. I.P. de Groot, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.P. Jansen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 16 oktober 2013.
Buiten staat
Mr. De Groot is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
parketnummer: 03/853063-12
proces-verbaal van het voorgevallene ter openbare zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank voornoemd van 16 oktober 2013 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats en datum],
wonende te [adres].
Tegenwoordig:
mr. , rechter,
mr. , officier van justitie,
dhr./mevr. , griffier.
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is in de zaal van de zitting aanwezig.
De rechter spreekt het vonnis uit en geeft de verdachte kennis dat hij daartegen binnen 14 dagen hoger beroep kan instellen.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en getekend door de rechter en de griffier.
Raadsman mr. drs. G.A.C. Beckers, advocaat te Sittard.

Voetnoten

1.De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de hierna opgenomen bewijsmiddelen en de motivering van de bewezenverklaring, verwijzen, voor zover niet ander vermeld, naar de doorlopende paginanummering in de voor eensluidend afschrift gewaarmerkte kopie van het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde verbalisanten van de politie Limburg-Zuid opgemaakte proces-verbaal, genummerd PL 2440 2012011178-37 d.d. 1 mei 2012 en de als bijlagen daarbij gevoegde schriftelijke bescheiden, welke alle wettige bewijsmiddelen zijn als bedoeld in artikel 344, eerste lid jo artikel 339, eerste lid onder 5º van het Wetboek van Strafvordering.
2.Het proces-verbaal van bevindingen, dossierpagina 15 en 16.
3.De processen-verbaal kennisgeving van inbeslagneming, dossierpagina 63 t/m 68.
4.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, dossierpagina 54 en 55 bovenaan.