In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 16 oktober 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van witwassen van een geldbedrag van € 232.500,-. De verdachte stond terecht voor het verbergen en verhullen van de herkomst van dit geldbedrag, dat volgens de officier van justitie van criminele oorsprong was. De rechtbank heeft het onderzoek op de terechtzitting op 2 oktober 2013 gehouden, waar de officier van justitie en de verdachte, bijgestaan door haar raadsman, aanwezig waren.
De tenlastelegging betrof het feit dat de verdachte op of omstreeks 28 januari 2012, in Urmond, samen met anderen of alleen, een geldbedrag van € 232.500,- had verborgen en verhuld, terwijl zij wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat dit geld afkomstig was uit een misdrijf. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen omstandigheden waren die de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg stonden.
De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en de getuigen beoordeeld. De verdachte had de kluis ter beschikking gesteld aan haar broer, die het geld daar had opgeslagen. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte wist dat het geld van criminele herkomst was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet had kunnen vermoeden dat het geld niet legaal was verkregen, en sprak haar vrij van het ten laste gelegde feit. Tevens werd er een beslissing genomen over het beslag op het geld, waarbij de rechtbank de teruggave aan de broer van de verdachte gelastte, ondanks de conclusie dat hij zich schuldig had gemaakt aan witwassen.