3.3Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1:
Op 20 mei 2013 werd namens de Gemeente [naam gemeente] aangifte gedaan van diefstal van beeldschermen en computers op voornoemde datum.
Tijdens de doorzoeking van de woning van verdachte op 28 mei 2013 werden in de berging op de overloop twee computers van het merk HP aangetroffen.De computers werden in beslag genomen.De serienummers van de inbeslaggenomen computers kwamen overeen met de serienummers van de bij de Gemeente [naam gemeente] gestolen desktops.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij de schermen heeft gekocht. Hij betaalde er
€ 75,- per stuk voor. De bijbehorende kabels ontbraken. Verdachte heeft niet gevraagd waarom de kabels ontbraken en heeft ook niet geïnformeerd naar de herkomst van de schermen.
Onder feit 1 primair is aan verdachte ten laste gelegd dat hij heeft ingebroken in het gemeentehuis van de Gemeente [naam gemeente] en daarbij computers dan wel beeldschermen heeft gestolen. In de verschillende verklaringen wordt afwisselend gesproken over beeldschermen en computers dan wel desktops. De rechtbank stelt om die reden vast dat er gestolen computers en/of beeldschermen bij verdachte werden aangetroffen, welke afkomstig waren uit het gemeentehuis te [naam gemeente]. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte betrokken is geweest bij de diefstal van deze goederen uit het gemeentehuis. Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde. Wel kan bewezen worden dat verdachte de goederen heeft geheeld. Verdachte heeft een verklaring afgelegd omtrent de gang van zaken rondom de koop van de goederen. Gezien de door hem omschreven omstandigheden had verdachte moeten doorvragen naar de herkomst van de goederen en het ontbreken van de bijbehorende kabels. De rechtbank acht het subsidiair tenlastegelegde dan ook bewezen, met dien verstande dat verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de goederen van misdrijf afkomstig waren.
Ten aanzien van feit 2:
Onder feit 2 is aan verdachte de diefstal dan wel heling van een aantal personenauto’s, kentekenplaten en een motor ten laste gelegd.
Personenauto Audi Quattro, kenteken [kenteken 2] en kentekenplaten [kenteken 3]
Op 1 april 2013 werd in Heerlen een Audi Quattro, kenteken [kenteken 2], gestolen. Op 9 april 2013 omstreeks 23.30 uur zag een verbalisant deze auto rijden. Hij heeft geprobeerd de bestuurder aan te spreken, maar deze reed met hoge snelheid weg. De verbalisant verklaarde later aan de hand van het gelaat en gezichtskenmerken van de bestuurder, het sterke vermoeden te hebben dat de bestuurder verdachte was. Verdachte heeft zijn betrokkenheid ontkend.
De auto werd op 15 april 2013 teruggevonden. In de kofferbak lagen twee Duitse kentekenplaten, voorzien van het kenteken [kenteken 3]. Deze platen bleken te zijn gestolen in de periode van 10 april 2013 tot en met 11 april 2013 te Vaals.
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte op enige wijze betrokken is geweest bij de diefstal van de personenauto en de kentekenplaten. Ook is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende bewijs is voor de tenlastegelegde heling. De rechtbank overweegt daartoe dat er geen sprake was van een 100% zekere herkenning door de verbalisant. Hij heeft namelijk verklaard “het sterke vermoeden” te hebben verdachte te hebben herkend. Verder heeft hij niet verklaard waaraan hij verdachte dan zou hebben herkend. De enkele verwijzing naar diens gezichtskenmerken is daartoe onvoldoende. Daarbij was het buiten donker. Er kan dan ook niet worden vastgesteld dat verdachte in de gestolen auto heeft gereden, zodat ook de heling niet bewezen kan worden en verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken. Nu verdachte hiervan zal worden vrijgesproken, kan ook niet bewezen worden dat hij wist van de gestolen kentekenplaten in de auto. Ook hiervan zal verdachte worden vrijgesproken.
Personenauto Volkswagen Golf, kenteken [kenteken 1] en kentekenplaten [kenteken 4] en [kenteken 5]
In de periode van 17 april 2013 tot en met 18 april 2013 werd een Volkswagen Golf, kenteken [kenteken 1], gestolen te [naam gemeente]. Op 28 april 2013 zien verbalisanten een Volkswagen Golf rijden met het Belgisch kenteken [kenteken 4]. Na een achtervolging weten de inzittenden van de Volkwagen te ontkomen. Later verklaarden de verbalisanten verdachte te hebben herkend als de bestuurder van de Volkswagen. Zij herkenden hem aan de hand van een foto en aan zijn “opvallende kop”.
De auto werd later teruggevonden met Duitse kentekenplaten [kenteken 5]. Bij de auto hoorde het kenteken [kenteken 1]. De Duitse kentekenplaten bleken na de achtervolging te zijn gestolen in Sittard op 28 april 2013. In de auto werden de kentekenplaten [kenteken 4] aangetroffen. Deze werden op 19 april 2013 gestolen te Meerssen. Verdachte [medeverdachte] heeft bekend in de gestolen auto te hebben gereden tijdens de achtervolging. Ook heeft hij bekend de Duitse kentekenplaten te hebben gestolen. Verdachte heeft zijn betrokkenheid ontkend.
Gelet op het voorgaande staat voor de rechtbank niet vast dat verdachte op enig moment in de gestolen auto heeft gezeten met daarop gemonteerd de gestolen kentekenplaten. Laat staan dat hij betrokken is geweest bij de diefstal van de auto en de kentekenplaten. De herkenning is onvoldoende zeker. Zo is het voor de rechtbank niet duidelijk waaraan verbalisanten verdachte hebben herkend. De enkele verwijzing naar “een opvallende kop”is daartoe onvoldoende. Daar komt nog bij dat zij hem hebben herkend als bestuurder van de auto, terwijl [medeverdachte] heeft verklaard dat hij als bestuurder heeft gereden tijdens de achtervolging. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de diefstal en de heling van de personenauto en de kentekenplaten.
Personenauto Audi TT, kenteken [kenteken 6]
In de periode van 12 mei 2013 tot en met 13 mei 2013 werd in Kerkrade een personenauto, merk Audi TT, met kenteken [kenteken 6], gestolen.Op 19 mei 2013 zagen verbalisanten een Audi TT voorzien van het Duitse kenteken [kenteken 7] van de parkeerplaats aan het Berkelplein te [naam gemeente] rijden. Verbalisanten wilden de auto aan een nadere controle onderwerpen. Via de linkerbuitenspiegel van de Audi TT zag een van de verbalisanten de ambtshalve bekende [verdachte], verdachte, achter het stuur zitten. Verbalisanten gaven een stopteken, maar hierop werd niet gereageerd. De auto TT reed met verhoogde snelheid van de parkeerplaats. Verbalisanten zetten de achtervolging in. Via de meldkamer kregen ze te horen dat het Duitse kenteken niet bij de Audi TT hoorde, maar bij een Ford Focus. De verbalisanten verloren uiteindelijk de Audi TT uit het oog.Op 20 mei 2013 werd de Audi TT, voorzien van het Duitse kenteken [kenteken 7], teruggevonden te Nuth. Het contactslot was verwijderd en doorverbonden.Uit identiteitsonderzoek bleek dat bij het voertuig het kenteken [kenteken 6] behoorde.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte op 19 mei 2013 in een gestolen auto heeft gereden. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte bij de diefstal van de auto betrokken is geweest. Verdachte dient hiervan te worden vrijgesproken. Wel kan bewezen worden dat hij het gestolen voertuig voorhanden heeft gehad. Verdachte had moeten vermoeden dat het voertuig gestolen was. Dit blijkt uit de omstandigheid dat het contactslot was verwijderd en was doorverbonden.
Motor BMW, kenteken [kenteken 8]
In de periode van 25 mei 2013 tot en met 26 mei 2013 werd een motor BMW, kenteken [kenteken 8], gestolen te [naam gemeente].
Op 27 mei 2013 zag getuige [getuige], zijnde de huisbaas van verdachte, een motor bij het pand aan de [adres] te [naam gemeente] staan. Op 28 mei 2013 zag hij verdachte met een passagier op deze motor rijden. De motor was van het merk BMW en het kenteken was [kenteken 8].Op 10 juni 2013 werd de motor teruggevonden op de Daalhemerweg te [naam gemeente]. Er was een omleiding van de startkabels gemaakt.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij op de motor heeft gereden. Hij leende deze motor van een persoon wiens naam verdachte niet wenst te noemen. Hij startte de motor met de sleutel.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte op een gestolen motor heeft gereden. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte bij de diefstal van de motor betrokken is geweest. Verdachte dient hiervan te worden vrijgesproken. Wel kan bewezen worden dat hij het gestolen voertuig voorhanden heeft gehad. Verdachte had moeten vermoeden dat het voertuig gestolen was. Dit blijkt uit de omstandigheid dat de startkabels waren doorverbonden. De verklaring van verdachte dat hij de motor met de sleutel startte, is dan ook feitelijk onjuist.
Ten aanzien van feit 3:
Namens [benadeelde partij 1] werd aangifte gedaan van diefstal welke plaatsvond tussen 25 augustus 2012 en 27 augustus 2012 in een portakabin te Hulsberg. Hierbij werd onder andere een ruit ingeslagen. Bij de inbraak werden onder andere een hoeveelheid geld en een airco weggenomen.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij samen met een ander de portakabin heeft betreden. Het raam was al kapot op het moment dat verdachte en de andere persoon bij de portakabin kwamen. Samen hebben ze het gat groter gemaakt en zijn ze door het gat naar binnen gegaan. Er werd wat kleingeld en een airco weggenomen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte samen met een ander door middel van inklimming de portakabin heeft betreden. Samen hebben ze geld en een airco gestolen. De rechtbank acht feit 3 dan ook bewezen.
Ten aanzien van de feiten 4 en 6:
Op 12 januari 2013 werd in Gronsveld een Volkswagen Passat met Belgisch kenteken [kenteken 9] gestolen. Op 22 januari 2013 werd deze auto teruggevonden in Berg en Terblijt. Op de auto waren andere kentekenplaten gemonteerd, te weten [kenteken 10]. Deze kentekenplaten werden op 12 januari 2013 in Heerlen gestolen.
Bij sporenonderzoek in de auto werd in het opbergvak aan de achterzijde van de bijrijderstoel een leeg bierblikje aangetroffen. Hierop werd het DNA van verdachte aangetroffen. Verder bleek het slot van het bestuurdersportier te ontbreken. Ook ontbrak het contactslot in de stuurkolom.
Verdachte heeft ontkend de auto te hebben gestolen dan wel te hebben geheeld. Wellicht heeft hij in de auto gezeten, maar niet als bestuurder.
Onder feit 4 primair is de diefstal van de Volkswagen Passat aan verdachte ten laste gelegd. De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte op enige wijze bij deze diefstal betrokken is geweest. Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van feit 4 primair. Onder feit 4 subsidiair is de heling van de auto tenlastegelegd. Gelet op het aantreffen van het blikje bier in de gestolen auto met daarop het DNA van verdachte, acht de rechtbank het aannemelijk dat verdachte op enig moment als passagier in de auto heeft gezeten. Dit wordt immers ook niet door verdachte ontkend. Gelet op de plaats van het aantreffen van het blikje bier, gaat de rechtbank er van uit dat verdachte achter de bijrijder heeft gezeten. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte vanaf die plek zicht had op het stuurslot (dat bleek te ontbreken), laat staan op het slot van het bestuurdersportier (dat eveneens ontbrak). Ook kon verdachte niet weten dat op de auto gestolen kentekenplaten waren gemonteerd. Daarmee kan ook niet worden vastgesteld dat verdachte wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden dat hij in een gestolen auto zat. Zo verdachte de braaksporen al zou hebben gezien, dan brengt dat niet zonder meer mee dat verdachte op dat moment zeggenschap had over de auto en zich daardoor schuldig heeft gemaakt aan heling. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van feit 4 subsidiair.
Onder feit 6 is de diefstal dan wel heling van de kentekenplaten ten laste gelegd. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte hier op enige wijze bij betrokken was. Met betrekking tot de ten laste gelegde heling verwijst de rechtbank naar hetgeen hiervoor ten aanzien van feit 4 subsidiair is overwogen. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van feit 6 primair en subsidiair.
Ten aanzien van feit 5:
Op 10 juni 2013 werd verdachte in de gemeente [naam gemeente] aangehouden. Verdachte droeg een riem. In de gesp van deze riem was een kleine revolver zichtbaar.De riem werd in beslag genomen.Door de wapendeskundige werd vastgesteld dat het voorwerp van oorsprong een gas/alarmrevolver was, waarbij de loop en de trommel waren voorzien van een sper. Door deze sperren kon er geen projectiel door de loop worden afgevuurd. De sper uit de loop was verwijderd. Het wapen werd getransformeerd van een gas/alarmrevolver naar een scherp vuurwapen. Het vuurwapen leek uiterlijk op een riemgesp, zijnde een ander voorwerp dan een wapen. Het voorwerp was een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3, gelet op artikel 2, lid 1, categorie II sub 4 van de Wet wapens en munitie.
Gelet op het aantreffen van het wapen en de bevindingen van de wapendeskundige stelt de rechtbank vast dat verdachte een verboden wapen in bezit heeft gehad. Feit 5 kan dan ook bewezen worden.