ECLI:NL:RBLIM:2013:8345

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
5 november 2013
Publicatiedatum
4 november 2013
Zaaknummer
AWB-13_1456u
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag wegens ongeschiktheid van een casemanager bij de Kredietbank Limburg

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 5 november 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, werkzaam als casemanager bij de Kredietbank Limburg, en haar werkgever, de Kredietbank Limburg. Eiseres is sinds 1993 in dienst bij verweerder en heeft sinds 2005 de functie van casemanager vervuld. De rechtbank oordeelt dat de ongeschiktheid van eiseres voor deze functie vaststaat, gebaseerd op verschillende door haar getekende en in rechte onaantastbare beoordelingen die haar functioneren als onvoldoende kwalificeren. Sinds 2007 heeft eiseres geen jaarlijkse salarisverhoging ontvangen vanwege haar onvoldoende functioneren, en zij heeft tegen deze beslissingen geen rechtsmiddelen aangewend. De rechtbank concludeert dat eiseres voldoende kansen heeft gekregen om haar functioneren te verbeteren, maar dat er geen uitzicht is op zelfstandig functioneren in de toekomst.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder op goede gronden heeft besloten tot ontslag van eiseres per 1 december 2013, op basis van artikel 8:6 van de CAR/UWO, dat ontslag wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid mogelijk maakt. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat zij onvoldoende gelegenheid heeft gekregen om haar functioneren te verbeteren en dat er onvoldoende begeleiding is geboden. De rechtbank oordeelt echter dat verweerder voldoende inspanningen heeft verricht om eiseres te ondersteunen en dat de ongeschiktheid van eiseres voldoende is aangetoond aan de hand van concrete gedragingen.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de schorsing van eiseres tot het einde van het dienstverband gerechtvaardigd was, omdat er geen andere werkzaamheden voor haar beschikbaar waren en zij niet akkoord ging met vrijstelling van werkzaamheden. De rechtbank verklaart het beroep van eiseres ongegrond, waarmee het ontslag en de schorsing worden bevestigd.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13/1456 AW

uitspraak van de meervoudige kamer van 5 november 2013 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats] eiseres

(gemachtigde: [gemachtigde],
en

Algemeen directeur van de Kredietbank Limburg, verweerder

(gemachtigde: mr. F.H.M.M. Degens),

Procesverloop

Bij besluit van 16 november 2012 heeft verweerder eiseres per 1 december 2013 eervol ontslag verleend (hierna: het ontslagbesluit). Bij besluit van 5 december 2012 heeft verweerder eiseres om redenen van dienstbelang geschorst met ingang van 5 december 2012 tot het einde van het dienstverband (hierna: het schorsingsbesluit).
Bij besluit van 4 april 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 september 2013.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is verschenen, vertegenwoordigd door J. Boumans en R. Horsch en bijgestaan door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
De rechtbank gaat uit van de volgende niet door partijen betwiste feiten.
Eiseres is sinds 1993 werkzaam bij verweerder of diens rechtsvoorganger. Sinds 2005 is zij in de functie van casemanager werkzaam bij verweerder. Voorts heeft verweerder sinds juli 2007 geweigerd de jaarlijkse periodieke salarisverhoging wegens onvoldoende functioneren aan eiseres toe te kennen.
Vanaf januari 2010 is eiseres overgeplaatst naar de locatie CLSH, alwaar zij lichtere werkzaamheden uitvoerde. Vervolgens heeft eiseres vanaf januari 2012 tot en met
augustus 2012 bij verweerder uitvoering gegeven aan de ministeriële regeling ter voorkoming van afsluiting van energie.
2.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder zich, onder handhaving van het ontslagbesluit, primair op het standpunt gesteld dat aan eiseres eervol ontslag wordt verleend op grond van artikel 8:6 Rechtspositieregeling gemeente Maastricht (hierna: CAR/UWO). Sinds 2006 is eiseres tekortgeschoten in haar functioneren als casemanager en, ondanks geboden verbeterkansen en begeleiding, is het functioneren van eisers niet verbeterd. Subsidiair stelt verweerder zich op het standpunt dat voortzetting van het dienstverband van eiseres redelijkerwijs niet van hem gevergd kan worden en dat het ontslag op grond van artikel 8:8 CAR/UWO gerechtvaardigd is. Bij verweerder bestaat geen vertrouwen meer in het functioneren van eiseres als casemanager en volgens verweerder is geen passende andere functie beschikbaar. Verweerder is van mening dat hij het dienstverband met toepassing van artikel 8:8 CAR/UWO heeft mogen beëindigen, omdat er een verstoorde arbeidsverhouding is ontstaan die onherstelbaar is. In het bestreden besluit handhaaft verweerder voorts zijn besluit tot schorsing op grond van dienstbelang. Op grond van artikel 10d5 CAR/UWO heeft verweerder bij het ontslag besluit tevens bepaald dat een re-integratiefase van 12 maanden van kracht is. Aan eiseres wordt een aanvullende en nawettelijke uitkering toegekend op grond van artikel 10d:4 CAR/UWO.
3.
Eiseres voert in beroep – kort samengevat – dat verweerders primaire standpunt in het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd, omdat eiseres onvoldoende in de gelegenheid is gesteld haar functioneren te verbeteren en dat haar onvoldoende concrete begeleiding is geboden. Een wezenlijk verbetertraject waarbij concrete afspraken zijn gemaakt, heeft nooit plaatsgevonden. De inspanningen van verweerder om eiseres te begeleiden en ondersteunen zijn volgens eisers onvoldoende geweest. Bovendien is eiseres onvoldoende gewaarschuwd dat de mogelijkheid van ontslag bestond, indien haar functioneren onvoldoende zou verbeteren. Eiseres betwist het subsidiaire standpunt van verweerder dat sprake is van een zodanige impasse en verstoorde arbeidsverhoudingen dat redelijkerwijs voortzetting van het dienstverband niet meer mogelijk is. Volgens eiseres zijn er, indien terugkeer in de eigen functie niet mogelijk is, bovendien voldoende alternatieve functies beschikbaar binnen de organisatie van verweerder. Tot slot is eiseres van oordeel dat geen dienstbelang bestaat bij schorsing, omdat een terugkeer in de eigen functie mogelijk is en zij nog steeds werkzaamheden kan verrichten.
4.
Verweerder voert aan dat uit de beoordelingen, die in rechte vaststaan, voldoende aannemelijk is geworden dat eiseres jarenlang niet op het vereiste niveau heeft gefunctioneerd. Voorts heeft verweerder in de periode 2006-2010 voldoende inspanningen verricht om het functioneren van eiseres te verbeteren. Gedurende vijf jaar zijn aan eiseres voldoende verbeterkansen geboden, aldus verweerder. De ongeschiktheid van eiseres is dan ook voldoende met concrete gedragingen onderbouwd. Voorts heeft de negatieve en afwachtende houding van eiseres geleid tot het ontbreken van vertrouwen dat zij in staat is de functie van casemanager zelfstandig uit te voeren. De schorsing van eiseres is gerechtvaardigd en het dienstbelang verzet zich, nu voor eiseres geen werkzaamheden meer beschikbaar zijn en met haar geen afspraken mogelijk zijn over vrijstelling van werkzaamheden, tegen terugkeer op de werkvloer.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5.
Ingevolge artikel 8:6, eerste lid, van de CAR/UWO kan aan de ambtenaar ontslag worden verleend op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking anders dan op grond van ziekten of gebreken. Ontslag op grond van dit artikel wordt eervol verleend.
Ingevolge artikel 8:8, eerste lid, van de CAR/UWO kan een ambtenaar die vast is aangesteld eervol worden ontslagen op een bij het besluit omschreven grond, niet vallende onder de gronden in vorige artikelen van dit hoofdstuk genoemd.
Ingevolge artikel 8:15:1, eerste lid, aanhef en onder d, van de CAR/UWO kan onverminderd het bepaalde in artikel 16:1:2 de ambtenaar door het college worden geschorst in andere gevallen waarin schorsing wordt gevorderd door het belang van de dienst.
Ingevolge artikel 8:15:1, tweede lid, van de CAR/UWO bevat het schorsingsbesluit in ieder geval een aanduiding van het tijdstip waarop de schorsing ingaat, een nauwkeurige aanduiding van de in het eerste lid bedoelde omstandigheid of omstandigheden welke tot de schorsing aanleiding heeft of hebben gegeven en een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de duur van de schorsing.
6.
De rechtbank dient te beoordelen of verweerder op goede gronden is overgegaan tot verlening van ontslag aan eiseres per 1 december 2013 en tot de schorsing van eiseres tot het einde van het dienstverband.
Aan het ontslagbesluit is primair ten grondslag gelegd dat eiseres onvoldoende functioneert in de functie van casemanager. Naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (bijvoorbeeld CRvB 20 augustus 2009, LJN BJ7017; CRvB 6 januari 2005, LJN AS2575) moet de ongeschiktheid - zich uitend in het ontbreken van eigenschappen, mentaliteit en instelling die voor het op goede wijze vervullen van de functie vereist zijn - worden aangetoond aan de hand van concrete gedragingen en zal van ontslag in het algemeen niet eerder sprake kunnen zijn dan nadat de ambtenaar door het bevoegd gezag op zijn functioneren en gedrag is aangesproken en in de gelegenheid is gesteld dit te verbeteren.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de door verweerder gegeven en door eiseres getekende beoordelingen op 11 december 2007, 26 oktober 2009, 20 mei 2010 in rechte onaantastbaar en, zoals eiseres ook ter zitting heeft bevestigd, niet in geschil zijn. Deze beoordelingen, waarin het functioneren van eiseres als enigszins onvoldoende is gekwalificeerd, hebben dan ook als een vaststaand gegeven te gelden. Sinds 2007 is bovendien de jaarlijkse periodieke salarisverhoging niet aan eiseres toegekend vanwege onvoldoende functioneren. Tegen deze beslissingen heeft eiseres geen rechtsmiddelen aangewend. Ook overigens bevatten de gedingstukken verschillende verslagen van beoordelings- en evaluatiegesprekken op grond waarin tot uitdrukking komt dat eiseres op verschillende punten onvoldoende functioneert. Gelet op het voorgaande staat de ongeschiktheid van eiseres voor de functie van casemanager naar oordeel van de rechtbank genoegzaam vast.
De beroepsgrond dat eiseres onvoldoende gelegenheid is geboden om zich te verbeteren en dat zij onvoldoende met haar tekortschieten is geconfronteerd slaagt niet. Uit de gedingstukken blijkt naar oordeel van de rechtbank dat eiseres er sinds 2006 regelmatig mee is geconfronteerd dat zij onvoldoende zelfstandig functioneert als casemanager en dat haar voldoende verbeterkansen zijn geboden. Verweerder heeft in de periode 2007 tot en met 2009 door middel van caseloadbesprekingen en periodieke gesprekken met onder meer als doel werkafspraken te maken aan eiseres voldoende ondersteuning, begeleiding en verbeterkansen geboden bij de uitoefening van haar werkzaamheden als casemanager. De beroepsgrond dat uit het personeelsdossier onvoldoende blijkt dat werkafspraken zijn gemaakt, wordt niet gestaafd door de verslagen van voornoemde gesprekken en kan evenmin slagen.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder in redelijkheid tot het oordeel kunnen komen dat er geen uitzicht bestaat op voldoende zelfstandig functioneren als casemanager door eiseres. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, anders dan eiseres betoogt, vanwege de reeds geboden verbeterkansen en het ontbreken van uitzicht op zelfstandig functioneren als casemanager in de toekomst, in redelijkheid kunnen afzien van het bieden van een laatste verbeterkans in de vorm van structurele begeleiding.
Naar het oordeel van de rechtbank was verweerder derhalve bevoegd om aan eiseres op grond van artikel 8:6 CAR/UWO wegens onvoldoende functioneren anders dan door ziekte of gebrek per 1 december 2013 ontslag te verlenen.
Hetgeen eiseres overigens heeft aangevoerd behoeft geen bespreking meer. Nu de rechtbank reeds van oordeel is dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen overgaan tot het ontslag van eiseres op grond van artikel 8:6 CAR/UWO komt de rechtbank aan de beoordeling van het ontslag op grond van artikel 8:8 CAR/UWO niet meer toe.
De desbetreffende beroepsgronden slagen niet.
7.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder eveneens in redelijkheid kunnen overgaan tot schorsing van eiseres tot het einde van het dienstverband. De tijdelijke werkzaamheden die eiseres heeft uitgevoerd vanaf januari 2012 tot en met augustus 2012 waren afgerond. Omdat er geen andere werkzaamheden voor eiseres voorhanden waren en eiseres niet akkoord was met vrijstelling van werkzaamheden, zou het alternatief zijn geweest dat eiseres tot het einde van het dienstverband zonder taakopdracht moeten verblijven op de werkvloer. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat dit een onwenselijke situatie zou opleveren en dat de schorsing op grond van dienstbelang gerechtvaardigd was.
De desbetreffende beroepsgronden slagen derhalve niet.
8.
Het beroep is ongegrond.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.A.M. de Loo (voorzitter), en mr. E.J. Govaers en
mr. D.W.M. Wenders, leden, in aanwezigheid van P.J.M. Bertus, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 november 2013.
w.g. Bertus,
griffier
w.g. De Loo,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 5 november 2013

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.