In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 5 november 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, werkzaam als casemanager bij de Kredietbank Limburg, en haar werkgever, de Kredietbank Limburg. Eiseres is sinds 1993 in dienst bij verweerder en heeft sinds 2005 de functie van casemanager vervuld. De rechtbank oordeelt dat de ongeschiktheid van eiseres voor deze functie vaststaat, gebaseerd op verschillende door haar getekende en in rechte onaantastbare beoordelingen die haar functioneren als onvoldoende kwalificeren. Sinds 2007 heeft eiseres geen jaarlijkse salarisverhoging ontvangen vanwege haar onvoldoende functioneren, en zij heeft tegen deze beslissingen geen rechtsmiddelen aangewend. De rechtbank concludeert dat eiseres voldoende kansen heeft gekregen om haar functioneren te verbeteren, maar dat er geen uitzicht is op zelfstandig functioneren in de toekomst.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder op goede gronden heeft besloten tot ontslag van eiseres per 1 december 2013, op basis van artikel 8:6 van de CAR/UWO, dat ontslag wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid mogelijk maakt. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat zij onvoldoende gelegenheid heeft gekregen om haar functioneren te verbeteren en dat er onvoldoende begeleiding is geboden. De rechtbank oordeelt echter dat verweerder voldoende inspanningen heeft verricht om eiseres te ondersteunen en dat de ongeschiktheid van eiseres voldoende is aangetoond aan de hand van concrete gedragingen.
Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de schorsing van eiseres tot het einde van het dienstverband gerechtvaardigd was, omdat er geen andere werkzaamheden voor haar beschikbaar waren en zij niet akkoord ging met vrijstelling van werkzaamheden. De rechtbank verklaart het beroep van eiseres ongegrond, waarmee het ontslag en de schorsing worden bevestigd.