ECLI:NL:RBLIM:2013:8505

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
8 november 2013
Publicatiedatum
8 november 2013
Zaaknummer
AWB-13_830u
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Th.M. Schelfhout
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strijdigheid van gebruik van bijgebouw als slaapkamer in relatie tot bestemmingsplan

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 8 november 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een bewoner van Ohé, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maasgouw. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder om handhavend op te treden tegen het gebruik van een bijgebouw als slaapkamer, wat volgens haar in strijd was met de verleende bouwvergunning en het bestemmingsplan. De rechtbank oordeelde dat het gebruik van de ruimte als slaapkamer niet was toegestaan, aangezien een bijgebouw in functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. De rechtbank stelde vast dat de bouwtekening een garage met berging vergunde en dat het gebruik van deze ruimte als slaapkamer in strijd was met de planvoorschriften.

De rechtbank concludeerde dat verweerder in beginsel gehouden was om handhavend op te treden tegen dit strijdige gebruik. Eiseres had eerder verzocht om handhaving, maar verweerder had dit verzoek afgewezen, wat leidde tot het beroep van eiseres. De rechtbank oordeelde dat het feitelijke gebruik van de ruimte niet betekende dat de kwalificatie van het pand veranderde van bijgebouw naar hoofdgebouw. De rechtbank vernietigde het besluit van verweerder en droeg hem op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13 / 830

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 november 2013 in de zaak tussen

[naam], te Ohé, eiseres

(gemachtigde: mr. G.A.M. van de Wouw),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maasgouw, verweerder

(gemachtigde: L. Voss),
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:[naam 2], te Ohé.

Procesverloop

Bij besluit van 10 juli 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd om handhavend op te treden.
Bij besluit van 28 december 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Op 28 mei 2013 heeft verweerder een nieuw besluit genomen, waarbij het bezwaar van eiseres wederom kennelijk ongegrond is verklaard.
Bij brief van 20 juni 2013 heeft de rechtbank partijen meegedeeld dat dit nieuwe besluit wordt betrokken bij de beoordeling van het beroep.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2013.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Derde-partij is verschenen.

Overwegingen

1.
De rechtbank heeft [naam 3] te Ohé, mede-eigenaar van het pand aan de [locatie pand] te Ohé aangeschreven en in de gelegenheid gesteld als derde-partij aan dit geding deel te nemen. Deze heeft op de desbetreffende brieven niet gereageerd. Wel heeft[naam 2], eveneens mede-eigenaar van genoemd pand, te kennen gegeven als derde-partij aan dit geding te willen deelnemen en de rechtbank heeft haar daartoe in de gelegenheid gesteld.
2.
Bij brief van 9 april 2012 heeft eiseres verweerder verzocht handhavend op te treden wat betreft de woning van haar buren aan de [locatie pand] te Ohé die volgens haar in strijd met de regelgeving op een te korte afstand van haar woning is opgericht. Bij besluit van 10 juli 2012 heeft verweerder geweigerd om handhavend op te treden. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat de woning qua afstand tot de perceelgrens conform de verleende bouwvergunning (thans omgevingsvergunning voor bouwen) is gerealiseerd.
3.
Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt. Zij heeft daarbij betoogd dat er in strijd met de wet is gebouwd. Daarbij heeft zij enkele foto’s als bijlage gevoegd. Ook heeft zij de ernst van de conflictueuze situatie tussen haar en haar buren geschetst.
4.
Bij heroverweging in bezwaar heeft verweerder afgezien van het horen van eiseres en het bezwaar conform het advies van de commissie bezwaarschriften kennelijk ongegrond verklaard. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een overtreding, zoals ook is overwogen in het primaire besluit. Volgens verweerder ziet het bezwaarschrift op voornamelijk privaatrechtelijke zaken, die voor de onderhavige procedure niet relevant zijn.
5.
Hangende het door eiseres tegen dit besluit ingestelde beroep, heeft verweerder naar aanleiding van nader onderzoek een nieuwe beslissing op bezwaar genomen. De rechtbank houdt het ervoor dat verweerder daarmee het eerste besluit van 28 december 2012 heeft ingetrokken. Verweerder heeft wederom afgezien van het horen van eiseres en het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat, hoewel sprake is van een verschil tussen de bouwtekening van de vergunde woning en de feitelijke situatie voor wat betreft de afstand tot de zijdelingse perceelgrens, er geen sprake is van een overtreding. Voor zover wel sprake zou zijn van een overtreding is handhavend optreden volgens verweerder zodanig onevenredig in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in deze concrete situatie hoort te worden afgezien.
6.
In een aanvullend beroepschrift heeft eiseres aangevoerd dat verweerder ten onrechte geen nieuw advies heeft gevraagd van de commissie bezwaarschriften en dat verweerder ten onrechte wederom heeft afgezien van het horen van eiseres. Zeker nu verweerder een te beperkte uitleg heeft gegeven aan het handhavingsverzoek en het bezwaar. Volgens eiseres heeft verweerder zich ten onrechte beperkt tot de maatvoering en situering van de begane grond. Eiseres heeft betoogd dat in het achtervlak boven de berging/garage een dakkapel zonder de daarvoor benodigde vergunning is geplaatst. Ook heeft eiseres betoogd dat deze ruimte wordt gebruikt als slaapkamer. Dit betekent volgens eiseres dat het “aangebouwde bijgebouw” onderdeel is geworden van het hoofdgebouw. Hoofdgebouwen moeten op basis van het bestemmingsplan veel verder uit de erfgrens worden gesitueerd.
Daarnaast heeft eiseres aangevoerd dat de zeer smalle ruimte tussen de zijgevels van haar pand en het pand van haar buren tot problemen leidt. Zo kan zij onmogelijk normaal onderhoud plegen aan haar woning en aan haar riolering. Volgens eiseres is handhavend optreden tegen de door haar gestelde overtreding niet onevenredig.
7.
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
8.
Ten aanzien van de beroepsgrond van eiseres dat verweerder haar ten onrechte niet heeft gehoord in bezwaar overweegt de rechtbank dat ingevolge artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van het horen van een belanghebbende kan worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. Van een kennelijk ongegrond bezwaar is sprake wanneer uit het bezwaarschrift zelf reeds aanstonds blijkt dat de bezwaren van de indiener van het bezwaarschrift ongegrond zijn en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie. Naar het oordeel van de rechtbank is hiervan, zeker na de tweede controle die aan de nieuwe beslissing op bezwaar van 28 mei 2013 ten grondslag ligt, geen sprake. Deze beroepsgrond slaagt.
9.
Door eiseres is voorts betoogd dat verweerder het handhavingsverzoek te beperkt heeft opgevat. De rechtbank deelt dit standpunt. Hoewel uit het aanvankelijke verzoek om handhaving niet duidelijk blijkt dat eiseres meer heeft beoogd dan handhavend optreden wat betreft de afstand van de woning van haar buren tot aan de zijdelingse perceelgrens, had verweerder in elk geval uit hetgeen in bezwaar is aangevoerd, inclusief de daarbij behorende bijlagen, moeten begrijpen dat het verzoek van eiseres ook was gericht op handhavend optreden tegen de in afwijking van de bouwvergunning gerealiseerde dakkapel boven de berging/garage. Naar het oordeel van de rechtbank hangt het gebruik van die ruimte daarmee zo nauw samen dat verweerder als hij een onderzoek naar deze dakkapel zou hebben ingesteld en als hij eiseres in bezwaar zou hebben gehoord, ook het gebruik van deze ruimte bij zijn afwegingen zou hebben betrokken. Ook deze beroepsgrond slaagt.
10.
Met verweerder is de rechtbank ten aanzien van de situering van het bouwwerk van oordeel dat niet is gebleken van strijdigheid met de bouwvergunning. Uit de door verweerder uitgevoerde controle blijkt dat de maatvoering (buitenmaten) van het bouwwerk in overeenstemming is met de bouwvergunning en dat de feitelijke situering van drie van de vier hoeken hiermee eveneens in overeenstemming is. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat daarmee de plaats van de vierde hoek een gegeven is. Een mogelijke verklaring voor de afwijking ten opzichte van de tekening, is dat op die tekening de perceelgrens niet is ingetekend conform de feitelijke (kadastraal juiste) situatie. Dit doet echter niet af aan het gegeven dat de maatvoering van het bouwwerk en de situering in overeenstemming is met de bouwvergunning. De feitelijke afstand tot de perceelgrens als ingetekend op de bouwtekening is voorts niet in strijd met de bepalingen van het vigerende bestemmingsplan. Deze beroepsgrond treft dus geen doel.
11.
Tussen partijen is niet in geschil en de rechtbank stelt vast dat de dakkapel in strijd met de verleende bouwvergunning is gerealiseerd. Ter zitting is door de gemachtigde van verweerder verklaard dat deze dakkapel kan worden gelegaliseerd indien daar een omgevingsvergunning voor wordt aangevraagd. De rechtbank is van oordeel dat de thans gestelde mogelijkheid van legalisatie van de dakkapel niet betekent dat ten tijde van de heroverweging in bezwaar reeds concreet zicht op legalisatie bestond. Van concreet zicht op legalisatie was op dat moment naar het oordeel van de rechtbank geen sprake, nu in het geheel nog niet was erkend dat sprake was van een in strijd met de bouwvergunning gerealiseerde dakkapel.
12.
Ter zitting heeft derde-partij desgevraagd verklaard dat de ruimte ten behoeve waarvan de dakkapel is gerealiseerd, is gebruikt als slaapkamer en dat deze ruimte in de informatie ten behoeve van de voorgenomen verkoop van de woning ook zo wordt aangeduid. Naar het oordeel van de rechtbank is het gebruik van deze ruimte als slaapkamer in strijd met de verleende bouwvergunning, nu blijkens de bouwtekening een garage met berging is vergund en deze ruimte kennelijk bij de toetsing van de bouwaanvraag aan het destijds geldende bestemmingsplan is beschouwd als bijgebouw, omdat de planvoorschriften van dat bestemmingsplan een woning (als hoofdgebouw) op een dergelijke korte afstand tot de zijdelingse perceelgrens niet toelaten. Het gebruik van een bijgebouw als slaapkamer is volgens de bepalingen van zowel het destijds geldende als het vigerende bestemmingsplan niet toegestaan, nu een bijgebouw in functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw (de woning) en een slaapkamer is te beschouwen als een primaire (niet ondergeschikte) woonfunctie. Verweerder is in beginsel dan ook gehouden om handhavend op te treden tegen dit strijdige gebruik.
13.
Anders dan eiseres betoogt, is de rechtbank van oordeel dat het feitelijke strijdige gebruik van de ruimte niet betekent dat de kwalificatie van het desbetreffende deel van het pand zoals dat is vergund en daarbij in overeenstemming is bevonden met de bepalingen van het destijds geldende bestemmingsplan, wijzigt van bijgebouw in hoofdgebouw, dat volgens de bepalingen van het bestemmingsplan verder uit de perceelgrens had moeten worden gebouwd dan een bijgebouw. In zoverre slaagt dit betoog van eiseres niet.
14.
Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het besluit op bezwaar van 28 mei 2013. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
15.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
16.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op €1180,- (1,5 punt voor het indienen van het beroepschrift tegen het besluit van 28 december 2012 en de beroepsgronden tegen het nieuwe besluit op bezwaar van 28 mei 2013 en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 472,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 28 mei 2013;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 160,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1180,-, te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Th.M. Schelfhout, rechter, in aanwezigheid van mr. N.F.M. Beurskens-Roelofs, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 november 2013
w.g. mr. N.F.M. Beurskens-Roelofs,
griffier
w.g. mr. Th.M. Schelfhout,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 8 november 2013

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.