uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 januari 2013 in de zaak tussen
[eiser], te Merselo, eiser,
(gemachtigde: mr.drs. B. Pijnaker),
de Belastingdienst Toeslagen, kantoorhoudende te Utrecht, verweerder.
(gemachtigde: drs. J.G.C. van de Werken).
Bij besluit van 3 augustus 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder het voorschot kinderopvangtoeslag als bedoeld in de Wet kinderopvang (Wko) over het berekeningsjaar 2009 herzien.
Bij besluit van 23 april 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 oktober 2012. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Met toepassing van het bepaalde in artikel 8:64 van de Awb heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting van 1 oktober 2012 geschorst.
Met toepassing van het bepaalde in artikel 8:64, vijfde lid, van de Awb is behandeling op een nadere zitting achterwege gelaten.
1. Eiser heeft over het kalenderjaar 2009 een voorschot kinderopvangtoeslag ontvangen als tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang voor zijn kinderen. Er was sprake van gastouderopvang via (onder meer) gastouderbureau Roodkapje. Verweerder heeft het recht op kinderopvang bij besluit van 3 augustus 2011 herzien. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt. Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder eisers bezwaar ongegrond verklaard. In dat besluit heeft verweerder overwogen dat op grond van de aangeleverde bankafschriften is vastgesteld dat eiser de eigen bijdrage met betrekking tot de gastouderopvang via gastouderbureau Roodkapje heeft terugontvangen, zodat eiser geen eigen bijdrage heeft betaald. Volgens verweerder is daardoor voor de gastouderopvang in 2009 geen sprake van gemaakte kosten voor kinderopvang zodat eiser geen recht heeft op kinderopvangtoeslag voor beide kinderen voor wat betreft de gastouderopvang via gastouderbureau Roodkapje.
2. Uit het feit dat eiser vooraf met het gastouderbureau heeft afgesproken dat dit bureau schenkingen van de gastouders zal incasseren en doorstorten aan eiser, blijkt volgens verweerder dat eiser de schenking vooraf heeft geaccepteerd. Hieruit volgt dat eiser niet de intentie heeft gehad om de eigen bijdrage te betalen, aldus verweerder.
3. In beroep heeft eiser zich primair op het standpunt gesteld dat de door hem gemaakte kosten uitgaan boven de ontvangen kinderopvangtoeslag en dat eiser de kosten (inclusief de eigen bijdrage) heeft betaald. Volgens eiser zijn de separaat ontvangen schenkingen niet van invloed op het recht op kinderopvangtoeslag. Dit blijkt volgens eiser uit de jaaropgaven van het gastouderbureau alsmede uit de bankafschriften. Subsidiair stelt eiser dat indien de schenkingen wel de kosten verminderen er nog steeds een aanzienlijk bedrag aan kosten overblijft waarbij de berekening van het definitieve recht op kinderopvangtoeslag 2009 gebaseerd moet worden op de totale opvangkosten minus de ontvangen schenkingen. Het ontvangen voorschot kinderopvangtoeslag vermindert de kosten niet, aldus eiser.
4. De rechtbank dient op basis van de aangevoerde beroepsgronden te beoordelen of het bestreden besluit in strijd is met het geschreven recht dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
5. Ingevolge artikel 1, eerste lid, onder n, van de Wko, zoals die gold ten tijde hier van belang, is kinderopvangtoeslag een tegemoetkoming van het Rijk in de kosten van kinderopvang.
6. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wko, zoals dit gold ten tijde hier van belang, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) van toepassing.
7. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Wko, voor zover hier van belang, heeft een ouder aanspraak op kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten jegens het Rijk, indien het gastouderopvang betreft die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.
8. Ingevolge artikel 52 van de Wko geschiedt de kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.
9. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Wko is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van:
a. de draagkracht, en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1° het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2° de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3° de soort kinderopvang.
10. Ingevolge artikel 2, eerste lid, onderdeel h, van de Awir is een tegemoetkoming een financiële bijdrage van het Rijk op grond van een inkomensafhankelijke regeling.
11. Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Awir verleent de Belastingdienst/Toeslagen, indien de tegemoetkoming naar verwachting niet binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag zal worden toegekend, de belanghebbende een voorschot tot het bedrag waarop de tegemoetkoming vermoedelijk zal worden vastgesteld. De Belastingdienst/Toeslagen kan ingevolge het vierde lid het voorschot herzien. In het vijfde lid is bepaald dat een herziening van het voorschot kan leiden tot een terug te vorderen bedrag.
12. Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Awir verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
13. Ingevolge artikel 26 van de Awir, voor zover thans van belang, is de belanghebbende het bedrag van terugvordering in zijn geheel verschuldigd, indien een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag.
14. De rechtbank overweegt het volgende.
15. Naar vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt uit de artikel 18, van de Awir, in samenhang met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wko, dat degene die kinderopvangtoeslag ontvangt moet kunnen aantonen dat hij kosten voor kinderopvang heeft gemaakt en wat de hoogte is van deze kosten, onder meer de uitspraak van 19 december 2012, LJN: BY6772.
16. De rechtbank overweegt allereerst dat niet in geschil is dat eiser de facturen voor de afgenomen kinderopvang die hem op grond van de overeenkomst tussen eiser en het gastouderbureau, zijn gestuurd, heeft voldaan. De bedragen die aan eiser in rekening zijn gebracht zijn in overeenstemming met het aantal overeengekomen uren aan kinderopvang en de daarvoor overeengekomen uurprijs. Hiermee is in beginsel voldaan aan de hiervoor weergegeven rechtsregel: eiser heeft aangetoond dat hij overeenkomstig het contract met het gastouderbureau kosten heeft gemaakt voor kinderopvang.
17. De rechtsvraag die partijen verdeeld houdt, betreft de vraag of door de schenking door de gastouders aan eiser van de eigen bijdragen, op een wijze zoals is geschied, in strijd is met de Wko zodat eiser geen recht heeft op kinderopvangtoeslag. Eiser heeft bankafschriften in het geding gebracht waaruit blijkt dat de gastouders periodiek bedragen hebben gestort op de rekening van het gastouderbureau, welke bedragen diezelfde dag door het gastouderbureau zijn doorgestort aan eiser, waarbij deze bedragen even groot zijn als de eigen bijdrage van eiser.
18. Verweerder betoogt in dit verband dat eiser door de schenkingen feitelijk geen eigen bijdrage heeft betaald zodat hij per saldo geen kosten heeft gemaakt voor kinderopvang, er is dan ook niet voldaan aan het vereiste dat er sprake moet zijn van gemaakte kosten. De opgezette constructie druist volgens verweerder in tegen de bedoeling van de wetgever die heeft beoogd om een gedeelte van de kosten voor rekening van de ouders te laten komen. Als de gastouder de vraagouder financieel tegemoet wil komen, dient hij dat te doen door gratis uren kinderopvang te leveren of een lager uurtarief te hanteren, zo betoogt verweerder. Verweerder verwijst verder naar een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 26 april 2012 (LJN: BW4755).
19. De rechtbank is van oordeel dat de schenkingen van de gastouders via het gastouderbureau aan eiser van bedragen die even groot zijn als de in rekening gebrachte eigen bijdragen niet is strijd zijn gedaan met de Wko of een andere rechtsregel. Daarbij overweegt zij dat de Afdeling in een uitspraak van 19 december 2012 (LJN BY6772) heeft overwogen dat de Wko niet in de weg staat aan een schenking door de gastouder van een bedrag ter grootte van de eigen bijdrage. In casu is niet in geschil dat er sprake is geweest van schenkingen door de gastouders aan eiser ter grootte van de eigen bijdragen. Er is geen sprake van verrekening met gesloten beurzen, maar van twee separate geldstromen, waarbij eiser ten aanzien van de schenkingen inzichtelijk heeft gemaakt dat de gastouders bedragen hebben gestort op de rekening van het gastouderbureau, welke bedragen onmiddellijk zijn doorgestort op de rekening van eiser. Nu verweerder niet heeft betwist dat sprake was van schenkingen, is er geen aanleiding om eiser te vragen om aan te tonen dat daarvan sprake was. De rechtbank ziet in de gekozen schenkingsroute, via de gastouderbureau, ook geen aanleiding om te oordelen dat eiser geen kosten heeft gemaakt. Maatgevend is immers uitsluitend of de kosten die conform het contract in rekening zijn gebracht geheel zijn betaald aan het gastouderbureau. Dat het gastouderbureau na afloop van die betalingen een rol heeft gespeeld bij de schenking doet daar niet aan af. Daaraan doet ook niet af dat de door eiser door kinderopvang gemaakte kosten volledig door de latere schenkingen zijn gecompenseerd. Zoals hiervoor is overwogen is er geen rechtsregel die belet dat de gastouders schenkingen doen aan de vraagouders. Anders dan de rechtbank Rotterdam heeft overwogen (LJN 4755) is de rechtbank niet van oordeel dat slechts sprake is van gemaakte kosten indien de vermogenspositie van een vraagouder - na verrekening van schenkingen -per saldo wordt aangetast.
20. De rechtbank acht de voorliggende materie vergelijkbaar met de wettelijke regels betreffende het kostenbegrip in belastingzaken. Daarom zoekt zij aansluiting bij de jurisprudentie van de Hoge Raad, zoals weergegeven in de uitspraak van 6 maart 1991 (LJN: ZC4537). De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de opvatting, dat kosten die kunnen worden bestreden uit daartoe ontvangen bedragen welke niet tot het belastbare inkomen behoren, nimmer als aftrekbare kosten kunnen worden aangemerkt, in haar algemeenheid niet juist is. Kosten houden niet op te drukken op de inkomsten, en verliezen mitsdien hun karakter van aftrekbare kosten niet, indien zij kunnen worden bestreden uit bedragen, ontvangen in de persoonlijke sfeer. Die overwegingen toepassend op de onderhavige situatie, is de rechtbank van oordeel dat de omstandigheid dat de gastouder de eigen bijdrage terugschenkt aan de vraagouder, nadat de totale kosten van kinderopvang daadwerkelijk zijn betaald aan het gastouderbureau, niet betekent dat geen sprake is van te betalen kosten in de zin van artikel 5 van de Wko.De rechtbank ziet voor haar oordeel tevens steun in de inhoud van de parlementaire stukken uit 2008 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007-2008, Aanhangsel van de Handelingen, 1887, p. 3853 en 3854) waarnaar eiser in de gronden van beroep van 27 juli 2012 heeft verwezen. Daarin heeft toenmalig staatssecretaris Dijksma vragen beantwoord over - kort gezegd - een werkwijze als die van gastouderbureau Roodkapje. Zie met name het antwoord op vraag 5: “(..) De tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang is afhankelijk van het aantal afgenomen uren, de prijs die door de gastouder en het gastouderbureau aan de ouder worden doorberekend, de maximum uurprijs en het inkomen van de ouder. Daarnaast staat het ouders vrij om – conform het schenkingsrecht – kinderen fiscaal vrijgesteld een gift te doen. Op basis van het rekenvoorbeeld kan ik geen uitspraak doen of er sprake is van oneigenlijk gebruik (..).”
21. Hieruit blijkt naar dezerzijds oordeel – anders dan verweerder steeds heeft betoogd - niet zonder meer dat het doen van schenkingen ter grootte van de eigen bijdrage door de gastouder via het gastouderbureau aan de vraagouder indruist tegen de bedoeling van de wetgever. Naar het oordeel van de rechtbank is het standpunt van verweerder, dat bij de door eiser gehanteerde praktijk geen sprake is van “te maken kosten” in de zin van de Wko, dan ook rechtens niet houdbaar.
22. Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt. Aan bespreking van het subsidiaire standpunt van eiser komt de rechtbank daarom niet toe.
23. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 944,00. Voor de in aanmerking te nemen proceshandelingen worden 2 punten toegekend (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting). Het gewicht van de zaak wordt bepaald op gemiddeld, hetgeen correspondeert met de wegingsfactor 1.
24. Tevens bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door of namens deze betaalde griffierecht ten bedrage van € 42,00 volledig vergoedt.
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedure bij de rechtbank, aan de zijde van eiser begroot op € 944,00 (wegens kosten van rechtsbijstand) te betalen aan eiser;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht ten bedrage van € 42,00 volledig vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.J. Zippelius, rechter, in aanwezigheid van
C.M.E. Geraedts, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 januari 2013.
w.g. C.M.E. Geraedts,
griffier w.g. mr. B.J. Zippelius,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 30 januari 2013
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.