ECLI:NL:RBLIM:2013:BZ4211

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
13 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
82.188581.12
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte wegens gebrek aan bewijs in zaak om grondwerkzaamheden in graft

In deze zaak, behandeld door de economische politierechter C.M.W. Nobis, stond de verdachte terecht voor het ten laste gelegde feit van het uitvoeren van grondwerkzaamheden in een graft, gelegen binnen het bodembeschermingsgebied Mergelland, in de gemeente Eijsden-Margraten. De tenlastelegging betrof de periode van 1 april 2011 tot en met 6 juni 2011, waarbij de verdachte zou hebben gehandeld in strijd met de Omgevingsverordening Limburg en de Wet Milieubeheer. De officier van justitie vorderde een geldboete van € 500,-, subsidiair 10 dagen hechtenis.

Tijdens de zitting op 27 februari 2013 heeft de verdachte ontkend grondwerkzaamheden te hebben uitgevoerd of opdracht daartoe te hebben gegeven. Zij verklaarde dat zij pas achteraf had geconstateerd dat er grondwerkzaamheden op haar perceel waren verricht en dat zij de graft onmiddellijk had hersteld. De economische politierechter oordeelde dat de verklaring van de verdachte niet onaannemelijk was en dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen.

De rechter merkte op dat de Omgevingsverordening Limburg, die op 1 januari 2011 in werking was getreden, geen strafbepaling bevatte die het handelen in strijd met de voorschriften als strafbaar feit kwalificeerde. Dit leidde tot de conclusie dat, zelfs indien het tenlastegelegde feit bewezen zou worden, er ontslag van rechtsvervolging zou volgen. De economische politierechter vernietigde de eerder uitgevaardigde strafbeschikking en sprak de verdachte vrij van het ten laste gelegde feit.

De uitspraak vond plaats op 13 maart 2013, waarbij het parketnummer 82.188581.12 werd gehanteerd. De uitspraak werd gedaan in tegenwoordigheid van griffier M. Romme, en de zaak werd behandeld in de zittingsplaats Maastricht.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK LIMBURG
Sector Strafrecht
Zittingsplaats Maastricht
Parketnummer: 82.188581.12
Datum uitspraak: 13 maart 2013
vonnis van de economische politierechter Maastricht, in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
wonende aan de [adresgegevens verdachte].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 27 februari 2013.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
zij in of omstreeks de periode van 1 april 2011 tot en met 6 juni 2011, in elk geval in het jaar 2011, in de gemeente Eijsden-Margraten, al dan niet opzettelijk, in een graft, gelegen binnen het bodembeschermingsgebied Mergelland grondwerkzaamheden heeft uitgevoerd, door toen daar een inrit of weg aan te leggen;
De bewijsbeslissing
De economische politierechter heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht. De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte een geldboete op te leggen van € 500,-, subsidiair 10 dagen hechtenis.
De economische politierechter acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
De economische politierechter overweegt hiertoe dat verdachte, eigenaar van het perceel aan de [adres], alwaar de graft die is aangetast is gelegen, ontkent dat zij grondwerkzaamheden in de graft heeft gepleegd of daartoe opdracht of daaraan feitelijk leiding heeft gegeven. Eerst achteraf heeft ze geconstateerd dat een heel stuk was weggegraven en er een weg was aangelegd op haar perceel. Zij wil niet zeggen wie dat heeft gedaan. Ze geeft aan de graft meteen te hebben hersteld.
Verdachte heeft aangegeven dat zij vanuit haar woning, waar ze in die tijd al niet meer vaak verbleef, geen uitzicht had op de locatie waar de graft is aangetast. Bovendien werden destijds nabij de locatie van haar perceel waarop de graft is gelegen, ook andere grondwerk-zaamheden uitgevoerd in verband met de riolering en de aanleg van een stoep. Verder heeft ook het waterschap in die tijd aldaar grondwerkzaamheden verricht, zodat het voor haar niet evident kenbaar is geweest dat grondwerkzaamheden op haar perceel werden verricht.
De economisch politierechter acht de verklaring van verdachte niet onaannemelijk, zodat zij bij gebrek aan bewijs dient te worden vrijgesproken.
Over de strafbaarheid
De economische politierechter merkt verder ten overvloede nog het volgende op over de strafbaarheid van het verweten feit.
Ingevolge Hoofdstuk 2, paragraaf 3, artikel 2.18, tweede lid, aanhef en onder f, van de Omgevingsverordening Limburg, is het verboden in het Bodembeschermingsgebied Mergelland buiten een inrichting, voor zover hier relevant, in een graft grondwerkzaamheden uit te voeren, behalve voor herstel en onderhoud van de graft.
De Omgevingsverordening Limburg, die op 1 januari 2011 in werking is getreden (Provinciaal Blad, Jaargang 2010, nr. 86), is een samenvoeging van de eerdere Provinciale Milieuverordening, de Wegenverordening, de Waterverordening en de Ontgrondingenverordening, die met de inwerkingtreding van deze verordening zijn ingetrokken.
Bij de bekendmaking van de Omgevingsverordening Limburg is vermeld dat, voor zover hier relevant, de wettelijke grondslag voor het bepaalde in hoofdstuk 2 van de Omgevingsverordening Limburg, artikel 1.2 van de Wet milieubeheer is. Dat betekent dat artikel 2.18 van de Omgevingsverordening Limburg is gebaseerd op artikel 1.2 van de Wet milieubeheer.
Overtreding van voorschriften bij of krachtens artikel 1.2, eerste lid, van de Wet Milieubeheer, is - voor zover aangeduid als strafbare feiten - ingevolge artikel 1a, onder 1 juncto artikel 2 en 6 van de Wet op de Economische Delicten (hierna:WED) als economisch delict strafbaar gesteld.
De economische politierechter stelt vast dat in de Omgevingsverordening Limburg – anders dan in artikel 9.1 van de voorheen geldende Provinciale Milieuverordening – geen bepaling is opgenomen die regelt dat het handelen in strijd met in die bepaling nader genoemde voorschriften van de Omgevingsverordening Limburg, een strafbaar feit is.
De economische politierechter stelt verder vast dat in artikel 8.1 van de Omgevingsverordening Limburg is bepaald dat handelen in strijd met, voor zover hier relevant, artikel 2.18, gestraft wordt met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie.
Deze strafbepaling, die impliceert dat overtreding van artikel 2.18 van de Omgevingsverordening Limburg, aangemerkt wordt als een (commuun) strafbaar feit, is naar het oordeel van de economische politierechter in strijd met het bepaalde in artikel 1a, onder 1 van de WED, hetgeen er toe leidt dat artikel 8.1 van de Omgevingsverordening Limburg bij een bewezenverklaring buiten toepassing zou moeten worden gelaten.
Dat zou betekenen dat bij een bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit, ontslag van rechtsvervolging zou moeten volgen, nu het feit in dat geval niet als een (economisch) strafbaar feit zou kunnen worden gekwalificeerd.
DE UITSPRAAK
De economische politierechter:
- vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking en beslist als volgt;
- spreekt verdachte van het ten laste gelegde vrij.
Dit vonnis is gewezen door:
C.M.W. Nobis, economische politierechter, in tegenwoordigheid van M. Romme, griffier,
en is uitgesproken op 13 maart 2013.