ECLI:NL:RBLIM:2013:BZ6080

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
3 april 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
03/700112-12
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag door hevige gemoedsbeweging na beschuldiging van seksueel misbruik

Op 3 april 2013 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zijn vader heeft doodgeschoten. De verdachte werd beschuldigd van moord, maar de rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van voorbedachte raad. De zaak begon op 15 februari 2012, toen de verdachte een emotionele brief van zijn vader ontving, waarin deze hem beschuldigde van seksueel misbruik van twee kinderen. Deze beschuldiging leidde tot een hevige gemoedsbeweging bij de verdachte, die zich door de uitlatingen van zijn vader diep gekrenkt voelde. Na het lezen van de brief verliet hij in paniek zijn huis, nam een wapen mee en ging naar het bedrijf van zijn vader. Daar volgde een achtervolging, waarbij de verdachte zijn vader beschoot en uiteindelijk dodelijk verwondde.

De rechtbank concludeerde dat de verdachte in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling handelde en niet in staat was om na te denken over de gevolgen van zijn daad. De tijd tussen het lezen van de brief en de fatale schoten was zeer kort, wat de rechtbank deed besluiten dat er geen sprake was van voorbedachte raad. De verdachte werd wel schuldig bevonden aan doodslag en kreeg een gevangenisstraf van acht jaar opgelegd. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de impact op de nabestaanden, maar hield ook rekening met de emotionele toestand van de verdachte op het moment van de daad. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en de griffier was aanwezig tijdens de zitting.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/700112-12
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 3 april 2013
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboortedatum en plaats],
wonende te [adres en woonplaats].
Gedetineerd [adres detentie]
Raadsman is mr. W.J.J. Lunsingh Tonckens, advocaat te Maastricht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 20 maart 2013, waarbij de officier van justitie, de verdediging en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: [slachtoffer] - al dan niet met voorbedachte raad - heeft gedood;
Feit 2: twee wapens en munitie voorhanden heeft gehad.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van feit 1 op het standpunt gesteld dat verdachte het slachtoffer met voorbedachte raad heeft gedood en dat aldus sprake is van moord. Zij acht feit 1 primair bewezen. Ook feit 2 acht de officier van justitie bewezen.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van feit 1 betoogd dat verdachte het slachtoffer vanuit een ogenblikkelijke en een voortdurende gemoedsopwelling heeft gedood en er aldus geen sprake is van voorbedachte raad. De verdediging verzoekt verdachte vrij te spreken van moord. De raadsman komt tot een bewezenverklaring van feit 1 subsidiair, doodslag.
Ten aanzien van feit 2 refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Evenals de officier van justitie en de verdediging, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd. De rechtbank heeft daarbij gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 20 maart 2013;
- het door het NFI verrichte pathologisch onderzoek.
Moord of doodslag?
De vraag die resteert en die de behandeling ter terechtzitting heeft beheerst, is of verdachte dat feit met voorbedachte raad heeft gepleegd, anders gezegd of sprake is van moord.
Bij de beantwoording van die vraag acht de rechtbank de navolgende feiten en omstandigheden van belang.
Feiten
Op 15 februari 2012 is de verdachte vroeg aan zijn werkdag begonnen. ’s Middags is hij gaan lunchen met een vriend en heeft hij ook nog een zonnestudio bezocht. Uiteindelijk is hij naar huis gegaan en heeft hij zijn laptop aangezet om aan offertes en dergelijke te gaan werken. Vervolgens heeft verdachte gezien dat hij een e-mail van zijn advocaat had ontvangen. Als bijlage bij die e-mail zat een brief die de vader van verdachte, het latere slachtoffer, aan de advocaat van verdachte had gestuurd. Verdachte en zijn vader hadden sinds enkele jaren een zakelijk geschil waarbij inmiddels advocaten waren betrokken en procedures lopende waren.
De betreffende brief was een antwoord van verdachtes vader op een brief van verdachte waarin deze verschillende zakelijke conflicten had omschreven. In zijn brief beschuldigde verdachtes vader hem van het seksueel misbruik van twee kleine kinderen uit de familie en vermeldde hij tevens dat verdachte dat misbruik tegenover hem had toegegeven.
De verdachte heeft zich, naar eigen zeggen, door deze uitlatingen tot op het bot getergd gevoeld door zijn vader. De verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven dat de beschuldiging van het misbruik een grote impact op zijn leven heeft gehad en dat dit de wijze waarop hij met kinderen, inclusief zijn eigen dochtertje omgaat, negatief beïnvloed heeft. Tot op vandaag heeft verdachte last van deze beschuldiging, aldus verdachte.
Bij het lezen van de beschuldigingen van seksueel misbruik knapte er iets bij hem en ging hij als het ware op zwart, aldus de verdachte ter terechtzitting. Halverwege het lezen van de brief is hij naar buiten gerend en helemaal op tilt in zijn auto gestapt en naar het bedrijf van zijn vader gereden. Uit de verklaring van de vriendin van verdachte dat verdachte de laptop open heeft laten staan en evenmin de betreffende brief heeft weggeklikt, leidt de rechtbank af dat de verdachte spoorslags is vertrokken, zoals hij zelf ook verklaart.
In de zijn auto had verdachte in de middenconsole een wapen, een magazijn en munitie liggen. Naar zijn zeggen had hij dat wapen bij zich omdat hij regelmatig in de uitoefening van zijn bedrijf met grote sommen geld moest rondrijden. In de auto heeft verdachte het magazijn in het wapen gestopt. Aangekomen bij het bedrijf is hij uitgestapt, heeft hij het wapen doorgeladen en is hij met het wapen in zijn hand naar de achterdeur van het bedrijf gelopen. Toen hij het bedrijf naar binnen wilde gaan, zag hij dat zijn vader via de voordeur naar buiten rende. Verdachte is toen achter zijn vader aangerend. Onderweg heeft verdachte op zijn vader geschoten, maar hem niet geraakt. Op een bepaald moment heeft verdachtes vader zich verscholen achter een geparkeerde auto. De verdachte heeft over de auto heen op zijn vader geschoten, maar hem opnieuw niet geraakt. Daarna is verdachtes vader weggerend, maar gestruikeld en voorover in de modder gevallen. Verdachte is toen naar zijn vader toe gelopen en is boven hem gaan staan. Verdachte heeft zijn vader daarna een aantal keren in de nek/het hoofd geschoten.
Hierna is de verdachte naar zijn auto teruggelopen en weggereden om zich kort daarna bij het politiebureau te melden. Daar heeft hij het magazijn uit het wapen gehaald en zijn wapen ingeleverd.
Uit het dossier volgt dat de tijd tussen het moment dat verdachte bij het bedrijf van zijn vader aankwam en dat hij daar wegreed een kleine vier minuten heeft bedragen. In die vier minuten heeft de achtervolging van zijn vader plaatsgevonden en heeft verdachte de dodelijke schoten gelost. De tijd die nodig is om de afstand tussen de woning van verdachte en het bedrijf van zijn vader met de auto te overbruggen bedraagt volgens zeggen van de verdachte ongeveer vijf minuten. Nu verdachte direct na het lezen van de door hem als krenkend ervaren zinsnede in de auto is gestapt, zijn tussen het ontstaan van de gemoedsbeweging en het doden van verdachtes vader maximaal negen minuten verstreken.
Voorbedachte raad?
Standpunt officier van justitie
Volgens de officier van justitie heeft verdachte tussen het lezen van de bewuste e-mail en het uiteindelijk van dichtbij op het slachtoffer schieten, voldoende gelegenheid gehad over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven, in welk verband de officier van justitie heeft gewezen op de verklaringen die de verdachte daaromtrent bij de politie heeft afgelegd, het pakken en laden van het wapen, het betreden van het bedrijf, het achtervolgen van het slachtoffer en de kalme indruk die verdachte op de getuigen maakte.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft daartegenover gesteld dat verdachte heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling en daardoor zich niet heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit. De raadsman heeft in dat kader verwezen naar verschillende contra-indicaties voor voorbedachte raad zoals de verklaring van verdachte, het hals over kop verlaten van de woning en de gedragingen van verdachte na de daad. Maar ook de hennepplanten en het wapen in de woning zijn volgens de verdediging een contra-indicatie voor voorbedachte raad, immers, als verdachte een vooropgezet plan zou hebben gehad, zou hij ervoor gezorgd hebben dat deze niet meer in zijn woning waren.
Beoordelingskader
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade' moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Oordeel rechtbank
Verdachte heeft vrij kort na zijn aanhouding bij de politie een aantal verklaringen afgelegd over de gebeurtenissen op 15 februari 2012 in [plaats]. Hij heeft beschreven hoe hij tot zijn daad is gekomen, wat in hem omging, wat hij dacht, wat hij van plan was en wat hij uiteindelijk heeft gedaan. Ter zitting heeft verdachte geprobeerd duidelijk te maken dat die verklaringen moeten worden gezien als conclusies en invullingen van zijn kant, naar aanleiding van vragen van de politie over de toedracht en zijn gemoedstoestand. Verdachte heeft ter terechtzitting benadrukt dat hij op 15 februari 2012 niet wist wat hij deed. Zijn verklaringen zijn niet goed weergegeven. Overal moet worden gelezen dat het zijn gissingen zijn van hoe het gegaan moet zijn en wat hij gedacht en gedaan zal hebben.
De rechtbank vindt dat niet aannemelijk. Verdachte heeft bij de politie gedetailleerd verklaard en daarbij verschillende malen aangegeven wanneer hij het niet meer wist. Ook wanneer de rechtbank rekening houdt met de nuanceringen waarop de raadsman bij pleidooi heeft gewezen in verband met de audio-opnamen van de verhoren, is niet aannemelijk dat verdachte bij zijn verklaringen slechts heeft gegist hoe het gegaan zou zijn. De rechtbank vindt de verklaringen van de verdachte dan ook betrouwbaar en geloofwaardig.
De verklaringen zijn ook geloofwaardig op het punt dat sprake is geweest van een hevige gemoedsbeweging. Dit laatste vindt ondersteuning in de verklaring van de vriendin van verdachte dat hij bij het spoorslags verlaten van de woning de laptop open heeft laten staan, de verklaringen van getuigen over zijn normale gedrag in de ochtend van 15 februari 2012 en voorts dat verdachte voor de avond reeds zakelijke en privé-afspraken had gemaakt. Uit niets blijkt dat sprake is geweest van een plan om zijn vader van het leven te beroven. De rechtbank concludeert op basis van verdachtes verklaring en de geschetste omstandigheden, dat verdachte in hevige woede cq. drift is ontstoken, welke enige tijd heeft voortgeduurd en waardoor hij zich in de tijd die daarop volgde geen rekenschap heeft gegeven van de consequenties van zijn daad, maar evenmin van de consequenties die zijn daad ook voor hem privé hebben zou: onder meer langdurige opsluiting en verwijdering uit zijn jonge gezin, maar ook de kans dat de politie achter zijn wapenbezit en hennepteelt zou komen. De rechtbank neemt daarbij ook in ogenschouw dat de verdachte vanaf zijn aanhouding tot aan de behandeling ter terechtzitting steeds heeft volgehouden in hevige woede cq. drift te zijn ontstoken, daardoor niet te hebben nagedacht en min of meer automatisch te hebben gehandeld. De hevige emoties bij verdachte op dit punt komen bij de verschillende verhoren – waaronder ter terechtzitting – en ook bij het gedragskundige onderzoek telkens boven. Dat de passage over het misbruik in de brief van zijn vader verdachtes emotioneel zwakke plek raakte, vindt voorts ondersteuning in onder meer de verklaring van de vriendin van verdachte.
De bij verdachte ontstane woede cq. drift heeft vanaf het moment van het lezen van de krenkende zin voortgeduurd tot het doden van zijn vader en – gelet op de inhoud van de eerste verklaringen bij de politie – nog tot enige tijd daarna. De rechtbank acht aannemelijk dat het handelen daaruit kan worden verklaard en is van oordeel dat verdachte, mede in aanmerking genomen het korte tijdsbestek waarin zich alles heeft afgespeeld en de hevigheid van de emotie, daardoor ook niet in de gelegenheid is geweest zich over de gevolgen van zijn daad te beraden. De rechtbank overweegt daarbij dat zij anders dan de officier van justitie van oordeel is dat het bij het bewijzen van de voorbedachte raad gaat om de vraag of de verdachte in subjectieve zin de gelegenheid had om zich te beraden en niet om de vraag welke mogelijkheden hij daartoe in objectieve zin had maar onbenut heeft gelaten. Het gaat er anders gezegd niet om of verdachte in redelijkheid in de gelegenheid was zich te beraden, maar of verdachte daartoe feitelijk in de gelegenheid was en de rechtbank is van oordeel dat die feitelijke gelegenheid bij de verdachte heeft ontbroken.
De slotsom luidt dan ook dat de rechtbank verdachte vrijspreekt van moord, feit 1 primair, omdat de voorbedachte raad ontbreekt. De rechtbank komt als gezegd wel tot een bewezenverklaring van doodslag, feit 1 subsidiair.
Feit 2
Evenals de officier van justitie en de verdediging, acht de rechtbank feit 2 wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 20 maart 2013;
- het aantreffen van een wapen en munitie in de woning van verdachte en het onderzoek aan dat wapen en munitie ;
- het inleveren van het wapen bij de politie en het onderzoek van het wapen Beretta, 9000S;
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 15 februari 2012 te [plaats], [gemeente], opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met een vuurwapen meermalen op die [slachtoffer] geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
2.
op 15 februari 2012 te [plaats], [gemeente], meer wapens van categorie III, te weten wapen, merk Tangoglio, model GT 28 en een wapen, merk Beretta en munitie van categorie III, te weten 6 kogelpatronen (bodemstempel S&B 6.35 Br) en een kogelpatroon (bodemstempel GECO 6.35) en 3 kogelpatronen (bodemstempel 9mm Luger CBC) en 1 kogelpatroon (bodemstempel PMP 9mm Luger) en 1 kogelpatroon (bodemstempel 9 x 19) en 1 kogelpatroon (bodemstempel *HP* 9 mm) en 1 patroonhuls (bodemstempel PMP 9mm Luger), voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4 De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
T.a.v. feit 1 subsidiair:
doodslag
T.a.v. feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, vijfde lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen en munitie van categorie III, meermalen gepleegd
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5 De strafoplegging
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen 14 jaar gevangenisstraf.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht geen hogere gevangenisstraf dan 8 jaar op te leggen.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is ge¬komen.
De verdachte heeft, in een hevige drift ontstoken, met een wapen zijn vader achtervolgd, beschoten en uiteindelijk van dichtbij neergeschoten. Zijn vader is daarbij om het leven gekomen waardoor de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag. Daarnaast had de verdachte ook nog een wapen en munitie in zijn woning aanwezig, waardoor hij zich ook schuldig heeft gemaakt aan een overtreding van de Wet wapens en munitie.
Doodslag is een van de ernstigste delicten uit het Wetboek van Strafrecht. Verdachte heeft het leven van een ander mens genomen, het grootste goed dat een persoon heeft. Dat rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan. Geen mens verdient het te sterven omdat hij opzettelijk een ander krenkt, ook niet als daar al jarenlang andere krenkingen of botsingen aan vooraf zijn gegaan.
De rechtsorde is zeer ernstig geschokt door dit feit. De verdachte heeft op klaarlichte dag op de openbare weg zijn vader na een korte achtervolging doodgeschoten. Voor de medewerkers van de omliggende bedrijven die ooggetuigen zijn geweest, is dit een schokkende ervaring geweest, zo blijkt uit hun verklaringen. Een gebeurtenis als de onderhavige voedt bovendien de gevoelens van angst, onrust en onveiligheid in de samenleving.
Voorts hebben de dood van het slachtoffer en de manier waarop enorm leed voor de nabestaanden van het slachtoffer teweeggebracht. De rechtbank rekent dit verdachte aan, temeer hij zijn halfbroertje en -zusje hun vader heeft ontnomen en zijn stiefmoeder haar echtgenoot. Het enorme verdriet en ontreddering blijken uit de slachtofferverklaring van de echtgenote van het slachtoffer, die zij ter terechtzitting heeft voorgelezen.
Ook het voorhanden hebben van een wapen en munitie is een groot gevaar voor de samenleving. Waar dat gevaar in schuilt, heeft verdachte door zijn vader dood te schieten getoond. Het voorhanden hebben van wapens en munitie moet om die reden dan ook zwaar bestraft worden. Gelet op de ernst van feit 1 zal het voorhanden hebben van de wapens en de munitie echter volledig verdisconteerd worden in de straf voor feit 1.
In het voordeel van verdachte neemt de rechtbank mee dat verdachte voor en tijdens de zitting veel berouw heeft getoond en voorts het beeld dat van verdachte is geschetst in de slachtofferverklaring van zijn zus.
Een en ander neemt niet weg dat de ernst van het feit desondanks een lange vrijheidsbenemende straf rechtvaardigt, waarbij voorop moet worden gesteld dat geen enkele straf het gemis van het slachtoffer voor zijn nabestaande kan vergoeden. De rechtbank heeft naast de ernst van het feit en de vreselijke gevolgen voor de nabestaanden, ook acht te slaan op het strafmaximum van doodslag (15 jaren), strafverminderende factoren en hetgeen in het verleden in soortgelijken zaken als straf is opgelegd.
De rechtbank zal tot een lagere straf komen dan door de officier van justitie heeft gevorderd aangezien de officier van justitie komt tot een bewezenverklaring van moord en de rechtbank verdachte van moord zal vrijspreken en tot een bewezenverklaring van doodslag komt.
Uit in het verleden opgelegde straffen in vergelijkbare zaken volgt een bandbreedte van zeven tot tien jaar gevangenisstraf. Gelet op hetgeen is overwogen in het nadeel en voordeel van verdachte komt de rechtbank tot een gevangenisstraf van acht jaar met aftrek van voorarrest.
6 De benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert een schadevergoeding van [bedrag] terzake van feit 1.
De officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoeding integraal toe te wijzen, de wettelijke rente op te leggen en de schademaatregel uit te spreken.
De verdediging heeft zich met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van rechtstreekse schade door het bewezenverklaarde feit. Nu het schadebedrag van [bedrag] niet door de verdediging is betwist en het de rechtbank noch onrechtmatig noch ongegrond voorkomt en de vordering met stukken is onderbouwd, stelt de rechtbank de schade vast op [bedrag] en wijst zij het gevorderde bedrag van [bedrag], vermeerderd met de wettelijke rente, toe.
Voorts wijst de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel toe voor een bedrag van [bedrag], nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
7 Het beslag
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen worden geretourneerd aan de beslagene aangezien het strafvorderlijke belang zich daartegen niet verzet.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 24c, 27, 57, 36f en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het tenlastegelegde onder 1 primair;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 8 jaren;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- gelast de teruggave van de in beslag genomen cd-roms aan de beslagene;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij], [adres] van een bedrag van [bedrag], vermeerderd met de wettelijke rente van 15 februari 2012 tot aan de dag van volledige voldoening;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij [benadeelde partij], [adres] tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij], [adres] € 9885,23, te betalen, bij niet betaling te vervangen door 84 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 januari 2012;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij [benadeelde partij], [adres] vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.M. Kuster, voorzitter, mr. E.P.J. Rutten en mr. R. Robroek, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.P.E. Mullers, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 3 april 2013.
Buiten staat
Mr. R. Robroek is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 15 februari 2012 te [plaats], [gemeente], in elk geval in het [arrondissement], opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen een of meermalen op die [slachtoffer] geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 15 februari 2012 te [plaats], [gemeente], in elk geval in het [arrondissement], opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met een vuurwapen een of meermalen op die [slachtoffer]
geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
2.
hij op of omstreeks 15 februari 2012 te [plaats], [gemeente], in elk geval in het [arrondissement],een of meer wapens van categorie III, te weten wapen, merk Tangoglio, model GT 28 en/of een wapen, merk Beretta en/of munitie van categorie III, te weten 6 kogelpatronen (bodemstempel S&B 6.35 Br) en/of een kogelpatroon (bodemstempel GECO 6.35) en/of 3 kogelpatronen (bodemstempel 9mm Luger CBC en/ of 1 kogelpatroon (bodemstempel PMP 9mm Luger) en/of 1 kogelpatroon, bodemstempel 9 x 19) en/of 1 kogelplatroon (bodemstempl *HP* 9 mm) en/of 1 patroonhuls (bodemstelpel PMP 9mm Luger), voorhanden heeft gehad.