Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/173364 / HA ZA 12-297
Vonnis van 6 februari 2013
1. [eiser 1],
wonende te [woonplaats],
2. [eiser 2],
wonende te [woonplaats],
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. R.C. Breuls te Geleen,
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. N.P.H. Vissers te Roermond
Partijen zullen hierna [eisers] en [gedaagde] worden genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het exploot van dagvaarding met producties;
- de conclusie van antwoord met producties;
- de beschikking dagbepaling comparitie na antwoord van 7 november 2012;
- de conclusie van antwoord in reconventie;
- het faxbericht met productie van 19 december 2012 van [eisers];
- het faxbericht met producties van 19 december 2012 van [gedaagde];
- het proces-verbaal van comparitie van 20 december 2012.
1.1. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
In deze procedure kan van de volgende feiten worden uitgegaan:
a. [eisers] is sedert 11 februari 2008 eigenaar van het tussengelegen woonhuis met ondergrond en tuin gelegen aan de [adres] te [woonplaats], groot één are en eenentwintig centiare, kadastraal bekend als gemeente Heerlen sectie M nummer 1944. Rechtsvoorganger van [eisers] waren de [betrokkene] de woning op 30 maart 1983 heeft gekocht van de toenmalige vereniging Industriebond FNV (hierna te noemen: de FNV). In die akte van levering is als kadastrale aanduiding opgenomen “een ter plaatse behoorlijk aangeduid en afgepaald gedeelte ter grootte van ongeveer een are tweeëndertig centiaren van het perceel kadastraal bekend als gemeente Heerlen sektie M nummer 1203”. De familie [betrokkene] heeft het pand daaraan voorafgaand, vanaf omstreeks 1939, onafgebroken gehuurd van de FNV.
b. [gedaagde] is sedert 28 november 2007 eigenaar van het woonhuis met ondergrond, erf, tuin en verdere aanhorigheden, groot één are tachtig centiaren, gelegen aan de [adres] te [woonplaats], kadastraal bekend als gemeente Heerlen, sectie M nummer 1958. Het pand van [gedaagde] was ooit eveneens eigendom van de FNV en is op 30 november 1993 aan de toenmalige bewoners, de dames [betrokkene] verkocht en geleverd. Sedertdien is het pand nog enkele malen door verkoop in eigendom over gegaan alvorens [gedaagde] het heeft gekocht, zo begrijpt de rechtbank.
c. In de akte van levering aan de rechtsvoorganger van [eisers] wordt melding gemaakt van een erfdienstbaarheid. De akte vermeldt onder meer het volgende:
(…)7. Indien in het verkochte perceel begrepen is een gedeelte van het ter plaatse aanwezige gemeenschappelijke voetpad (casu quo de ter plaatse aanwezige gemeenschappelijke weg), is dit een buurpad (casu quo is deze een buurweg) waarop het bepaalde in artikel 719 van Burgerlijk Wetboek van toepassing is. Voor zover in het verkochte geen gedeelte van een gemeenschappelijk voetpad (of weg) is begrepen, doch het verkochte wel grenst aan dit buurpad (deze buurweg) heeft koper het recht van dit buurpad (deze buurweg) gebruik te blijven maken als uitweg in de zin van de artikelen 715 en volgende van het Burgerlijk Wetboek met dien verstande, dat het daarin bepaalde omtrent schadevergoedingsplicht niet van toepassing is. Het gemelde buurpad (de gemelde buurweg) moet worden onderhouden op kosten van alle eigenaren die daarvan krachtens deze bepaling het gebruik hebben, en wel ieder hunner voor een gelijk deel. (…)
14. (…) Bij deze wordt nog gevestigd een erfdienstbaarheid van voetpad ten behoeve van het bij deze verkochte perceelsgedeelte van het perceel gemeente Heerlen sektie M nummer 1203 als heersend erf en ten laste van het partij sub 1 (de FNV, toevoeging rechtbank) in eigendom verblijvend gedeelte van het perceel gemeente Heerlen, sektie M nummer 1203 én ten laste van het perceel gemeente Heerlen sektie M nummer 1202 –eveneens eigendom van partij sub 1- als lijdend erf en wel om te komen en te gaan van- en naar de Bergstaat naar- en van het bij deze verkochte. (…)”.
d. De onder c vermelde tekst is eveneens vermeld in de akte van levering aan [eisers]
e. Het erf van [eisers] grenst aan een pad dat is gelegen deels op het perceel van Kerkraderweg 28, deels op het perceel van [gedaagde] (voorzover het zich bevindt “achter” de percelen Kerkraderweg 26, 24 en 22, en deels op percelen van eigenaren van het gedeelte van het pad ten weste van het perceel van [gedaagde] in de richting van de Oude Bergstraat.
f. In de akte van levering aan de dames Mom is onder meer het volgende vermeld:
“(…) Het verkochte is door verkoper verkregen, als afkomstig van de vervallen kadastrale percelen sectie M nummer 1202 en 1203, door de overschrijving ten hypotheekkantore te Roermond in hypotheken 4 op vijftien januari negentienhonderd een en tachtig in deel 45?? ( twee cijfers zijn onleesbaar, opmerking rechtbank) nummer 72 van het afschrift van een akte van overdracht, op veertien januari negentienhonderd een en tachtig verleden voor notaris A. Capelle, ter standplaats Amsterdam (…).” In deze akte is evenwel niet vermeld dat er ten laste van dit perceel een erfdienstbaarheid van voetpad is gevestigd en in de akte van levering aan [gedaagde] is dit evenmin het geval.
g. Ten tijde van de aankoop door [gedaagde] van haar perceel was het pad al aanwezig en werd het door onder meer de bewoners van [adressen] en de bewoners van een aangrenzend perceel gelegen aan de Molenberglaan gebruikt om afvalcontainers te stallen. Deze situatie was ongewijzigd ten tijde van de aankoop van het perceel van [eisers] en is nu slechts in zoverre veranderd dat de bewoners van Kerkraderweg 28 hun afvalcontainer(s) op verzoek van [eisers] niet meer op het pad plaatsen.
3. Het geschil
in conventie
3.1. [eisers] vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
i) voor recht zal verklaren dat sprake is van een recht van gemeenschappelijk voetpad, c.q. buurpad c.q. buurweg;
ii) [gedaagde] zal veroordelen er voor zorg te dragen dat [eisers] ongestoord een gebruik kunnen maken van voornoemd gemeenschappelijk voetpad c.q. buurpad c.q. buurweg, zulks onder verbeurte van een dwangsom van € 100,00 per dag dan wel een gedeelte van een dag waarop [gedaagde] weigert aan het te dezen te wijzen vonnis uitvoering te geven;
iii) [gedaagde] zal veroordelen in de buitengerechtelijke kosten ex artikel 6:96 lid 2 sub c BW, welke door [eisers] begroot worden op € 615,00 exclusief BTW (€ 731,85 inclusief BTW);
iv) [gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure waaronder het salaris van de gemachtigde.
3.2. [gedaagde] voert gemotiveerd verweer. Zij betwist dat ten laste van haar perceel een erfdienstbaarheid is gevestigd nu haar akte van levering hieromtrent niets vermeld.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4. [gedaagde] vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
i) zal bepalen dat [eisers] het ertoe zal leiden dat zijn zoon niet meer met een scooter of enig ander gemotoriseerd voertuig met een lopende motor over het pad dat eigendom is van [gedaagde] (zoals met nummer 1958 en lopend achter de nummers 1125, 960 en 921 aangegeven op de kaart die als productie 6 bij de dagvaarding is overgelegd) zal rijden, zulks op straffe van een dwangsom van € 100,00 voor iedere keer dat dit wel gebeurt;
ii) [eisers] zal veroordelen in de kosten van de procedure.
3.5. [eisers] voert verweer.
3.6. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
in conventie
4.1. De rechtbank stelt vast dat uit de hiervoor onder c) en f) geciteerde gedeelten van de aktes van levering aan de rechtsvoorgangers van respectievelijk [eisers] en [gedaagde] blijkt dat ten behoeve van het perceel van [eisers] een erfdienstbaarheid van voetpad is gevestigd ten laste van onder meer het perceel van [gedaagde]. Het feit dat dit in de akte van levering aan [gedaagde] onvermeld is gebleven doet daar niet aan af. Het verweer van [gedaagde] wordt op dit punt verworpen en de vordering van [eisers] ligt in zoverre voor toewijzing gereed.
Dit oordeel zal bij de verdere beoordeling van het geschil tot uitgangspunt worden genomen.
4.2. [eisers] stelt voorts dat zij bij het gebruik van het pad hinder ondervindt van de afvalcontainers en andere goederen die door [gedaagde] en andere bewoners van de percelen waaraan het pad grenst of waarover het pad loopt op dat pad zijn geplaatst omdat deze goederen een vrije doorgang belemmeren. De rechtbank begrijpt dat [eisers] meer concreet stelt dat hun inwonende zoon hinder ondervindt als hij met zijn scooter over het pad naar en van de Oude Bergstraat van en naar de achteruitgang van hun perceel wil gaan.
4.3. [gedaagde] betwist de gestelde hinder. Haar weren luiden - samengevat - als volgt:
4.3.1. Zij voert aan dat de containers die op haar gedeelte van het pad zijn geplaatst een ongestoord gebruik van het pad als voetpad door [eisers] niet belemmeren. Zij wijst erop dat het pad achter het perceel Kerkraderweg 28 niet tot haar grondgebied behoort en dat het pad daar, waar het grenst aan het perceel van [eisers], smaller wordt, ongeveer even smal als de doorgang op haar grondgebied ter hoogte van de daar geplaatste afvalcontainers. Zij stelt dat het pad in het verleden door de bewoners van de aangrenzende percelen al meer dan 20 jaar probleemloos is gebruikt om hun afvalcontainers te stallen en te verplaatsen naar de Oude Bergstraat en om bijvoorbeeld met een fiets aan de hand de openbare weg te bereiken. Dit was zo toen zij haar perceel heeft gekocht en die situatie was ongewijzigd ten tijde van de aankoop door [eisers] Het recht te vorderen dat die containers van het pad worden verwijderd is verjaard.
Zij stelt dat de klachten van [eisers] pas in 2011 zijn begonnen toen hun zoon een scooter heeft aangeschaft en daarmee over het voetpad van en naar de tuinpoort van [eisers] naar en van de openbare weg wilde rijden. Zij erkent tijdens een herinrichting van haar tuin kortdurend tegels op het pad te hebben neergelegd, maar die zouden de doorgang niet hinderlijk hebben belemmerd. Bovendien zijn deze tegels al lang verwijderd.
[gedaagde] stelt er geen bezwaar tegen te hebben dat de zoon van [eisers] met zijn scooter van het voetpad gebruik maakt indien dit maar niet met een draaiende motor gebeurt, omdat dit voor haar geluidoverlast oplevert. Zij heeft dit voorafgaand aan de procedure aan [eisers] kenbaar gemaakt. Voor een dwangsom is dan ook geen reden.
4.3.2. Zo al sprake zou zijn van hinder met betrekking tot de afvalcontainers geplaatst door de bewoners van de Molenberglaan en de eventueel door andere bewoners buiten haar perceel op het voetpad geplaatste goederen kan dit [gedaagde] niet worden verweten omdat deze goederen immers niet op haar perceel staan.
4.4. [eisers] hebben voormelde weren van [gedaagde] niet concreet tegengesproken.
4.5. De rechtbank is van oordeel dat een erfdienstbaarheid van voetpad niet het recht inhoudt van dat pad met enig motorvoertuig, waaronder een scooter, al dan niet met draaiende motor, gebruik te maken.
4.6. Het onder 4.5 vermelde oordeel leidt er toe dat de vordering van [eisers] sub ii) dient te worden afgewezen nu deze vordering uitgaat van de onjuiste veronderstelling dat een erfdienstbaarheid van voetpad tevens het recht zou inhouden met een motorvoertuig van dat pad gebruik te maken.
Dat [eisers] overigens in het gebruik van het voetpad wordt belemmerd door de op het perceel van [gedaagde] op het pad geplaatste afvalcontainers of andere goederen is niet concreet gesteld noch gebleken.
4.7. Nu niet gebleken is dat [gedaagde] aan [eisers] het gebruik van het pad als voetpad heeft ontzegd of anderszins heeft verhinderd dient de vordering van [eisers] met betrekking tot de buitengerechtelijke kosten als ongegrond te worden afgewezen.
4.8. Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.
in reconventie
4.9. Het standpunt van [gedaagde], dat de zoon van [eisers] niet met zijn scooter (met een draaiende motor) van het voetpad gebruik mag maken, is dan ook juist. Dit deel van de vordering van [gedaagde] ligt dan ook voor toewijzing gereed.
4.10. De rechtbank acht geen grond aanwezig voor de gevorderde dwangsom nu [gedaagde] heeft gesteld na de dagvaarding geen hinder meer te hebben ondervonden van de draaiende motor van de scooter van de zoon van [eisers] Bovendien heeft [eisers] ter comparitie aangegeven dat “in principe” met een scooter zonder draaiende motor van het pad gebruik zal worden gemaakt. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat [eisers] het oordeel van de rechtbank ten volle zullen respecteren zonder dat dit versterkt hoeft te worden met een dwangsom.
4.11. [eisers] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
salaris advocaat € 226,00 (1 punt × factor 0,5 × tarief € 452,00).
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie
5.1. verklaart voor recht dat ten behoeve van het erf van [eisers], kadastraal bekend als gemeente Heerlen sectie M nummer 1944, een erfdienstbaarheid van voetpad is gevestigd ten laste van het erf van [gedaagde], kadastraal bekend als gemeente Heerlen, sectie M nummer 1958;
5.2. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.3. wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.4. gebiedt [eisers] het ertoe te leiden dat zijn zoon niet meer met een scooter of enig ander gemotoriseerd voertuig met een lopende motor over het pad dat eigendom is van [gedaagde] (zoals met nummer 1958 en lopend achter de nummers 1125, 960 en 921 aangegeven op de kaart die als productie 6 bij de dagvaarding is overgelegd) zal rijden;
5.5. veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 226,00.
in conventie en in reconventie
5.6. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.E. Elzinga, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2013.?